| |
| |
| |
Lessen over het Leeraars-ambt, in de Christlyke Kerk. Door J. Konynenburg, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerklyke Geschiedenissen, aan het Kweekschool der Remonstranten. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon, 1802. In gr. 8vo. 273 bl.
Dat ieder Jongeling, die zich tot het Leeraarsambt voorbereidt, zoodra hy zyne letteroefeningen op eene Hoogeschool aanvangt, of ook wel eerder, eenig onderricht noodig heeft, zoo omtrent de algemeene, volstrekt noodzaakelyke vereischten van een Leeraar van het Christendom, als omtrent den waaren aart van den gewigtigen post, dien hy ter zyner tyd wenscht te bekleeden, en den geheelen omvang van kundigheden, waarop hy zich behoort toe te leggen, om 'er bekwaam toe te worden; hierover zal niemand, der zaake eenigzins kundig, van den Hoogleeraar konynenburg verschillen. Maar of het raadzaam zy, met zoodanig omslachtig onderwys, waarvan ons, in deze Lessen over het Leeraarsambt in Christelyke Kerk, slechts het ontwerp, tot openbaare Voorleezingen geschikt, wordt medegedeeld, de studien aan te vangen, dit komt ons zeer bedenkelyk voor. 'Er wordt te veel kennis van zaaken, die eerst naderhand aangeleerd worden, in voorondersteld; en de Jongeling loopt, onzes inziens, in dier voege, 't grootst gevaar, om ontydig afgeleid te worden tot overweegingen, die de vrye beoefening der voorbereidende weetenschappen moeten hinderen. De Hoogleeraar geeft zelf (bl. 101) te kennen, dat, eerst in het laatste halfjaar der Academische studien, een Collegie over het Leeraarsambt dient bygewoond te worden; slechts één jaar vroeger wil hy 'er een over den Prediktrant gehouden hebben; en echter wordt, in deze Lessen, ook over de samenstelling der Leerredenen, en derzelver mondelinge voordracht, reeds in 't breede gehandeld. En zoo is de voornaame inhoud van dit Leerboek meer geschikt voor jonge lieden, die reeds ettelyke jaaren gestudeerd hebben, dan voor eerstbeginnenden.
Het geheele Werk bestaat uit twee Afdeelingen. De eerste, ontvouwende den aart en de vereischten van het Leeraarsambt, in de Christelyke Kerk, bevat vyf Les- | |
| |
sen. In de eerste wordt eene korte schets gegeeven van den tegenwoordigen toestand der Christenmaatschappyen, met byzondere toepassing op de Bataafsche Republiek, en de erkende waarde der openbaare Godsdienst-oefening. In de tweede worden deze vraagen beantwoord: wat is een Christenleeraar? wat kan, en wat moet hy, naar den tegenwoordigen toestand der Christenmaatschappy, verrichten? De derde behelst het vervolg der voorgaande beschouwing, byzonderlyk met betrekking tot de plichten van het Leeraarsambt, in het Euangelie aanbevolen. De vierde handelt over de vereischten van verstand en hart, welke tot den Leeraar behooren. De vyfde over de gepaste voorbereiding tot het Leeraarsambt. - De negen overige Lessen, ontvouwende de uitoefening der onderscheiden plichten van het Leeraarsambt, in de Christelyke Kerk, maaken de tweede Afdeeling uit. De zesde handelt over de openbaare Godsdienst-oefening, byzonderlyk, met betrekking tot het voorlezen der H. Schriftuur, het godsdienstig Gezang en het Gebed. De zevende, over de openbaare Godsdienst-oefening, met byzondere betrekking tot de Leerreden. De agtste, over de zamenstelling der Leerreden. De negende, over de mondelinge voordragt der Leerreden, en de voorbereidende vereischten. De tiende, over de openbaare Godsdienst-oefening, met byzondere betrekking tot den Doop en het Avondmaal. De elfde, over de pligten van het Leeraarsambt, omtrend het afzonderlyk Onderwys in den Godsdienst. De twaalfde, over de algemeene pligten van den Leeraar omtrend zyne Gemeente. De dertiende, over de afzonderlyke pligten van den Leeraar, omtrend onderscheiden Leden zyner Gemeente, en omtrend anderen, die buiten zyne Gemeente zyn. De veertiende, over het uitwendig gedrag van den Leeraar, zoo in het huislyk, als burgerlyk, Leven.
Sommigen van deze onderwerpen worden kort en oppervlakkig, anderen meer uitvoerig en naauwkeurig behandeld. Het geheele onderricht is naar de behoeften van den tegenwoordigen tyd, met oordeel en smaak, geschikt, en op een' duidelyken en onderhoudenden toon gesteld, en in dier voege bewerkt, dat het niet alleen by de Remonstrantsche School, voor welke het eigenlyk bestemd is, maar ook elders eenigermaate van
| |
| |
dienst zal kunnen zyn. Zoodanig algemeen nut zou men van dit geschrift nog meer hebben kunnen verwachten, indien de Hoogleeraar konynenburg zich, in navolging der oude Remonstranten, over den voornaamen inhoud der Christelyke Leere eenigzins meer overeenstemmend met de denkwyze van verre de meeste Christenen had uitgelaaten. Hy behoefde daarom van zyn eigen gevoelen, en van den algemeenen geloofsregel van zyn Kerkgenootschap, niet afgegaan te zyn. Doch zo hy waarlyk ook aan hun, die eene andere leiding van gedachten over de Christelyke Leere volgen, onderwys in het Leeraarsambt wilde geeven dan had, 't gene de meesten voor hoofdleer van het Christendom houden, en de wyze, waarop de Leeraar, naar hunne gedachten, dezelve moet trachten voort te planten en regt bruikbaar te maaken, ginds en elders, waar men zulks het allerminst zou verwachten, niet geheel moeten verzwegen, en nog minder, als een schadelyk begrip, tegengesproken geweest zyn.
Op deze en gene byzondere raadgeevingen aan toekomende Leeraars zou ook nog wel iets aan te merken vallen. - Eer zich de Jongeling tot de Hoogeschool vervoegt, vordert de Professor, onder anderen, eene uitgebreide taalkennis; kennis niet alleen van Latyn en Grieksch, en van de beginselen der Hebreeuwsche taale, maar ook van de Nederlandsche, Fransche, Hoogduitsche, en Engelsche taalen; en, met een misschien, ook zelfs van de Deensche. Is dit althans niet te veel gevergd? - Tot de vereischte hoedanigheden brengt hy te recht een gezond lichaamlyk gestel, zonder een weezenlyk in het oog loopend uitwendig gebrek; maar voegt 'er by, dat het ten minsten bevryd moet zyn van die vreeslyke pestkwaal, welke duizenden, in den bloei hunner jaaren, in het graf sleept, en de verstandelyke vermogens elendiglyk verwoest. Hoe zal men dit van allen met zekerheid weeten? - Over den loop der studien, zoo als konynenburg die wil ingericht hebben, geduurende den tyd van vyf jaaren, zou men ook eenigzins anders kunnen denken. Wy zouden liever den tyd van zes jaaren bepaald, of althans ook met onderscheiding aangetoond hebben, hoe iemand, meer dan vyf jaaren tot de voorbereiding tot het Leeraarsambt geschikt hebbende, die zou behooren te besteeden. Die maar vyf jaaren aan de Schole verkiezen
| |
| |
te blyven, zouden wy reeds in het derde jaar, of wel in 't vyfde halfjaar, met de eigenlyk gezegde Godgeleerdheid laaten beginnen. De toekomende Leeraar van den Christelyken Godsdienst moet het Christelyk leerstelzel, de geschiedenis van hetzelve, en de wyze, waarop, zoo wel het beschouwend, als zedekundig gedeelte van hetzelve, uit de gewyde schriften moet getrokken worden, grondig leeren verstaan; en daartoe dienen wel drie volle jaaren besteed te worden. Ondertusschen zouden wy de beoefening der uitlegkunde van den Bybel, en wel inzonderheid van het N.T., daarmede ten einde toe verbonden laaten blyven, en ook nog daarenboven, in deze laatste jaaren, eene opzetlyke oefening in het onderscheid tusschen Schoolsche, Bybelsche en algemeene Volks-Theologie aanraaden. - Onder 't gene de Hoogleeraar, aan 't slot der vyfde Les, tot voorkoming van tegenzin in zoo veel arbeids en zoo veel voorbereidende oefening, zegt, is ons de aanpryzing van deelneeming aan vermaaken en uitspanningen, welke het oordeel van verstandige en braave mannen betaamelyk acht, wel bevallen. Maar ongaarne zouden wy ons zegel hangen aan 't gene hy zynen Kweekelingen, ter voorbereiding tot het Leeraarsambt, (bl. 106) zoo ernstig toeroept: ‘Bezoekt vooral den Schouwburg, als de school, in welke gy zeer veel leeren kunt!’ Valt 'er waarlyk, in onzen hedendaagschen Schouwburg, zoo veel te leeren, dat men die zoo onbepaald, en wel met een vooral, kan aanpryzen? - In de elfde Les, daar over de plichten van het Leeraarsambt, omtrent het afzonderlyk onderwys in den Godsdienst, wordt gehandeld, staat de melding der Catechetische Schole te Alexandriën niet ter regter plaats. Deze Catechetische School was niet geschikt voor eerstbeginnenden, en diende niet, om Volksonderwys, maar om geleerd onderricht te geeven.
Deze weinige aanmerkingen mogen den Hoogleeraar konynenburg ten bewyze strekken, dat wy zyn Leerboek met oplettendheid hebben geleezen. 'Er is zeer veel goeds in. Maar wy laaten ons nog niet zoo ligt van de noodzaaklykheid, om over dergelyke stoffen in de Landtaal te schryven, overtuigen.
|
|