wers van het tooneel geweest zyn, een spoor agterlaat. Zouden wy niet, in deeze Eeuw, en ook de toekoomende geslagten, meer vermaaks scheppen in de beschouwing van de gewrogten des vernufts, in het koperen gedenkteeken, de marmeren kolom of het gegraveerd tafereel, door hunne maakers opgericht, als een wenk voor toekoomende geslagten, om eenig merkwaardig voorval in dankbaar aandenken te bewaaren, door middel van de Gedenkschriften der Geschiedenisse, dan in de vreugdebedryven van een uur, hoe hoog ook geroemd? of, indien lichaamlyk genot begeerd worde, waarom niet den feestdag te vieren met de uitreiking van eenige verkwikking aan lieden van laagere klassen? Zou ook niet met de vrolykheid eens vreugdedags gevoeglyk strooken, het slaaken van gevangenen, die, door hun gedrag, afslag van opsluitinge zich waardig zouden gemaakt hebben?
Doch ter zaake. Vuuren of lichten te ontsteeken, en rondom dezelve te danzen, was voorheen, en is nog heden, een vreugdebedryf, aan lieden eigen, die Wilden geheeten worden. Zoo lieflyk en aangenaam is het licht voor de oogen, dat de Zon, die hoofdbron van licht en warmte, als eene Godheid wierdt aangemerkt, aan welke godsdienstig eerbewys wierdt toegebragt. Nog heden houdt de gewoonte stand in de Roomsche Kerk, dat de Beelden der Heiligen, derzelver Overblyfzels, en de hooge Altaaren, door brandende Waschkaarzen verlicht worden. Duisternis veroorzaakt uit haaren aart akelige denkbeelden; Licht, daarentegen, is eene bron van blygeestigheid en opgeruimdheid. 's Menschen geest is steeds bedagt op de naabootzing van de Werken des Scheppers. Deeze zwakke pooging, om het daglicht, hoewel slegts voor weinige uuren, en geduurende de duisternis van den nacht, naa te bootzen, gaf, misschien, aanleiding tot het denkbeeld, dat de mensch de dankbaarheid van zyn gemoed in vreugdebetooning oprechter kon aan den dag leggen, dan door middel van eenige weinige kunstmaatige zamenvoegingen van natuurlyke voortbrengzelen, om daardoor eene nederige naavolging te bewerkstelligen van het groot geschenk van Hem, die door zyn alvermogend bevel zeide: ‘'Er zy licht, en daar was licht.’