kenmerken, vertoonen zich ook hier in geene kleine maate. Men ontmoet 'er den ernstigen Christen, wiens aandoeningen onmiddelyk uit het hart op het papier vloeien. Indien wy eere bedenking tegen 's Mans behandeling mogen in 't midden brengen, dezelve zou zyn, dat hy, indien niet doorgaans, immers dikmaals eene te hooge vlugt neemt, niet berekend voor zeer veelen, niet in staat om hunne gewaarwordingen tot gelyke hoogte op te winden, en voor wien aldus de nuttigheid van den voorgestelden leiddraad van Zelfonderzoek verloren gaat. ‘Wat moet ik zyn? Wat ben ik? Welk eenen weg moet ik inslaan om te worden, zoo als ik moet zyn?’ - tot een antwoord op deeze vraagen kan de inhoud deezes Geschrifts gevoegelyk worden teruggebragt. Eerst ontmoet men eenen reeks van Schriftuurtexten, zoo de algemeene als byzondere pligten eens Christens aanwyzende. Voorts treedt lavater in het onderzoek van zichzelven, beproevende, of, en in hoe verre, zyn gemoedstoestand met het opgehangen tafereel overeenstemme; waarvan de uitslag eene schroomlyke ongelykheid aankondigt. ‘Wat staat my nu te doen? wat aan te vangen? hoe zal ik een beter Christen worden, als ik, ach arm! zulks thans nog niet ben? hoe zal ik Gode welbehagelyk, en zalig worden?’ - met ernstige beraadslagingen en gepaste besluiten daar omtrent, eindigt het gemoedelyk Geschrift.
Zie hier van de schryfwyze eene proeve: ‘Met het weinige goede, dat ik in my ontwaar wierd, te vrede; - te vrede, wanneer ik my, in eene schielykvoorbygaande vergelyking met anderen, die ik niet van naby kende, eenigzins in 't een, of ander, beter bevonde; - te vrede, dat ik niet ware, gelyk deze of gene egtbreker, bedrieger, ofte geveinsde; - te vrede, dat ik Gods Woord las, my in de Kerk vinden liet, aandagtig toehoorde, de leerredenen beoordeelde, niet geheel nalaatig was, in het beoefenen der milddadigheid, en niemand my beschuldigde; - te vrede misschien, dat anderen, my voor eenen goeden, en deugdzamen mensch hielden, en veel loflyks van my wisten, en verhaalden, leefde ik, in eene zorgeloosheid voord, die zig blindelings voedde met de vooroordeelen, die ik aangaande de zwakheid der menschen, hadde opgevat.....’