| |
| |
| |
Handboek der Natuurlyke Historie of Natuur-Geschiedenis, door J.F. Blumenbach, Hofraad en Hoogleeraar te Gottingen; uit het Hoogduitsch vertaald, vermeerderd, en vooral ten dienste der Nederlanders ingericht, door J.A. Bennet en G. van Olivier. Met Afbeeldingen. Te Leyden, by L. Herdingh, 1802. In gr. 8vo. 1086 bl.
Onder de menigvuldige Leer- en Handboeken der Natuurlyke Geschiedenis, die, na de gewigtige omwenteling in dit vak van kundigheden, door den arbeid van den onsterffelyken linnaeus daargesteld, van tyd tot tyd, vooral in Duitschland, te voorschyn zyn gekomen, munt boven allen uit, dat van den geleerden blumenbach, zo wegens deszelfs beknopte volledigheid, als wegens het bekend maaken der nieuwste ontdekkingen, en het aanhaalen en opgeeven der nieuwste hulpmiddelen, tot aanleering der Natuurlyke Historie. Dit had ten gevolge, dat dit Werkje, in 1779 voor de eerste maal in het licht gegeeven, binnen den tyd van 20 jaaren, zesmaal wierd herdrukt, telkens met aanzienelyke vermeerderingen en verbeteringen. Gelyk elders, zo wierd hetzelve ook hier te lande, alwaar de liefhebbery voor de Natuurlyke Historie steeds zeer groot is geweest, met veel genoegen ontvangen: zelfs zodanig, dat het, op zommige Hooge-Schoolen, niettegenstaande de minder algemeene kennis der Hoogduitsche taale, tot een leiddraad is aangenomen, by de Lessen over deeze Weetenschap. Algemeen wierd hierdoor de wensch, om dit nuttig Werk in onze moedertaale overgebragt te zien; en de Heeren bennet en olivier wierden meermaalen verzogt, de vertaaling te willen onderneemen; 't geen zy in den beginne, hoewel ongaarne, telkens van de hand weezen; deels wegens het onaangenaame, huns achtens, eigen, aan alle omslagtige vertaalingen; deels, en wel voornaamelyk, wegens het wantrouwen, 't geen zy op zich zelven hadden, om niet alleen den buitengewoon beknopten en ineengedrongen styl des Heeren blumenbach, maar ook het juiste en zinryke der Latynsche Linneaansche kunstspraake, die overal in dit Werk, ter opgave der geslagts- en zoorts-kentekenen, behoorde behouden te wor- | |
| |
den, eenigermaate voldoende, in het Nederduitsch, over te brengen. Veel hulps konden zy voorzeker in deezen trekken, uit
den arbeid van den verdienstelyken houttuin; dan dezelve kon thans minder baaten, dan in vroeger dagen, van wegen de veelvuldige veranderingen en verbeteringen, in dit vak, die elkander, binnen korte jaaren, met de grootste snelheid, zyn opgevolgd.
Intusschen woog eindelyk de overtuiging van de groote nuttigheid, om zodanig een Werk in onze moedertaale te bezitten, boven alle zwaarigheden; en de Vertaalers wierden inzonderheid niet weinig, tot het onderneemen deezer taake, aangemoedigd, door de vriendelyke aanbieding van den Schryver zelven, om zyne nadere aanmerkingen en verbeteringen, voor deeze Hollandsche uitgave, wel te willen mededeelen. In de bewerking van dit stuk zelve hebben de Uitgeevers vooral getragt, den beknopten en zinryken styl des beroemden Schryvers zo getrouw te vertaalen, als bestaanbaar was met de hoofdbedoeling, om door een ieder begreepen te worden; waarin zy ook meesterlyk zyn geslaagd. Wat de aanhaaling der afbeeldingen en beschryvingen aangaat, de Vertaalers hebben doorgaans die van den Heer blumenbach, als de beste, bovenaan geplaatst, doch teffens niet verzuimd, om tevens zulke aan te haalen, welke voorkomen in Werken, hier te lande in het licht verscheenen, en die zy dus onderstellen konden, dat meer algemeen in de boekverzamelingen, van Nederlandsche liefhebberen en beoeffenaaren der Natuurlyke Historie, te vinden zullen zyn, dan wel buitenlandsche. Insgelyks hebben de Schryvers het dienstig geoordeeld, om, by gelegenheid, zulke afzonderlyke belangryke vertoogen en beschryvingen aan te haalen, welke voorkomen, zo in het nuttig Werk van houttuin, als in de Werken van onze Nederlandsche Maatschappyen van Konsten en Weetenschappen.
Toen onze Vertaalers reeds verre met hun werk gevorderd waren, verscheen onverwagt, in het Hoogduitsch, de zesde merkelyk vermeerderde en verbeterde uitgave van den Schryver, in welke zo veel nieuwe belangryke stukken voorkomen, vooral omtrent de verdeeling, en de door veelen aangenomene trapswyze opvolging der Natuurvoortbrengzelen, gelyk ook ever de voortteeling der bewerktuigde lichaamen; byzonderlyk, echter,
| |
| |
omtrent het waar begrip dervormdrift, in tegenoverstelling van de zogenaamde vis plastica der ouden, en veele andere gewigtige onderwerpen meer, die in deeze en in de vier volgende Afdeelingen voorkomen. Thans oordeelden de Vertaalers zich verpligt, deeze laatste Hoogduitsche uitgave naauwkeurig te vergelyken met hun werk, in zo verre het ongelukkiglyk reeds afgedrukt was: 't geen ten gevolge had, dat ruim honderd bladzyden geheel moesten herdrukt worden; terwyl het overige belangryke, doch min uitgebreide, aanleiding gaf, tot het vervaardigen van een aanhangzel van veranderingen en verbeteringen, achter het Werk zelve. Op deeze wyze zyn de Vertaalers in staat geraakt, al het belangryke der laatste Hoogduitsche uitgave onzen Landgenooten aan te bieden; terwyl zy ook durven vertrouwen, dat de vertraagde uitgave van dit Handboek, niet alleen hierdoor vergoed gerekend zal worden, maar ook, door de aanmerkelyke en gewigtige byvoegzels, die deszelfs zes laatste Afdeelingen, of het Delfstofkundig gedeelte, zo in rangschikking en rykheid van voorwerpen, als in eene volledige en meer naauwkeurige opgave van de bestanddeelen en uiterlyke kenmerken der Delfstoffen, boven de voorige uitgaven, heeft bekomen.
Om eene proeve van dit uitmuntend Werk mede te deelen, zullen wy hier afschryven, 't geen de beroemde Schryver mededeelt, aangaande het Herstellingsvermogen der Dieren.
‘Tot den wasdom der bewerktuigde lichaamen behoort ook derzelver Herstellingsvermogen, dat is, die merkwaardige eigenschap, waardoor zy verminkte, of geheel verloorene deelen hunner lichaamen, van zelven weder voortbrengen. Dit vermogen behoort tot de wyste inrichtingen in de Natuur, en beveiligt de dieren, zo wel als de gewassen, onder duizende gevaaren, waarin hun lichaam gekwetst wordt. Het is derhalven ook, benevens de voeding in het algemeen, een der grootste voorrechten, waardoor de werktuigen, uit de hand des Scheppers herkomstig, verre boven de grootste kunstwerken der menschen uitmunten. Aan deeze laatsten toch kan, door hunne maakers, dat verwonderlyk vermogen niet worden medegedeeld, om hunne dryfveeren en raderen van zelfs weder te herstellen, wanneer ze verboogen, verminkt of afgesleeten zyn: eene kragt, die de Almagt daarentegen aan ieder dier
| |
| |
en aan iedere plant, alhoewel aan elk hunner in eene verschillende maate, geschonken heeft.
Veele bewerktuigde lichaamen verliezen, op vaste tyden, en van zelfs, zommige deelen huns lichaams, die naderhand wederom by hun hersteld worden. Hier toe behoort b.v. het afwerpen der hoorns, het ruijen der vogelen, de vervelling der slangen en der rupsen, het verschalen der kreeften, het afvallen der bladeren by de gewassen, enz. Men zou dit de Gewoone Herstellende Kragt kunnen noemen.
De andere daarentegen, van welke hier eigenlyk gesproken wordt, is de Buitengewoone, waardoor, in de georganiseerde lichaamen, vooral by de dieren, wonden, beenbreuken, enz. geheeld, of zelfs verloorene en verminkte deelen weder hersteld worden. De mensch en de hem naast aanverwante dieren bezitten zekerlyk deeze herstellingskragt slegts in eene zeer bepaalde maate: terwyl dezelve daarentegen van eene uitneemende sterkte en volkomenheid is, by veele koudbloedige dieren; byzonder by de Waterhagedissen, Kreeften, Aardslakken, Regenwormen, Zee-Anemonen, Zeesterren, Armpolypen, &c.’
Hoe zeker intusschen dit byzonder Herstellingsvermogen moge weezen, het is eens ieders zaak niet, alle de dienaangaande genomene proeven na te doen.
‘Veele proeven, (zegt de geleerde Schryver in de bygevoegde aanmerking) omtrent dit zo ten uitersten merkwaardig herstellingsvermogen, veronderstellen, zullen zy wel gelukken, eene, in dit zoort van arbeid, zeer bedreve hand, en teffens veel omzichtigheid, misschien ook begunstiging van bykomende omstandigheden. Men wagte zich daarom, wegens eenen, zomtyds in 't begin mislukten uitslag, te voorbaarig de geheele zaak in twyffel te trekken. My zelven is het, na verscheidene vruchtelooze proeven, eerst laat gelukt, te mogen zien, dat het gantsche hoofd der gemeene Boschslak (Helix-pomatia) met haare vier horens, binnen omtrent zes maanden, weder geheel op nieuw wierd hervoortgebragt.
Ook heb ik, eenige jaaren geleeden, aan eene Waterhagedisse van de grootere zoort (Lacerta lacustris) die ik nu in wyngeest bewaar, schier het gantsche oog uitgenomen, door naamlyk daar alle vogten uit te laaten loopen, en daarna ⅘ gedeelte der ontledigde oog- | |
| |
vliezen zuiver weg te snyden. En niet tegenstaande dit alles, wierd 'er, binnen den tyd van 10 maanden, een volkomen nieuwe oogappel, met een nieuw hoornvlies, oogstar, crystallynvogt, enz. weder voortgebragt; welk nieuw oog zich daardoor alleenlyk van het andere onderscheidt, dat het maar omtrent half zo groot is.’
Van harten wenschen wy, dat de Vertaalers en Drukker van dit uitmuntend en voor alle Vaderlandsche Liefhebbers der Natuurlyke Historie onontbeerlyk Werk, door een ruimen aftrek, voor hunne moeite en kosten schadeloos gesteld mogen worden, en zich daardoor insgelyks aangemoedigd vinden, tot het in 't licht geeven der Abbildungen Natur-Historischer Gegenstande van den voortreffelyken blumenbach. Eenige uitvoerige Registers der Fransche, Engelsche en Hoogduitsche benaamingen zouden insgelyks de uitgebreide nuttigheid van het thans in 't licht gegeeven Handboek nog merkelyk kunnen vermeerderen.
|
|