alle oordeelkundige taalkennis ontbloot, en over het uitlezen van dezelve heeft hy zich dikwils zeer beklaagd. Tuinman en ten kate, (deze houdt hy dus voor van dezelfde waarde) maar vooral kiliaan en huidekooper, roemt hy hoog; dan wy raden hem ernstig, en wenschen hartlyk, dat hy de Schriften van deze by hem zo hooggeächte Taalkundigen nog eens, en dan met wat meerder vrucht, zal lezen, wanneer wy niet twyfelen of hy zelve zal over dit zyn boekje beschaamd zyn. Opdat men nu dit ons zeggen voor gene machtspreuk houde, moeten wy enige stalen opgeven:
De Schryver meent, ‘dat het niet zo zeer de grote vraag is, hoe de ouden schreven? maar: wat volgens analogische gronden moet geschreven worden?’ - en volgens zyne analogische gronden schryft hy dan b.v. uitgaven, nodig, ondertekend met maar éne, maaker daarentegen met twee vocalen, ook voorleeden, schoon in het wortelwoord lyden geen éne e voorkomt. Omdat wy de dubbele a en e in klaauw en schreeuw gebruiken, en de a en u in het meervoud verdubbelen, wil hy dat men ook schryven zal: diip, siraad, hiir, di, niiwe, zi, ziin, hiiuw enz. in plaats van: diep, sieraad, enz. Med schryft hy voor met; genoodschap voor genootschap; gelaat voor gelaad. Voorts: lachchen, lichchaam; Nederduits integendeel zonder ch. De y is by hem een saamgestelde figuur, die volgens ons gebruik de klank van ei uitdrukt, als: zyn, wyn, spryden of spreiden; welke dus ook in schryfwys van de dubbele ij onderscheiden is; daarom, zegt hy, doen wy beter om niet Koningriik, wiin, maar Koningryk, wyn enz. te schryven; en zulke taalkenners, die menen dat 'er in de uitspraak tusschen de ei en de y onderscheid is, hebben het, naar zyn oordeel, mis; het is by hem om 't even hoe
men schryve, meir of myr, heir of hyr, streiden of stryden, goedheid of goedhyd, enz. In de opgave der letters laat hy de v geheel weg. Doch waartoe zouden wy nog meer opnoemen? Uit deze stalen kan men toch wel analogisch zeker besluiten, dat het den onze taal beöefenende Jongelingschap, waarvoor de Schryver deze Analogische Gronden als een Leesboek heeft opgesteld, juist niet zeer aan te raden is, by den Taalkenner der Kinderen, maar liever met hem (indien hy daartoe nog besluiten kon) by enen van der palm en zeydelaar enigen tyd ter school te gaan.