zyn geworden, om door zo iets eenen naam te maaken, of eer en lof van menschen te bejaagen.’ Aanzoek ter uitgave, by het Vaderlievend Kroost, en bewilliging daaraan in den agtbaaren Stamvader pryzende, wederhouden wy ons van aanmerkingen, welke op deeze Leerrede, over Ps. LXXI:5-9, aan den hedendaagschen prediktrant getoetst, zouden kunnen gemaakt worden. Onze hoogagting, onze eerbied voor waardige Leeraars, voor de zulken met naame, die, in gevorderden leeftyd, hunnen post met vlyt en yver waarneemen (en in dat licht beschouwen wy den Eerw. moltzer) doet ons menig gebrek in hunne Opstellen gaarne over 't hoofd zien, indien slegts de voordragt uit een goed hart voortkoome, en tot bevordering van Godsvrugt, Deugd en Liefde zy ingericht. En dit meenen wy uit deeze Leerrede te mogen besluiten, het algemeen groot doelwit te zyn van den vyf-en-zeventigjaarigen moltzer; wiens overige leevensdagen door de Hoogste Wysheid mogen gezegend worden!