verwonderen, dat deze of gene zich, door 's Mans vleiende taal en drogredenen, liet inneemen en wegsleepen.
De Schryver verdeelt zyne voorgenomene taak in drie deelen. In het eerste derzelven beantwoordt hy de vraag: welke bewyzen leveren Natuur en Reden op voor het bestaan van den Godsdienst? in diervoege, dat hy, (na alvorens aan zyne, in het voorgemelde boekjen, gegeeven bepaaling van den zin, waarin hy onderscheidentlyk spreekt van natuur en reden, erinnerd te hebben,) als bewyzen van 't eerste soort, voor het bestaan van den Godsdienst, bybrengt, de natuurlyke aandoening van ontzag, liefde, hoope en vreeze, in elken mensch; den natuurlyken tegenstand, welken ieder mensch overwinnen moet, wanneer hy geen Godsdienst wil erkennen; en de achting, welke ieder mensch natuurlyk heeft voor waarlyk Godsdienstigen, en de afkeerigheid van ongodsdienstigen, die hem natuurlyk eigen is; - en van het tweede soort, dat God door de menschen gediend wil worden; dat Hy de menschen helpt, die Hem dienen; en dat Hy allen straft, die zynen dienst verwaarloozen. - In het tweede deel wordt onderzoek gedaan naar de middelen, die God voor de menschen gegeeven heeft, om denzelven te kunnen kennen; die hy aantoont te zyn de rechte Reden, en de Goddelyke Openbaaring, zoo wel de bekendmaaking der Goddelyke Openbaaring door Moses, als die door Christus. - In het derde deel oppert hy nu de nadere vraag: Daar 'er verscheidene wyzen zyn, op welken de menschen voorgeeven God te dienen, wat is dan het byzonder middel, om te weeten, by welke Gezindheid, onder zoo veele verschillende, de waare Godsdienst is? Waarop hy dit antwoord geeft en beredeneert: 'Er is geen waare Godsdienst, dan deze, welken God zelf aan de menschen heeft voorgeschreeven. Christus heeft, de Goddelyke Openbaaring bekend maakende, eene Kerk gesticht, en, (opdat deze die Openbaaring ongeschonden zou bewaaren, den eigenlyken zin derzelve, daar het noodig is, aantoonen, en dus, volgends dezen, in den eenigen waaren Godsdienst, de menschen, ten allen tyde, kunne onderrechten,) aan dezelve zynen
Geest, den Geest der waarheid, medegedeeld, en daarenboven beloofd, dat Hy, met dezen Geest, by die Kerk, tot haare onderwyzing, bestiering