Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 601]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Verhandeling, over Gods wysheid, in de toelaating van het lichaamlyk lyden der kinderen, in hunne eerste levensjaaren. Door Alb. Conradi, Predikant te Oostwoud.(Vervolg en Slot van bl. 560.)
Thans voortgaande tot de beschouwing van eenige voordeelen, welke met het lyden der Kinderen verbonden zyn, wilde ik, in de derde plaats, doen opmerken, dat de Schepper den Kinderen ook het goede in hun lyden niet onthouden heeft; 't welk ons, eindelyk, zal opleiden om zyne wysheid ook in deeze inrichting te vereeren. Het kan den Mensch niet dan tot voordeel verstrekken, dat hy smarten, welke niet kunnen vermyd worden, in zyne vroege Kindsheid ondergaat. - Schoon de mate van het lyden voor den sterveling verschillend is afgewogen, zyn 'er echter smarten, waarvan men zeggen kan, dat ze algemeen zyn, en dat de mensch ze eenmaal moet ondergaan. Hierin (opdat ik dit in 't voorbygaan doe opmerken) is toch een sterk bewys voor de zo weldaadige Inenting der Pokjes gelegen; dewyl de uitzondering van menschen, die of in het geheel niet, of voor de tweede maal door die ziekte worden aangetast, geene opmerkzaamheid waardig is. - Het is de Kindsheid, waarin de mensch gemakkelyker ziekten doorstaat, dan in meer gevorderde jaaren; en het is niet waarlyk zoo, gelyk het ons toeschynt, dat Kinderen by hevige krankheden meer dan Volwassenen lyden: want ‘in de Kindsheid,’ zegt Dr. bu- | |
[pagina 602]
| |
chanGa naar voetnoot(*), ‘zyn de vezelen slap en zagt, de zenuwen zeer aandoenlyk, de vogten dun. Deeze en andere byzonderheden doen de ziekten in jongen en ouden zeer verschillende zyn.’ - Het is zo, wy zien het Kind aan smarten kwynen, welke eene schrikkelyke vertoning opleveren; dan hoe weldaadig is deeze inrichting, dat de mensch zulke smarten in die jaaren, waarin het gevoel nog byna stomp, en de bewustheid zeer gering is, ondergaat; terwyl de volgende jaaren by lange na niet berekend waren tot het doorstaan van dergelyke smarten! Welk een voorrecht is het dan, dit in de vroege Kindsheid te mogen ondervinden, en den volgenden leeftyd daaromtrent gerust te mogen doorbrengen! - Daar het zenuwgestel van onze kleine lyders zo ligt wordt aangedaan, moet hun lyden altyd zich vreeslyk aan ons oog vertonen; dan zy hebben ook dit voordeel, dat de leden van hun lichaam leniger en buigzaamer zyn; zy toch blyven byna altyd, in zwaare ziekten, voor dien harden kamp bewaard, waaronder wy volwassenen zien bezwyken. Welk een voordeel wordt den Mensch verder daardoor niet verschaft, dat hem veel lyden vóór het gebruik der Rede treft! - Schoon het Kind noch verstand, noch vermogen heeft, om het lyden, waarmede zyn leven of gezondheid bedreigd wordt, af te keeren; schoon het geene middelen weet, om de smarten, welke het gevoelt, eenigzins te verzagten, - gevoelt het echter ook niets meer dan de smart, zo lang zy tegenwoordig is, en lydt niets meer dan de smart van dat oogenblik. De mensch, daarentegen, die het volkomen genot van zyne Rede heeft, brengt zich het akelige van zynen geheelen toestand voor den geest. Zyn lot is, in zeker opzicht, juist hierdoor allerverschrikkelykst. Hy bedenkt niet alleen het gansch gewicht der ellende, waarin hy gedompeld ligt; maar hetgeen zyn lyden vooral verzwaart, is, dat hy met zyne gedachten byna altyd de toekomst vooruitloopt; waardoor hy reeds moet lyden, eer het aanweezig is, ja dikwyls dat lyden verdubbelt, of ingebeeld lyden schept. De herdenking van het voorgaande, de vrees voor het toekomende, slaat Kinderen niet ter neder. Daar zy veele jaaren doorleeven, zonder zich eenig begrip van het oogmerk | |
[pagina 603]
| |
huns bestaans te kunnen vormen, is het bezef van hunnen toestand, het denkbeeld van hun gevaar, ook zeer gering. Het Kind wordt dus nimmer door eene akelige onzekerheid, als tusschen leven en dood, geslingerd; ja het is geheel onbekend met de pynigende vreeze voor den dood; en dit akelig tydstip, waarvoor de gansche natuur ziddert, is niet in staat om hetzelve te ontrusten. In de Kindsheid is de Mensch niet geheel onvatbaar voor vertroosting; ja, dit is het tydperk, wanneer die eenen gereeden ingang vindt. - Schoon de bewustheid by geheel jonge Kinderen nog zeer gering is, en zy daarom by hun lyden den troost, dien Godsdienst en Rede aanbieden, moeten missen, wordt echter hunne ellende, gelyk wy te voren zagen, omdat zy hun vóór het gebruik der Rede treft, zeer verminderd; in welke gesteldheid zy, derhalven, vertroostingen, waarvoor zy nog niet vatbaar zyn, gemakkelyk kunnen missen. Dan de eerste jaaren der onnozelheid zyn nauwlyks voorby, of de vatbaarheid voor vertroosting neemt in dezelfde mate, met het vermogen om zich de ellende voor te stellen, toe. Al vroeg maakt het medelyden en de deelneeming van ouders en opvoeders eenen sterken indruk op het hart van het Kind; - al vroeg is de vriendelyke aanspraak der omstanderen geschikt om het Kind in het lyden op te beuren; - en welk een invloed heeft niet het traanenvolle oog der moeder op haar lydend kroost! De Godsdienst zelfs, vooral wanneer zyne troostgronden zo zinnelyk mogelyk worden voorgesteld, kan het Kind al vroeg bemoedigen. Leert de ondervinding niet, dat het denkbeeld van eenen Hemel al vroeg in hunne tedere harten hegt? Heeft men niet wel eens Kinderen ontmoet, die, door dit denkbeeld gesterkt, gelaaten zich aan het zwaarste lyden onderwierpen? Zyn 'er geene voorbeelden van Kinderen, die, den ouderdom van zes jaaren nauwlyks bereikt hebbende, alreede gerust van sterven spraken, dewyl zy dan in den Hemel kwamen; waardoor zy hunne weenende Ouders zochten op te beuren? - De vertroosting vindt by hun vooral eenen gereeden ingang. Alles, wat haaren invloed by volwassenen belet, vindt by hun geen plaats; zy toch zyn zich geen schuld bewust; hoe zwaar hun lyden ook zy, zy lyden toch onschuldig; en in de eenvoudigheid huns harten neemen zy alles, wat ter hunner bemoe- | |
[pagina 604]
| |
diging gezegd wordt, gewillig aan; en, eindelyk, dewyl hunne verbeeldingskragt zeer levendig is, moet de vertroosting op hunne harten des te sterker werken. In de kindsheid is de Mensch bevryd van de met het Ziekbed op het nauwst verbonden onheilen. - Hoe zeer wordt het lyden van volwassenen niet verzwaard door de ellende, welke het ziekbed voor hun altyd medebrengt! Verbeelden wy ons een Huisvader, die dagelyks onvermoeid voor de welvaart der zynen zorgt, en geene middelen ter bereiking van dat oogmerk onbeproefd laat. Dan op het onverwachtst wordt zyne gezondheid afgebroken, en hy moet zich van zyne huislyke zaaken verwyderen. Hoe treurig is het lot van zulk een Huisvader! en dikwerf niet zo zeer door de ziekte zelve, als wel door de omstandigheden, welke haar vergezellen. Door welk een zorg wordt hy gekweld, wegens de gevolgen, welke zyne ziekte, of wel mogelyk zyn dood, voor zyn Gezin kan na zich sleepen! Welk een vrees voor eene geheele wanorde in zyne bezigheden, voor eene verwarring in zyne huislyke zaaken, voor kommer en gebrek der zynen, beangstigt hem in deeze oogenblikken! terwyl het ook aan geene voorbeelden ontbreekt van menschen, die door de bewustheid van een slegt en zondig leven meer gefolterd wierden, dan door het onheil, 't welk hun trof. - Van dit alles zyn Kinderen bevryd. Zy worden noch door een knagend zelfverwyt, noch door beangstigende zorgen ontrust: terwyl hun Lichaam lydt, heerscht in hunne Ziel een ongestoorde vrede. Dan nog is de vraag, waarom Kinderen zo veel moeten lyden, niet genoegzaam beantwoord. Uit het tot hier toe overwogene kan men opmaaken, dat onder allen, die aan het lichaam lyden, Kinderen de gelukkigsten zyn. Laaten wy nu nog een stap verder gaan, en naspooren, of 'er in het lyden, 't welk onze kleinen werkelyk ondervinden, geene hoogere bedoelingen opgeslooten zyn. Dit toch is het best geschikt, om de klagten, welke de onvergenoegde over deeze inrichting heeft uitgeboezemd, op te heffen. Hoe dikwyls heeft men niet den staat van kinderlyke zwakheid de eerste plaats in de lange reeks des kwaads aangeweezen, 't welk den mensch van zyne geboorte af tot zynen dood toe vergezelt! Dan de Hoogste Wysheid verbond met alle onze onaangenaame lotgevallen goedertierene oog- | |
[pagina 605]
| |
merken; en schoon dezelve niet altyd zigtbaar zyn, blinkt echter in deeze donkerheid een straal van licht door, geschikt om den nadenkenden gerust te stellen. Vestigen wy dus ons oog, IV, op de wyze bedoelingen, welke de Godheid heeft, met den Mensch in zyne Kindsheid werkelyk aan zo veel lyden bloot te stellen. Het lyden in de Kindsheid is voor den Mensch een zeer geschikt middel tot lichaamlyke (physische) opvoeding. - Mag men, zonder eenige bedenking, als eene wezenlykheid aanneemen, dat de mensch, zo wel naar het lichaam als naar de ziel, door lyden moet volmaakt worden, dan zien wy zynen Schepper reeds werkzaam in de kindsheid, om daartoe den grondslag te leggen. Ter nauwer nood treedt de mensch de waereld in, of hy is reeds onder de handen der Natuur, welke, zo zy door verkeerd aangewende middelen daarin niet verhinderd worde, werkzaam is, om het lichaam van nadeelige vogten te reinigen, en bedorven zappen te ontlasten. De Geneesheeren zouden het ons kunnen zeggen, dat veele, mogelyk de meeste ziekten, niet anders dan heilzaame kragten zyn, waarvan de Natuur zich al vroeg bedient ter behoudenis des lichaams, en tot deszelfs reiniging van schadelyke vogten. ‘Schoon het 'er verre af is,’ merkt villaumeGa naar voetnoot(*) aan, ‘dat wy de natuur, de bestemming en het verband der dingen in de waereld, zelfs van zaaken, welke ons het meest aangaan, genoeg zouden kennen, om de oogmerken van iedere schikking te begrypen, en tevens een beslissend oordeel over het goede en kwaade, nuttige en schadelyke te vellen, - echter houde ik de ziekten der kinderen voor eene behoefte in de huishouding des tederen menschelyken lichaams; zy bestaan immers in eene zekere gisting, die voor de zappen zo noodzaaklyk is, om dezelve te reinigen en te verbeteren.’ Daarenboven, hoe geschikt is niet dit lyden om den mensch al vroeg voor deeze waereld op te voeden! Al zeer schielyk ondervindt het lichaam datgeen, 't welk van deszelfs bestemming niet kan worden afgescheiden; en het verkrygt op | |
[pagina 606]
| |
deeze wyze de bekwaamheid, om hitte en koude, honger en dorst, en allerleije ongemakken te verdraagen. Het lyden in de Kindsheid is niet minder nuttig tot de zedelyke (moreele) vorming van den Mensch. - ‘Door eene wyze schikking,’ is de gegronde aanmerking eens WysgeersGa naar voetnoot(*), ‘heeft de wyze Werkmeester der Natuur tusschen lichaam en ziel, deeze twee verschillende meesterstukken van zyne macht en wysheid, de nauwste vereeniging vastgesteld. Zonder het lichaam zou de ziel de deeze aarde geene, of alleen de minste van haare behoeften voldoen kunnen; de volmaaktheid van het eene deezer twee wezens staat met de volmaaktheid van het ander in het nauwst verband.’ Naardien dan de betrekking tusschen lichaam en ziel zo nauw is, moet noodzaaklyk volgen, dat het lyden des lichaams een voor- of nadeeligen invloed op de ziel hebbe. Daar 'er nu maar weinige voorwerpen zyn, in staat om eene zo sterke aanprikkeling by ons te weeg te brengen, als het lyden en de smart, zo moet volgen, dat het lyden in de Kindsheid ter ontwikkelinge van de kragten der ziele niet alleen veel bydraagt, maar voor den mensch tot zyne zedelyke vorming onöntbeerlyk is. Het eerste voorwerp toch, waarop 's menschen oplettendheid wierd gevestigd, was de smart. Het lyden maakte den eersten indruk op zynen geest; was het eerste, waarin hy geoefend wierd. Schoon het juiste tydstip, wanneer 's menschen geest deeze ontdekkingen doet, niet wel te bepaalen zy, is het volstrekt noodzaaklyk, dat hy vroeg met lyden bekend worde, opdat hy de waereld van dien kant leere kennen, van welken hy dezelve noodzaaklyk kennen moet, zal het menigvuldig lyden, waaraan hy hier op aarde is blootgesteld, hem by het opgroeijen niet bevreemden. De dagelyksche ondervinding bevestigt ook, dat pyn en smart in de kindsheid treflyke opvoedings-middelen zyn. Immers, heeft het Kind zich door onvoorzigtigheid pyn en smart op den hals gehaald, de Moeder brengt het, zo dra het eenige vatbaarheid krygt, die smart in het geheugen, om het, voor het toekomende, voorzigtigheid te leeren. Verdient het daarenboven niet grootlyks onze opmerking, dat | |
[pagina 607]
| |
ziekelyke en zwakke Kinderen meestal in zedelyke eigenschappen uitmuntenGa naar voetnoot(*), en dat het lyden in de Kindsheid den grondslag tot waare grootheid legt? Wie denkt hier niet aan de bekende Spreuk van horatiusGa naar voetnoot(†), die wy in onze jeugd zo menigmaal hebben opgezegd:
Multa tulit, fecitque puer sudavit et alsit.
‘Hy heeft in zyne kindsche jaaren veel geleeden en gedaan; hy heeft hitte en koude uitgestaan.’ Hoe nuttig is het lyden in de Kindsheid, om Ouders te nauwer aan hunne Kinderen te verbinden! - Schoon de Schepper in het hart der Ouderen de liefde tot hunne Kinderen heeft ingedrukt, leert echter de treurige ondervinding, dat 's menschen yver, in het nakomen van anderzins zo natuurlyke pligten, ligtelyk verflauwt. Welk een geschikt middel is dan het gezigt van den zwakken en hulpeloozen toestand, en van den aanhoudende nood der Kinderen, om der Ouderen traagheid te overwinnen, die tedere zorgvuldigheid, voor de opkweeking dier onnozele schepzeltjes zo nodig, te bevestigen, en aan de vader- en moederliefde genoegzaame sterkte by te zetten, om zich aan de onbeschryflyke moeite, aan de lichaamlyke verzorging van het teder kroost verbonden, met een onbezweeken geduld te onderwerpen! Wie ontdekt niet in deeze inrichting de wyze goedheid des Scheppers, die zich juist van zulk een middel, als 't welk ons, by een oppervlakkig inzien, weinig geschikt en gebrekkig voorkwam, ter bereiking van het weldadigst einde weet te bedienen! Wat toch is meer geschikt om de tedere zorg der Ouderen, de hartelyke deelneeming der bekenden, en de zorgvuldige oppassing van bloedverwanten te bevorderen, dan de tegenwoordigheid van onze kleine lyders! Men behoeft slechts getuige van de ellende te zyn, waaraan het Kind is blootgesteld, om te nauwer aan hetzelve verbonden te worden. | |
[pagina 608]
| |
Het lyden in de Kindsheid is niet minder geschikt om in het hart der Ouderen mededogen en andere goede gezindheden te bevorderen. - Neemen wy het lyden en de smart der kinderen, de tederheid en zwakheid hunner lichaamen den behoeftigen toestand, waarin zy verkeeren, de onschuld en onnozelheid, welke zich op hun gelaat vertoont, in aanmerking, dan moet het hart van hun, welke de natuur door zo magtige en dierbaare banden vereenigd heeft, zeer aandoenlyk worden bewogen. Hy, die den mensch, by zyne intrede in deeze waereld, aan zo veel lyden blootstelde, heeft in het hart der Ouderen, tot een tegengift, mededogen ingeplant; eene aandoening, welke hun geneigd maakt om het lyden van hunne kinderen mede te gevoelen, in hunne ellende deel te neemen, en in hunnen nood belang te stellen; - eene gesteldheid des gemoeds, die ons aangenaam maakt by God en menschen, en het beeld vertoont van Hem, wiens hart altyd leed, zo menigmaal Hy van het lyden der menschheid getuige was. Dit gevoel laat trouwens ook het hart niet ledig, maar vuurt het ten sterksten aan tot het beoefenen der moeilykste plichten, in deeze, voor ons zo dikwerf beproevende, omstandigheden des huislyken levens; en in zo verre hetzelve werkzaame deelneeming wordt in de onheilen van hun, aan welken de Schepper ons boven alle onze natuurgenooten door de nauwste banden verknocht heeft, schenkt het aan 't hart genoegens, die in de schaduw van het stille huislyke leven genooten worden. Zo weet de hoogst wyze Bestierder van alle onze lotgevallen het lyden te doen dienen, niet alleen om den ellendigen te redden, maar ook om den redder te veredelen, en hem de moeite te beloonen, waarvan het lyden van anderen de oorzaak was. ‘Immers, hoe veele deezer lydende schepzeltjes,’ zegt zeker SchryverGa naar voetnoot(*), ‘zyn alleen aangenaam voor het hart van Vader en Moeder, daar de ongemakken der vroegste kindsheid hun onaangenaam maaken in het oog van vreemden. Gelukkige schikking, gelukkige gesteldheid der dingen, dat juist die zwakheid de bron der tederste liefde wordt!’ Eindelyk, daar de hulpbehoevende staat der Kindsheid zo lange duurt, is dit het geschiktste middel, om | |
[pagina 609]
| |
den mensch het oogmerk zyner bestemming te doen bereiken. - De mensch alleen wierd met het edel voorrecht der Rede begaafd. Dan, zal hy zich van dat voorrecht bedienen, zal hy redelyk en verstandig worden, hy heeft het gezelschap, het onderricht van anderen nodig; en wat is beter geschikt om hem zyne afhanklykheid van anderen te doen bezeffen, dan de behoeftige toestand, waarin hy geduurende de eerste jaaren verkeert? terwyl men by de Dieren heeft waargenomen, dat zy, die geene hulp behoeven, ook schielyk hunne Ouders verlaaten, of van hunne Ouders verlaaten worden. Gelyk dus de mensch de hulp van Ouders en Opzieners, ter verzorging niet alleen van zyne dierlyke (physische), maar vooral van zyne zedelyke (moreele) behoeften, volstrekt nodig had, hoe zou hy zich dan, zonder dezelve, tot het doel van zyne bestemming kunnen verheffen? Daar nu de zedelyke volmaaking van den mensch, de ontwikkeling zyner zielsvermogens, de beschaving van zyn verstand, de vorming van zyn hart, zo langzaam voortgaat, kan het ons ook niet bevreemden, dat deeze hulpelooze staat des menschdoms zo lang duurt. Daarenboven weeten wy, dat het schoonste hout niet dan traag groeit, en de edelste vrugten niet dan laat ryp worden. Verre zy het dus van ons, over het lichaamlyk lyden van onze kleinen te klaagen; daar dat lyden, zo vreeslyk in ons oog, in de hand van een wyzen en goedertierenen God eene weldaad is, dewyl het tot een middel dient om den mensch tot de hoogste volmaaktheid op te leiden. Hoe dikwerf beoordeelt de mensch de beste inrichtingen, vooral die der Godheid, verkeerd! Dat wy ons hierover schamen, en liever, met een hart vol aandoening, erkennen: ‘Alle de werken des Heeren zyn onberispelyk!’ Alles, wat God doet, is wél gedaan! |
|