de rozambeau onder den last haarer droefheid bezweeken, en in ylhoofdigheid vervallen. Noch de troostredenen haares Vaders, (den deugdzaamen malesherbes) noch de tedere liefkoozingen van haaren Schoonzoon en van haare Dogter, hadden het geweld haarer droefheid kunnen leenigen. Echter, op het oogenblik toen haare Beschuldigings-acte en die haares Vaders verscheenen, verzamelde zy alle haare kragten, en kreeg haare bewustheid terug. Alvoorens te vertrekken, ging zy Mejuffrouw sombreuil bezoeken, en zeide haar deeze altoos gedenkwaardige woorden: “Mejuffrouw, gy hebt het geluk gehad, van uwen Vader te redden, en ik zal dat hebben, van met den mynen te sterven, en mynen Man te volgen.” - Deeze flikkering van zelfsbewustheid was voorzeker boven haare kragten. Na deeze woorden uitgesprooken te hebben, viel zy op nieuw in haaren voorigen staat, vloog de kamer uit, zonder te weeten werwaards zy haare schreeden rigtte, en stierf, onweetend van het lot, het welk zy onderging.’
‘Getuige van de beraadslagingen over een Rechtsgeding, van het welk het lot eens tedergeliefden Broeders afhing, wagtte de Zuster van een Boekverkoper, gattey geheeten, met kalmte de uitspraak af, welke omtrent het leven diens Broeders en omtrent het haare beslissen moest. Meesteresse van haar zelve, en van het geheim, het welk zy in haaren boezem koesterde, had zy zig met eene schynbaare koelheid onder de aanschouwers vermengd, alwaar zy door niemand bemerkt was: doch naauwlyks had zy het doodvonnis haars Broeders gehoord, of zy riep uit al haar magt en herhaalde maalen: Leeve de Koning! verklaarende, dat zy met haaren Broeder wilde sterven. De Rechtbank verleende haar dit droevig genoegen niet; haar dood werd tot den volgenden dag uitgesteld, en zy onderging dien met die gerustheid, welke blyken deed, met welk eene kragt de Broederliefde in haar gevoelig hart heerschte.’
‘Eene Vrouw, de Vriendin van condorcet, die hem lange verborgen had, gaf hem dit treffend antwoord, toen hy haar verzocht zich niet langer om zynentwil aan gevaar bloot te stellen, en hem te laaten vertrekken, omdat hy vogelvry en buiten de Wet verklaard was, en de Wet alzo iedereenen, die hem eene schuilplaats verleende, den dood bedreigde: Hoe, omdat gy buiten de Wet zyt, ben ik daarom buiten de Menschelykheid?’
‘Een jeugdig Meisje, van een inneemend gelaat, was voor de Revolutionaire Commissie van Lyon beschuldigd, van geweigerd te hebben de Nationaale Cocarde te draagen; men vroeg haar de oorzaak deezer weigering. - “Het is niet de Cocarde, die ik haate; maar, daar gy dezelve draagt, schynt zy