| |
Geneeskundig Magazyn, door A. van Stipriaan Luiscius, C.G. Ontyd, M.J. Macquelyn, en J. van Heekeren. IIde Deels 1ste en 2de Stuk. In den Hage, by J.C. Leeuwestyn, 1802. In gr. 8vo. te zamen 475 bl.
Het eerste Stuk des tweeden Deels van dit uitmuntend Magazyn begint met eene uitvoerige Verhandeling van den Heer g.j. van wy, over eene, zyns oordeels, merkelyke verbetering in de operatie der Cataract, welker waardye wy hoopen dat door de ondervinding zal bevestigd worden. De waarneeming van den Heer p. soek, wegens eene gevaarlyke en zonderlinge belediging van de hand, is niet minder leezenswaardig, en kan, in zoortgelyke gevallen, tot eene uitmuntende leidsvrouw verstrekken. Met byzonder genoegen lazen wy ook het Bericht wegens de Ziekten, waargenomen in het Nosocomium Academicum te Groningen, door den Hoogleeraar thuessink; gelyk mede dat van Dr. j. bodel, aangaande de Ziekten in 1795
| |
| |
te Dordrecht waargenomen. Onder meerdere voortreffelyke stukken, vonden wy ook belangryk, het uittrekzel uit het Journal van mursinna, over de geneeskundige behandeling van de schuddingen der Herssenen. Zie hier hoe die geleerde Schryver de kentekenen dier schuddingen, op bl. 210 van het Magazyn, bepaalt.
‘Byaldien 'er bloot eene schudding van de herssenen, in een geringen graad, voorhanden is, is de Lyder alleenlyk zwak, onmagtig om zonder vallen recht op te staan, zonder duidelyke begrippen, zonder geheugen en verbeeldingskragt. Alle natuurlyke afscheidingen gaan in 't geheel nog haaren gang onwillekeuriglyk. De Lyder toont geen trek tot iets te hebben; ofschoon hy, wanneer men hem iets aan den mond brengt, zulks nuttigt en doorslikt: daarenboven is de pols klein, zagt, over het algemeen meer langzaam dan snel, evenwel gelykmaatig. De ademhaaling geschiedt stil, zonder geruisch, echter altyd onregelmaatig, met tekenen van angst verzeld; uit dien hoofde kan de Lyder geene naauwspannende kleding, ja zelfs geene ligte dekking verdraagen. Hy ligt altyd op den rug, snorkt niet, en spreekt niet, ten zy men hem daartoe sterk dwinge; de oogappels zyn verwyd en min aandoenlyk. In een hoogeren graad neemen alle deeze toevallen zodanig toe, dat 'er eene volkomene bewegenloosheid des lichaams en eene geheele zinneloosheid op volgt. In den hoogsten graad is de Zieke niet alleen zin- en levenloos, maar de ademhaaling is ook zo zagt, dat men dezelve, even zo min als de klopping van den pols, kan waarneemen: alleenlyk de warmte der huid, gevoegd by eene meer of min warme uitwaasseming van dezelve, overtuigen ons van het overschot des zwakken levens. In dit geval vindt men allerzeldzaamst eene uitwendige kwetzing des lichaams, en nog minder builen aan het hoofd, of kwetzuuren van de herssenpan.’
Zo wy niet geheel mis hebben, strekt deeze beschryving tot een allerspreekendst bewys voor de leer van boerhave en van andere voornaame mannen, die van oordeel waren, dat de dierlyke levenskragt een gevolg is van het maakzel en de werking van het herssengestel, dat dezelve uit deeze zelfstandigheid, door middel der zenuwen, door het geheele lichaam wordt verspreid, en, naar maate van den
| |
| |
verschillenden bouw van deszelfs deelen, wordt gewyzigd. Noch de Halleriaansche Prikkelbaarheid, noch de Form en Menging van reil, noch de inroeping van de algemeene kragten der Natuur enz. is in staat deeze verschynzels behoorlyk op te lossen.
Onder de achter dit Stuk geplaatste korte berichten en uittrekzels vinden wy onder anderen zeer belangryk de waarneeming van Dr. coxe in Philadelphia (zie bl. 241) die, in het vierde Deel der Philos. Americ. Transactions, heeft aangetoond, dat het verdikte zap der gewoone Kropsalade-plant, Lactuca Sativa van linn., een waar Opium is, en dat men dit geneesmiddel, uit dit gewas, denkelyk in eene grootere hoeveelheid en meerdere zuiverheid, dan uit de Levant, zal kunnen bekomen: gelyk schynt bevestigd te worden door de proeven, met dit nieuw product in het Hospitaal van Pensilvanien genomen. Het melkachtig vogt, 't geen deeze zoort van Opium daarstelt, is in den stengel en de bladeren deezer plant aanwezig, doch niet overal in deeze deelen verspreid, maar beslooten in eigene vaten, welke langs het vezelachtige gedeelte van den stengel loopen: terwyl het mergachtig gedeelte van den stengel eene slymerige kragtelooze stoffe bevat. Best vergadert men dit zap op dien tyd, op welken de plant in het zaad schiet; ten welken einde men insnydingen in den stengel maakt, die cirkelwyze en niet in de lengte moeten zyn. Het melkachtig zap, 't welk voor den dag komt, in de gedaante van druppen, kan men dan aanstonds vergaderen, of ook aan den stengel laaten droogen. Alle zoorten van Lactuca, maar vooral de Virosa van linn., hebben dit zap in zekere hoeveelheid by zich. Jammer is het, dat men dit product niet door uitperssing kan bekomen; dewyl de slymerige deelen het dan onkragtig zouden maaken.
Het tweede Stuk deezes Deels begint met het vervolg der Proeven en Waarneemingen van Dr. sandberg van Hattem, over de vereeniging van Koortsbast, en van zamentrekkende planten, met eenige mineraale vergiften, en vooral met de Sublimaat. De Schryver bewyst, dat de zamentrekkende middelen, in 't algemeen, en vooral de Koortsbast, een groot vermogen bezitten, om dit vergift te ontzenuwen, en raadt dus het gebruik dier middelen aan, by
| |
| |
eene vergiftiging met dit mineraal Zout. Ondertusschen gelooven wy, dat men steeds beter en spoediger hulp zal bekomen, door het drinken van Zeepsap; dewyl het vergift daardoor oogenbliklyk gedecomponeerd wordt.
Hier op komt voor het vervolg van het Bericht van den Hoogleeraar thuessink, wegens de Ziekten, waargenomen in het Nosocomium Academicum te Groningen. Dit stuk is niet minder gewigtig dan de voorige, en gaat voornaamelyk over de kenmerken en behandeling van eenige, dikwyls zeer duistere, ontsteekingen van den onderbuik. ‘Onder alle doorgaande ziekten (zegt de H. Gel. Schryver bl. 21) zyn 'er geene, welke moeijelyker te kennen en bezwaarlyker te onderscheiden zyn, dan de ontsteekingen, welke in de onderbuiks-ingewanden plaats hebben. De ligtste ontsteekingen der ingewanden zyn somtyds van de hevigste toevallen verzeld, daar niet zelden de sterkste ontsteeking-ziekten derzelve den oplettendsten Geneesheer tot dwaaling brengen. Onder deeze is mogelyk de Lever-ontsteeking het moeijelykste te onderscheiden; vooral, wanneer daarmede, zo als niet zelden gebeurt, eene ontsteeking der Maag gepaard gaat.’ Het een en ander wordt vervolgens met geschikte voorbeelden opgehelderd.
Het volgend stuk is eene uitvoerige Verhandeling van den Heer g.j. van wy over de Taxis, of Handgreep voor de herstelling der Breuken, die, hoewel door Directeuren van 't Legaat van Monnikhof niet bekroond, echter zeer lezenswaardig is. Hier op laat de Heer luiscius volgen twee door hem gedaane Waarneemingen, van een geslooten Aars, met aanmerkingen, hiertoe betrekkelyk. In het eerste dier gevallen was men niet in staat geweest, het oogmerk der doorbooring van den Anus te volbrengen; doch de opening van het kindje gaf, door het naauwkeurig onderzoek van de ligging der deelen, stoffe tot eenige aanmerkingen, die voor het vervolg betere successen beloofden. De voornaamste deezer aanmerkingen is de derde (zie bl. 157.) ‘Dat in dergelyke omstandigheden, als waarvan hier gehandeld wordt, alwaar naamelyk de Anus geformeerd is, of niet, maar zich ten minsten duidelyke tekenen opdoen van eene ophooping van stof, op die plaats, alwaar, in den gezonden
| |
| |
staat, het Intestinum rectum eindigt, een stevige smalle scalpel my het geschiktste werktuig toeschynt, om, in geoeffende handen, deeze operatie te verrichten, en wel in dier voegen, dat men, alwaar een welgevormde Anus aanwezig is, dezelve verwydert, door middel van een speculum ani, of, 't welk eenvoudiger is, door een korentang. Dat men vervolgens den scalpel, in de meest schuinse richting met deszelfs snydende zyden voor- en achterwaards, langzamerhand indrukt, in dezelfde richting, als het staartbeen, naar het onderste gedeelte van het os sacrum toe, en aldus een weinig opklimmende, zich een weg baant tot in den zak. Dat men vervolgens, met den bek van eene kromme schaar, deeze opening, naar achteren en vooren, zo veel verwyde, en dus een uitgang voor de stof baane, die alzo des noods gemakkelyk kan verdund worden. Indien 'er geen anus te vinden is, trachte men, in de gewoone plaats, op de beschreevene wyze, in te dringen; maar men lette dan wel op de juiste plaats; daar de kraakbeenigheid van het os coccygis, door een al te gemakkelyk wyken, zoms dezelve te veel naar achteren zoude doen gissen.’ - Eerlang slaagde de Heer soek, volgens deeze maatregelen, zeer wel, in een Kindje van nog geen agt maanden dragts, by het welk de Anus geheel ontbrak, en maar een klein putje in deszelfs plaats zichtbaar was.
Onder de in dit Stuk voorkomende Waarneemingen, zyn zeer gewigtig die geene, welke betrekking hebben tot de zogenoemde omstolping der binnenste huid van de Baarmoeder en derzelver mond. Dan deeze dienen in hun geheel geleezen te worden.
|
|