Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 433]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verklaring van Paulus Brief aan de Galatiërs, door Paulus Bosveld, Predikant te Dordrecht. II Deelen. Te Dordrecht, by P. van Braam, 1802. In gr. 8vo. 430 bl. behalven de Voorreden van LII bl.De Eerw. bosveld, wien wy, uit deszelfs verklaaring van het vyftiende Hoofdst. van den eersten Brief van Paulus aan de Korinthiërs, als een oordeelkundig Schriftverklaarder, hebben leeren kennen, heeft nu ook den Brief aan de Galatiërs onder handen genomen, waarvan hy ons eene beknopte, wel doordachte uitlegging levert in deze twee boekdeelen. Wel te recht merkt hy, in de voorafgaande Inleiding, aan, dat wy, om het Apostolisch onderwys, in denzelfden zin, te leezen, in welken het ons gegeeven is, ons, als 't ware, uit den tegenwoordigen in den toenmaaligen tyd verplaatzen moeten, ons de denkwyze en spreektrant van dien tyd eigen maakende, om de redeneeringen en bepaalingen der Apostelen zoo op te vatten, als wy zouden gedaan hebben, indien wy geleefd hadden onder die menschen, welken zy onderweezen, of aan welken zy hunne Brieven schreven. Op dien grondslag doet hy vooraf onderzoek naar de omstandigheden der Gemeenten in Galatia, toen Paulus dezen Brief schreef, en naar de wyze van denken en spreeken in dien tyd, over de behandelde onderwerpen, om dus in den waaren geest van Paulus in te dringen. - In de voorafgaande Voorreden, zoekt hy niet alleen den tyd, waarin de Apostel dezen Brief afvaardigde, na te vorschen, maar zelfs de jaar- en dag-telling, waarin alle de Brieven van Paulus geschreven zyn, naauwkeurig te berekenen. Men weet, dat de Tydrekenaars hierover merkelyk verschillen. De Eerw. bosveld gaat zyn eigen weg, en weet aan de door hem opgemaakte tydorde het voorkomen van waar- | |
[pagina 434]
| |
schynelykheid te geeven. - In de Verklaaring zelve is de Eerw. Schryver ook meermaalen van den gewoonen weg afgegaan: waarover hier onder nog wel iets naders. In onze aankondiging van des Schryvers bovengenoemd werkGa naar voetnoot(*), hadden wy ons laaten ontvallen, dat hy niet overal scheen bekend geweest te zyn met den arbeid der nieuwste Uitleggers, die hem hier en daar nog al van dienst zouden hebben kunnen weezen. De Dordrechtsche Kerkleeraar schynt deze zylingsche aanmaaning eenigzins euvel opgenomen te hebben. Hy zegt ten minsten, in de Voorreden bl. V, VI: ‘Hoe verre myne bekendheid met eenige Schryvers, hoe ook genaamd, gaa, schynt my eene zaak, die verder niemand aangaat.’ Het zy ons geöorloofd hierop aan te merken, dat dit, op zich zelven, niemand, en ook ons in zoo verre geenzins aangaat, maar dat men iemand, die, in dezen tyd, als Bybeluitlegger te voorschyn treedt, wel mag erinneren aan voorhanden zynde hulpmiddelen, die hy, tot verbetering van zyn werk, met vrucht zou hebben kunnen gebruiken; en dat wel te meer iemand, die zoo veel schranderheid en gezond oordeel aan den dag legt; van wien men dus mag vooronderstellen, dat, byaldien hy deze en gene betere verklaaringen had gekend, hy dezelve zich zou ten nutte gemaakt hebben. 'Er is zelden veel goeds te verwachten van Schryvers, die, hoe beleezen ook in oude en nieuwe schriften, zich gewend hebben, om alleen te zien door de oogen van anderen; maar men moet zich zelven evenwel ook niet te veel vertrouwen, om op eigen doorzicht alles te beslissen. De Eerw. bosveld heeft noodig geöordeeld, zyne eigen vertaaling van den Brief voor te stellen en te volgen. Had hy nu evenwel de moeite willen neemen, om die met de vertaalingen van deze en gene nieuwe Schryvers, by voorbeeld van michaëlis, hezel, van vloten, van hamelsveld, te vergelyken, dan zou hy, op veele plaatzen, beter vertaald hebben Wy willen, tot staaving van het gezegde, de moeite neemen, om de Vertaaling van bosveld alleen met die van onzen van hamelsveld, op eenige plaatzen, in vergelyking te | |
[pagina 435]
| |
brengen, en laaten taalkundigen oordeelen, of van hamelsveld niet verreweg beter vertaald hebbe. - Hoofdst. I: 5, tot in de eeuw der eeuwen. Hamelsveld, tot in alle eeuwigheid. Vs. 9. Hy zy een anathema. Ham. die zy vervloektGa naar voetnoot(*) Vs. 11, naar den mensch. H. van menschelyke uitvinding. Vs. 16, met vleesch en bloed. H. met een mensch. Vs. 24. Zy verheerlykten God in my. H. verheerlykten God mynen wege. II: 2, aan de aanzienelyksten. H. aan de genen, die daar in achting zyn. Wat laager, op dat ik niet te vergeefsch zou loopen. H. ten einde ik geen vruchtloos werk doen mogt. Vs. 7. Het Euangelie der voorhuid en der besnydenis. H. Het Euangelie onder onbesnedenen en besnedenen. Vs. 12, die uit de besnydenis waren. H. die besneden waren. Vs. 16, geen vleesch. H. niemand. III: 2. Uit het gehoor des geloofs. H. Op de prediking van [de leere van] het geloof. Vs. 5. Uit de werken der wet. H. Door de beoefening der wet. Vs. 9, die uit het geloof zyn. H. die genen, welke gelooven. Vs. 10. Zoo veelen uit de werken der wet zyn. H. Zoo veelen zich aan de waarneeming der wet houden. Vs. 14. In Christus Jesus - de belofte des geestes. H. Door Christus Jesus - den geest, die beloofd was. Vs. 15, naar den mensch. H. zoo als het onder de menschen gewoon is. Vs. 17. Het verbond, dat door God te voren op Christus bevestigd was. H. Het verbond, dat door God plegtig bevestigd, en op Christus betreklyk was. Vs. 18. Want indien de erfenis uit de wet ware, zoo zou zy niet meer uit de belofte weezen; daar God nogthans Abraham door de belofte begenadigd heeft. H. En echter, indien de bezitting [van den zegen] uit de wet [en deezelver onderhouding te wachten] was, dan was zy niet uit hoofde van de belofte; maar nu heeft God ze gena- | |
[pagina 436]
| |
dig aan Abraham toegezegd door eene belofte. Vs. 19, zynde door de engelen in de hand des Middelaars gegeeven. H. door den dienst van engelen bekend gemaakt, door tusschenkomst van een Middelaar. Vs. 24. Zoo was dan de wet onze tuchtmeester tot Christus. H. Zoodat de wet ons een tuchtmeester geweest is, tot [de komst van] Christus toe. Vs. 28. Hier is noch Jood, noch Griek. H. Hier is geen onderscheid tusschen Jood of Griek. IV: 4, geworden uit eene Vrouwe, geworden onder de wet. H. uit eene Vrouwe geboren, onder de wet geboren. Vs. 5, op dat wy de aanneeming tot Kinderen verkrygen zouden. H. op dat wy de voorrechten van meerderjaarige Kinderen ontvangen zouden. Vs. 6, die in uwe harten roept, Abba Vader. H. die u vrymoedig leert zeggen, Abba, lieve Vader. Vs. 13, in lichaamszwakheid. H. onder lichaamlyke tegenspoeden en wederwaardigheden. Vs. 23, gebooren naar het vleesch. H. gebooren naar den loop der natuur. Vs. 29, den naar den geest geboornen. H. door de wonderkracht gebooren. Hoofdst. V: 1, de Vryheid, met welke Christus ons heeft vrygemaakt. H. de Vryheid, die Christus voor ons verworven heeft. Vs. 24, die Christi zyn. H. die Christus toebehooren. Wat laager, Passien en Begeerten. H. Zondige driften en hartstochten. Hoofdst. VI: 10, huisgenooten des geloofs. H. geloofsgenooten. 't Zou ons niet moeielyk vallen, soortgelyke aanmerkingen te maaken op de verklaaring van verscheidene voorstellingen, die ons niet zoo eenvoudig en duidelyk, en ook niet zoo gegrond zyn voorgekomen, als die van koppe, michaëlis, van vloten, van hamelsveld en anderen, aan welken wy durven gissen, dat de Eerw. Schryver, indien hy ze had geraadpleegd, welligt grootendeels de voorkeur zou gegeeven hebben. Het zy evenwel verre van ons, dat wy, om deze rede, den Eerw. bosveld het getuigenis zouden weigeren, van veel arbeid aan dezen Brief besteed, en over verscheidene min of meer donkere plaatzen meerder licht verspreid te hebben. Men ontmoet hier en daar weinig bekende, en geheel nieuwe gedachten, waarvan wy 'er ook nog eenigen tot kennis van onze Leezers willen brengen. H. I:7. neemt hy de eerste woorden, doorgaans vertaald, hoewel 'er geen ander is, (namelyk Euangelie) in dezen hiervan wyd en breed | |
[pagina 437]
| |
verschillenden zin: dit komt wel nergens anders van daan. Vs. 13. meent hy, dat niet van Joodendom, maar van Joodsgezindheid, wordt gesproken. Hoofdst. II: 19. moet men, om Paulus te verstaan, uit het beloop der redeneering de woorden maar, geenszins! aanvullen. III: 20, één van de moeielykste plaatzen in het N.T., wordt met stroth dus opgevat: doch de Middelaar is niet [de Middelaar] van dezelfde [belofte], maar God is dezelfde. VI: 4. niet een iegelyk onderzoeke, of beproeve; maar een iegelyk loutere zyn eigen werk. |
|