Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney naar China. Door George Staunton. Met Plaaten en Kaarten. Vde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 359 bl.Volstrekt dezelfde reden, welke ons, by de Beoordeeling des laatstvoorgaanden DeelsGa naar voetnoot(*), bewoog, om, zonder eenige verdere aanleiding, tot de opgave van den Inhoud over te gaan, en hier en daar iets aan te stip- | |
[pagina 152]
| |
pen, doet ons by het tegenwoordige op den eigensten voet handelen. - Het XVII Hoofdst., de aanvang van dit Boekdeel, beschryft de Terugreis des Britschen Gezantschaps van Zee-hol na Peking - deszelfs verblyf in die Hoofdstad en te Tuen-min-Tuen - alsmede waarneemingen, daarop betrekkelyk. 't Zelve is in twee Afdeelingen onderscheiden. In de eerste reist de Leezer met het Gezantschap langs den weg, voor 's Keizers Gevolg bestemd; die voor den Keizer geschikt en verre de beste is, reist hy alleen; andere Reizigers waren van beide die wegen uitgeslooten, en genoodzaakt, een pad voor zich te zoeken, waar zy het best vinden konden. Het ontbrak aan spoed noch aan eerbetooningen; maar tevens niet aan onaangenaame ontmoetingen, uit der Chineezen jaloursheid ontstaande. Het afgezonderd leeven der Engelschen, die te Peking gebleeven waren, was hun zeer verveelende geweest, uit hoofde van het wantrouwen, dat men daar te lande omtrent alle Vreemdelingen voedt; zelfs vonden zy zich by wylen blootgesteld aan de zamenrottingen van een lastig en baldaadig graauw, en moesten weigeringen van verscheidenerlei aart van de Mandary en ondergaan. Schuldlooze wandelingen werden hun uit argwaan ontzegd. Intusschen hadden zy gelegenheid om de kunstvaardigheid der Chineesche werklieden waar te neemen; en vindt men veele byzonderheden van de werktuigen, by hun in gebruik, vermeld. Byzonder leezenswaardig is de opgave van der Chineezen vroegtydige uitvinding des Buskruids en der Drukkunst; terwyl de aantekeningen van cossigny over 't een en ander, en die des Nederduitschen Vertaalers, ten opzigte van de Drukkunst, alle aandagt verdienen: doch het is ons ter overneeminge veel te breed. Niet kunnen wy nalaaten af te schryven wat 'er vermeld wordt ten opzigte van eenige Boeken. ‘Niettegenstaande de waakzaamheid der Chineesche Stadsregeeringen, worden 'er, egter, geduurig boeken, door het staatsbestuur afgekeurd, in 't geheim gedrukt, en door het Ryk verspreid. 't Is niet gemaklyk, de werkingen van eenen handel, waartoe, behalven papier en inkt, slegts eenige kleine borden of plankjes, en een mes om 'er karakters op te snyden, vereischt worden, of voor te komen, of altyd te ontdekken. - De boeken, dus steelswys uitgegeeven, zyn voornaamlyk zoodanige, welke de eerbaarheid kwetzen, | |
[pagina 153]
| |
en de driften der jonge lieden ontvlammen. - Men zegt niet, dat 'er een onder is, welk het tegen de Regeering gemunt heeft. Ondertusschen verzekeren de Mandarynen, dat 'er, bereids eeuwen lang, een aanhang in China bestond, wiens onderscheidend karakter in onverzoenlyken haat tegen de alleenheersching gelegen was, en die zich met de hoop voedde van dezelve eens om verre te werpen. De byeenkomsten der leden van deezen aanhang werden in 't grootste geheim gehouden, en niemand wilde belyden, 'er eenige kennis van te hebben. Doch, naar men zeide, hadt de regeering eenen raad van onderzoek benoemd, gelast om dezelve te ontdekken. Zy, die verdacht werden gehouden, met zulke gevoelens zwanger te gaan, werden gevat, en uit de maatschappy weggedaan. Zy werden, nagenoeg, op gelyke wyze behandeld, als men eertyds de lieden, beschuldigd van Joodendom, in sommige Roomsch Catholyke Staaten behandelde.’ Veelmaalen gewaagden wy, in onze Aankondigingen, van de onderaangevoegde Bedenkingen van cossigny; die wegens den gemelden Aanhang moeten wy overneemen. ‘Ik,’ schryft hy, ‘kan my niet verbeelden, dat deeze staatkundige aanhang republikeinsche Grondbeginzels heeft. In tegendeel onderstel ik, dat dezelve een sterken haat tegen de Tartaarsche overheersching voedt, en dat dit de zin is van 't geen de Mandarynen den Engelschen gezegd hebben. Wanneer men zich in de verkeering met vreemdelingen van tolken moet bedienen, is men nooit van den juisten zin der uitdrukkingen verzekerd. Naar myn begrip is het niet te verwonderen, dat de regeering op de leden van dien aanhang een waakend oog deedt houden, dezelve vatten en uit de maatschappy wegdoen. Zy zyn gezwooren vyanden, niet zoo zeer van de Regeering, als wel van hun, die aan het roer derzelve zitten. Zy willen iemand van hunne Natie op den troon zien. - Dewyl de staat-, zede- en geschiedkundige boeken der Chineezen geene afgetrokkene denkbeelden van Vryheid bevatten - zulke denkbeelden, die hen zouden beweegen, om na de onafhangelykheid te trachten - is het ook niet waarschynlyk, dat hunne keus op eene Republikeinsche Regeeringsvorm gevallen is. Te vergeefs zal men zeggen; dat die regeeringswys de natuurlykste zy; dat zy uit de rechten van den mensch van zelfs voortvloeie; dat de | |
[pagina 154]
| |
eerste bevolkingen, die zich in eene maatschappy vereenigd hebben, in gevolge de beginzelen van gelykheid, die den grondslag hunner vereeniging uitmaakten, dezelve hebben moeten toelaaten. Ik zal antwoorden, dat de Chineezen, noch in hunne geschiedenis, noch in die van eenig nabuurig Volk, een enkel voorbeeld van eene vrye regeering vindende, geen naauwkeurig en stellig begrip daarvan kunnen hebben; dat hunne vooroordeelen, hunne zeden, hunne hebbelykheden, hen daarvan verwyderen; en dat, byaldien zy het, door eene krachtdaadige pooging van hun vernuft, zoo verre bragten, dat zy de zedelyke mogelykheid daarvan begreepen, zy echter genoodzaakt zouden zyn, de uitvoering daarvan als onmogelyk te beschouwen.’ - Meer, dit onderwerp betreffende, komt in deeze Afdeeling voor; doch wy moeten het, uit plaatsgebrek, onaangeroerd laaten. De tweede Afdeeling doet ons de Chineezen nader kennen in de Bouw- en Schilderkunst, is breed over de Gesneedenen, en geeft verslag van de ontmoeting tusschen den Keizer en macartney, by de overlevering der Geschenken; hoe de Geschenken van de Chineesche zyde aanduidden, dat men moest vertrekken; met eenige bedenkingen deswegen, en over het Character der Chineezen en hunne regeering, van eenen Europischen Zendeling, die lang in China geweest was. De waarschynlykheid des Oorlogs tusschen Frankryk en Engeland doet den Gezant tot zyn vertrek besluiten. Zeer leezenswaardige aanmerkingen over de Weersgesteldheid te Peking besluiten deeze Afdeeling. De eerste Afdeeling des XVIII Hoofdst. behelst de Terugreis des Gezantschaps van Peking, door de Provincie van Pe-che-li, tot Te-choe, op de grenzen der Provincie van Sjang-tung, en merkwaardigheden op dien weg ontmoet. - Over dit Vertrek hadt de Nederduitsche Vertaaler beloofd, zyne gedagten nader mede te deelen; hy houdt woord, en behalven zyne eigene bedenkingen schryft hy: ‘Wat het vertrek des Gezantschaps uit Peking aangaat, zal het der moeite waardig zyn, het uitvoerig en vrymoedig berigt van Mr. anderson te hooren. Indien hy de waare omstandigheden daarvan niet te boek gesteld hadt, zouden zy niet alleen voor ons, maar zelfs voor de Engelschen verborgen gebleeven zyn, vermids staunton dezelve in een ander licht voorstelt, en huttner 'er van zwygt; dus | |
[pagina 155]
| |
hebben wy anderson daarvoor te danken.’ Danken zullen de Engelschen, in 't algemeen, hem niet, - maar wel waarheidsvrienden. Naa de opgave besluit anderson alles in deeze zamentrekking: ‘Met drie woorden, zie hier onze Geschiedenis: wy kwamen als Bedelaars in Peking; wy vertoefden 'er als Gevangenen, en wy vertrokken 'er uit als Struikroovers.’ Ondanks deeze scherpe aanmerking, heeft dit Gezantschap veel toegebragt, om ons de Chineezen van naderby te doen kennen; en de eerste Afdeeling deezes Hoofdstuks is vol aanmerkingen, tot dat oogmerk dienstbaar. Wy kunnen ze niet optellen, zonder te lang te worden, en onszelven de plaats te ontrooven, die wy nog behouden om 't een en ander over te neemen; als daar is des Schryvers aanmerking over den Godsdienst der Chineezen. ‘De eigen Godsdienst der Chineezen sluit niets uit, en zy zouden in veel grooter getal het Christendom omhelsd hebben, indien het zich met hunne andere leerstellingen liet vereenigen. De Jesuiten, die aan hunne nieuwbekeerden tot het Christendom uit de Chineezen wilden vergunnen, hunne oude plechtigheden in de rustplaatzen hunner voorouderen te oefenen, zouden dan meer voorspoed op hun werk gehad hebben, dan hunne tegenstreevers, die dezelve veroordeelden: want het grootste verwyt, welk een Heiden van China tegenwoordig deezen tegenstreeveren doet, is, dat zy hunne voorouders verwaarloozen. - De offeranden uit de kudden, van gevogelte, van olie, van zout, van meel, en reukwerk, waarvan in Leviticus gewag wordt gemaakt, zyn insgelyks by de Chineezen bekend en in gebruik. Zy hebben hunne huis- of haardgoden; en, wanneer zy, by elke nieuwe maan, hunnen eerdienst verrichten, en offeranden brengen, zouden zy de uitdrukking van den Latynschen Dichter kunnen bezigen:
Coelo supinas si tuleris manus naseente luna.
‘Daar de Chineezen eene zo groote geneigdheid voor alle Godsdiensten hebben, was het niet vreemd, dat de Engelschen, ten deezen tyde, in den tempel van fo eenen Priester van eene andere gezindheid vonden. Hy was een aanhangeling van lao-koun, wiens leerstel- | |
[pagina 156]
| |
lingen maar weinig van die van epicurus verschillen. Deeze lao-koun zeide, dat gelukkig te leeven des menschen voornaamste doelwit behoorde te zyn; dat eene volstrekte onverschilligheid omtrent alle gebeurenissen het zekerst middel was om dat oogmerk te bereiken; dat het iedel en vergeefsch was, veel op het voorleden te peinsen, of zich over het toekomende te ontrusten; maar dat de verstandigste bezigheid was, de oogenblikken des leevens, zoo als zy voorbysnelden, wel te genieten.’ Deeze lao-koun werd, volgens de aantekening des Franschen Vertaalers, zeshonderd en zes jaaren vóór de Christlyke Jaartelling gebooren. ‘In China,’ merkt onze Reisbeschryver op, ‘kent men geene wettige schatting, uit welker beloop de kosten van den openbaaren Eerdienst worden goedgemaakt. De Godsdienst schryft echter plechtigheden voor, die noodzaaklyk tyd vereischen, en beveelt offeranden, die uitgiften en kosten veroorzaaken. Deeze offeranden hebben op de dagen van de nieuwe en volle maan, op die der lente- en herfst-nachteveningen, en op de nieuwejaarsdagen plaats. By deeze laatste gelegenheid vooral worden groote verkwistingen gemaakt. Ook wordt 'er dan eenig goed verricht. Kennissen vernieuwen hunne afgebrooken verbintenissen. Vrienden, die verdeeld waren geraakt, verzoenen zich met elkander. Alles neemt eene nieuwe dagtekening aan. De armste hutbewooner ziet vooruit, en bespaart in de voorgaande maanden iets, om eens een vrolyken dag te genieten, en de aangenaamheden van een genoeglyk leeven te smaaken, nadat hy den last van zoo veele maanden gedraagen heeft. Intusschen hebben de Chineezen geene vastgestelde rustdagen, die na verloop van zekere tyden wederkeeren. Ook moet men daaruit besluiten, dat de gewoone bezigheden des Volks geene geduurige tusschenpoozingen vereischen. - De Chineezen hebben geenen Zondag, en zelfs geene verdeeling van dagen, die eenige overeenkomst met onze weeken heeft. Hunne tempels staan alle dagen open om bezogt te worden door de Godsdienstigen. Sommigen van dergelyke lieden hebben, van tyd tot tyd, giften, hoewel niet van veel beduidenis, tot onderhoud hunner Geestlyken gedaan. Doch geene landeryen zyn aan kerklyke Tienden onderhevig.’ | |
[pagina 157]
| |
De tweede Afdeeling behelst de voortzetting van de Reis, die nieuwe voorwerpen biedt, waarover de Schryver uitweidt, te veel om op te tellen. Veel, tot den Landbouw en Vischvangst betreklyk, komt hier voor. De Geele Rivier trekt byzonder des Reisbeschryvers aandagt, in de derde Afdeeling. De Zydeteelt wordt 'er breedvoerig beschreeven; alsmede de Rivier Tang-tsekiang, met het Eiland, de Goude Berg genaamd. ‘Het land hieromstreeks bevat groote plantadien van die byzondere soort of verscheidenheid van Katoenplanten, van welker voortbrengzels die stoffen en lywaaten gemaakt worden, welke men in Europa Nankingslinnen pleegt te noemen. Het dons, welk de zaadkorrels deezer plant omgeeft, is dat geen, 't welk in den styl des koophandels Katoenwol geheeten wordt. - Dit dons is gemeenlyk wit; maar in de Provincie Kiang-nan, waarvan Nanking de Hoofdstad is, heeft het die zelfde geelachtige kleur, welke het, gesponnen en tot lywaat geweeven zynde, behoudt. Men meent, dat deeze kleur, en de betere hoedanigheid van het Nankingsch katoen, eene uitwerking is van den byzonderen aart des gronds, daar het op groeit; en men verzekert, dat de plant, wanneer zy na eene andere Provincie wordt overgebragt, in beide de genoemde byzonderheden ontaart, hoe weinig onderscheid 'er ook tusschen de luchtstreek van die Provincie en die van Kiang-nan plaats heeft.’ - Cossigny verheugt zich over deeze opheldering in de Natuurlyke Historie, en oordeelt het der moeite waardig, met de zaaden van deeze Katoenplant proeven te neemen, ondanks het daaromtrent gestelde door staunton. - Met genoegen zal men den Reiziger in de Stad Sou-choe-foe vergezellen, wier aangenaamheden en Vrouwen beschreeven worden; eene Stad, die de Engelschen het Paradys van China noemden, en waarvan de Inboorelingen dit algemeen zeggen in den mond hebben: ‘De Hemel is boven ons, maar op Aarde hebben wy Sou-choe-foe!’ Behalven een aantal zeer fraaije Planten, waaromtrent de aanpryzende bedenking geldt, welke wy in de Aankondiging des voorgaanden Deels bybragten, vindt men in dit Deel eene Landkaart van het nu doorreisde gedeelte des Chineeschen Ryks. De breede aanmerking op dezelve, van den Nederduitschen Vertaaler, is zeer juist. | |
[pagina 158]
| |
- Een Lyst der Planten in de Provincien Sjang-tung en Kiang-nan sluit dit Deel; en blykt uit eene Aantekening des Vertaalers, dat wy nog twee Deelen deezer Reisbeschryving te wagten hebben. |
|