geschikt ter voldoening van menschen, die genoegzaamen tyd tot onderzoek hebben, en van eenen bespiegelenden gemoedsaart zyn. Hiertoe behoort de beschouwing van de edele krachten en vermogens van het menschelyk verstand, welke van dien edelen altyd werkzaamen aart zyn, dat zy ons schynen aan te duiden, voor iets grooter dan deze aarde bestemd te zyn; de opmerking van de vrees voor den dood, die den mensch van alle andere dieren onderscheidt; terwyl ook het leeven van den mensch het broosste en onzekerste is van alle schepselen; en de waarneeming van alle tyden, dat geene der menschelyke vermogens hier hunne volkomenheid bereiken, en de zuiverste genegenheden hier nimmer voldaan worden. Verder, indien 'er geen leeven na dit leeven ware, waartoe zouden wy dan tot godsdienstige schepselen gevormd zyn? Het zelfde besluit kan afgeleid worden uit den hoogen rang en stand, waarin de mensch op deze waereld geplaatst is; uit de betrekking, in welke deze aarde staat met de andere gedeelten van het geheelal, de kennis, die wy van deze betrekking hebben, en onze bekwaamheid, om Gods werken in het algemeen te beschouwen; uit den aart en de eigenschappen van het vermogen, dat in ons denkt; uit de zedelyke volmaaktheden van God, en de onvolkomenheid, waarin zich het zedelyk bestier van het Opperweezen in dit leeven vertoont; en eindelyk uit de gesteldheid der waereld, zoo als wy die, in de onderstelling van een ander leeven, zouden moeten verwachten.
In het tweede deel beredeneert de Schryver de baarblykelykheden der Openbaaring. Hy beroept zich alleen op zulke daadzaaken en grondbeginselen, die, in het algemeen, door de eerlykste en onpartydigste onder de Ongeloovigen zelven erkend worden: als daar is de oogenblikkelyke en wonderbaare verspreiding van Godsdienstige kennis, by de verschyning van Christus, die geheel onverklaarbaar is, zonder eene buitengewoone tusschenkomst der Godheid, en eene sterk spreekende aanduiding van een toekomend leeven; wyders het algemeen karacter, de gevoelens, zeden en leerwyze van Christus, dien doorluchtigen Leeraar van een leeven na den dood; de uitsteekende deugden, welke Hy leerde, en met zyn voorbeeld aanprees en opluisterde; de waardigheid, grootmoedigheid en sterkte van geest, waar-