den? Hoe kostelyk, boven alle stoffelyke dingen, moet dan in uw oog de ziel, de reine deugdbeminnende en
geregtigheid najaagende ziel, des Menschen zyn! Hoe hoog, boven dat alles, behoorde dan ieder Mensch zynen geest te verheffen, met een reikhalzend uitzien naar de eeuwige wooningen, naar de Leidstar zyns wegs, naar uwe Goddelykheid! Ja, van welk een, boven alles, gewigtig aanbelang behoorde hy dan zyne ziel en haare volmaaking te schatten! En nog eens, wie kan hierby zo koel, zo ongevoelig blyven, dat niet de sterkste zugt in hem opryze: ach my! verdoold en gebrekkelyk schepsel, dat ik toch eens met myne ziel het licht voor de duisternis, de waarheid voor het bedrog, en het wezenlyke goed voor de ydelheid omhelsde! dat ik toch eens den zondigen mensch geheellyk in my te onder gebragt hadde; het beuzelachtige en verderflyke deezer Waereld geheellyk afgestorven, en volkomen herschapen ware in een' nieuw' Mensch, alleszins toegerust, om in heiligheid en geregtigheid te leeven; ten vollen aangedaan, om myn hoogst vermaak, myn bestendig genoegen, in weldoen, tot Gods verheerlyking, te vinden! dat ik nu, noch immer weder myner gebreken, myner onwaardige lusten, of der verdorvene Waereld, leefde; maar altyd U, den Eeuwigen, den Heiligen en Volzaligen, in wiens gemeenschap wy, eeniglyk door ons uwer Deugden gelykvormig te maaken, kunnen deelen; en Jezus, den Verlosser des Menschdoms, die ons uwer, als in uw goddelyk Aanschyn, heeft leeren kennen, ons het volmaaktste voorbeeld, ter navolging, heeft nagelaaten, en, vóór ons, uw Ryk van glorie, van onafgebroken en steeds toeneemend heil, is ingegaan! ô Wel my! indien ik dus reeds den goeden stryd gestreden, mynen loop voleindigd, en het geloof behouden hadde! indien ik dus reeds, met den laatsten adem op myne lippen, en met het vol vertrouwen van uwen Zoon aan het
kruis, mogt uitboezemen: ‘Vader, in uwe handen beveel ik mynen geest!’
Liefderyke, barmhartige Vader, alle Menschen, van U ook met eene redelyke ziel begaafd, die ook staroogen op uw heil, ook dorsten na een onverganglyk goed, - alle Menschen zyn uwe Kinders, zyn myne Broeders; wy staan, onderling, in de nauwste betrekkingen; wy zyn elkanderen alle gedienstigheden schuldig: - hen allen beveel ik aan uwe tederste gunst, bystand en bescherming! Gy wilt niet dat iemand deezer verloren gaa; maar dat zy allen, door eenen deugden hemels-gezinden wandel, tot in eeuwigheid gelukkig worden. - Mogten deeze groote en gedugte, doch tevens heuglyke, dingen, op elk gelegen oogenblik, onze gedagten vervullen, om ons af te trekken van het kwaade, en op te leiden tot het goede! En Gy ook, aller hulp en toeverlaat, volbreng Gy daartoe in een ieder onzer het willen en het werken naar uwe wysheid en welbehagen!
J.D.