| |
Prysverhandelingen over de wyze, op welke men den minkundigen, ten klaarste en gemakkelykste, den Schepper kan leeren kennen in zyne volmaaktheden uit zyne Werken. Uitgegeeven door de Bataafsche Maatschappy: Tot nut van 't Algemeen. Te Amsteldam, by C. de Vries, H. van Munster en J. van der Hey, 1801. In 8vo. 277 bl.
De Bataafsche Maatschappy: Tot nut van 't Algemeen, welke, over 't geheel genomen, de roem van gelukkige keuze omtrent de opgave van onderwerpen ter Prysverhandelinge, niet kan betwist worden, is zich zelve ook hier wederom gelyk gebleeven. De belangrykheid der voorgestelde Vraage mag niemand in twyfel trekken. Vroeg en laat hieldt de ontwikkeling van het wyze en weldaadige in de werken der scheppinge geoeffende en godvrugtige Natuurkenners onledig. Overbekend zyn hunne Schriften by allen, die zich op de eerbiedige beoeffening van de volmaaktheden des Hoogsten Weezens toeleggen. Met dat alles is de herhaalde bearbeiding van het vrugtbaar onderwerp niet onnut, vooral indien zy ten oogmerke hebbe, ook den dus genoemden Gemeenen Man daarmede te doen bekend worden, overeenkomstig met het plan der loflyke Maatschappye. Want hoe toch kan iemand in zyn gemoed eerbied voor den Oppersten Werkmeester van alles voeden, 't en zy hy van de hoedanigheid van de gewrogten zyner handen eenige denkbeelden bezitte? Vertrouwen, dankbaarheid en meer andere goede gemoedsgesteltenissen - waar zal men van die deugden steviger grondslag vinden, dan in de beschouwing van het vaderlyk weldaadige, 't welk in de oorspronklyke inrichting en de zorgvuldige onderhouding en bestuuring van heel het geschapendom, allerwegen, den oplettenden beschouwer zoo duidelyk in het oog valt?
Tot geene geringe vergenoeginge, intusschen, diende
| |
| |
het ons, toen wy, in de afgegeevene Verhandelingen, Leeraars van het Euangelium met den opgehangen Prys, en, naar ons inzien, naar verdienste, bekroond zagen. Loflyk treeden zy aldus in het spoor van hunnen grooten Meester, wiens leerzaame beelden, uit de gewrogten der Natuure, of liever, van zynen hemelschen Vader ontleend, eens ieders eerbiedige bewondering wekken.
In den vorm van Zamenspraaken, tusschen demophilus en eenige minkundige leden, heeft de Eerw. h.h. ten oever, Leeraar der Hervormden in den Bosch, wien de Gouden Eereprys is toegeweezen, zyn Vertoog gegooten. In veertien Gesprekken handelt ten oever over de algemeene Hemelbeschouwing - de Jaargetyden - de voortbrenging, groeijing, voeding en andere byzonderheden der Dieren - den Mensch de Planten - de leevenlooze dingen - besluitende alles met eenige nadere Opmerkingen over Gods volmaaktheden. - In drie Hoofdstukken verdeelt de Eerw. b. verwey, Leeraar der Hervormden te Marssum, met Zilver bekroond, zyn Geschrift. Het Eerste Hoofdstuk behelst eene Beschouwing van de volmaaktheden des Scheppers, afgeleid uit zyne Werken - het Tweede eene Wederlegging van vooroordeelen aangaande eenige uitwerkingen der Natuur - het Derde eene Opgaave van eenige middelen, om de kennis van des Scheppers volmaaktheden, uit zyne Werken, by minkundigen te bevorderen en te vermeerderen. Elk deezer Hoofdstukken is in Afdeelingen onderscheiden.
Elk deezer Schryveren heeft zyne taak nuttig en loflyk volvoerd, en ieder van hun, op zyne wyze, ten beste hunner Natuurgenooten iets helpen bydraagen. Iets ter proeve willende overneemen, valt ons oog op hetgeen de Eerw. verwey schryft ter wederlegginge van heerschende Vooroordeelen raakende, dus genoemde, onnutte en vergiftige planten, en wilde dieren. Zie hier, wat hy, onder andere, aangaande het Onkruid vermelde. ‘De naam van Onkruid is zeer ongeschikt; want veele planten, die wy onder deeze uitdrukking begrypen, zyn van 't grootste nut. - Meest alle van ons voor onnut gehouden kruiden leeveren uitmuntende geneesmiddelen op. Ik wil u slechts tot een voorbeeld van de meest bekende dit zeggen: de paardebloem wordt met de uiterste zorgvuldigheid, als een schadelyk
| |
| |
onkruid, uit onze tuinen en akkers gewied; - het is evenwel een uitmuntend bloedzuiverend, openend geneesmiddel, waartoe de bladen en wortel beide gebruikt worden. - Het lange kweekgras wordt in ontelbaare gevallen door de Geneesheeren toegediend, - zoo ook de kruisemunt, distel, kamille, het viooltjen, de waterkers, ja honderd andere, door ons als onnut verworpene planten, worden door de Apothekers gretig opgezocht; zonder welke zy de door Geneesheeren voorgeschreevene geneesmiddelen niet kunnen toebereiden.’ - ‘Wilt dan nooit weder klaagen over het onkruid; (zoo besluit verwey met regt) maar ook daar in eenen liefderyken god eerbiedig kennen, die alles deed tot heil en 't meeste nut van zyne schepselen.’
Aangaande de vergiftige planten schryft zyn Eerw. ‘In ons land is byna geene vergiftige plant, ten minsten niet algemeen bekend, dan de dulle kervel; - hoe weinig voorbeelden zyn echter voorhanden van zulken, die hier door gestorven zyn; - als men maar eenigzins opmerkzaam is, kan men zich daar voor wachten; zelfs aan de dieren gaf god scherpe zintuigen, om het voor hun schadelyke te ontdekken; - een instinkt om het te vermyden. - Daarenboven gelyk dezelve door de schapen, zonder eenig gevaar, gegeeten wordt, zoo kan daar uit, met byvoeging van andere dingen, in sommige gevallen, zelfs een heilzaam geneesmiddel voor den mensch bereid worden. Dit is ook het geval met andere op zich zelven schadelyke planten, die door bereiding of vermenging eene nuttige kracht verkrygen; gelyk de Belladonna en het Opium. - O myne vrienden! (besluit de Leeraar) klaagt dan niet over uwen Schepper, als of hy u in geduurigen angst wilde brengen, en u rondom voor vergif doen vreezen. - Integendeel, hy verordende het zoo, dat slechts enkele kruiden de schadelyke sappen optrokken; is dat niet veel beter, dan dat in elke plant iets daar van voorhanden ware?’ Vervolgens iets vermeld hebbende van de wormen, spinnen, slakken, enz. en het nut, welk zy aanbrengen: ‘Zoo is het ook gelegen (gaat hy voort) met andere dieren, welke men als zeer wel te missen zou kunnen aanmerken, by voorbeeld het groot getal van vogelen, die noch door gezang, noch door iets anders uitmunten; - neemt maar eens de musschen, deeze schynen geheel overtallig; - overtallig niet alleen, maar zelfs schade- | |
| |
lyk; - zy vreeten het graan en veelerlei veldvrugten, waardoor ze somtyds groot nadeel veroorzaaken; dan stelt daar tegen ook eens het nut, het geen gy mogelyk nooit zoo opgemerkt hebt. - Zy leeven, naamelyk,
grootendeels van de insekten, welke zoo zeer de boomen en groentens (groenten) beschadigen kunnen - zy zoeken de rupsen tusschen de bladen weg - zy pikken in den winter de eiëren, waaruit deeze insekten komen, op: - hier door vermindert het getal dier kleine schepseltjens merkelyk, - en onze boomen, vrugten en planten blyven te beter bewaard.’ - ‘Hetgeen de musschen op het veld zyn, dat zyn de mollen in den tuin; ook deeze worden door ons vervolgd, als bittere vyanden; - 's morgens, 's middags en 's avonds liggen wy op onze luim, om ze te vangen, of zetten de altyd waakzaame val open, om hen te verrassen; ja, stond het aan ons, wy zouden hen gaarne vernielen. Zoo dacht men voor eenige jaaren ook in ons vaderland; men deed zyn best, en het gelukte ook, om dezelve op eene buitenplaats by Arnhem uit te roeiën: maar wat was 't gevolg, - toen de mollen vernield waren, vertoonde zich een onnoemelyk heir van wormen in den grond, die de fyne wortels der gewassen benaadeelden, ja zelfs boomen deeden sterven. Men werd genoodzaakt, de mollen van elders te haalen, en daar, waar men ze had uitgeroeid, op nieuw te laaten voortreelen.’ - De Eerw. verwey voegt 'er eindelyk nevens: ‘Hoe zullen wy het maaken met de wilde dieren, die niets doen dan rooven, en andere dieren, ja zelfs de menschen, verscheuren? - Zulke zyn, by voorbeeld, leeuwen, beeren, wolven en veele anderen. - Gy hebt ze mogelyk nooit gezien, of het moest in een prent of op de kermis geweest zyn; - dan gy zult 'er toch zoo veel wel van hebben hooren vertellen, dat u een koude rilling over komt, als gy 'er maar aan denkt. - Nu, ja ik ontken niet, dat ook deeze dieren somtyds veel schade doen en woest zyn: maar wanneer gebeurt dit? - dan vooral, wanneer ze honger hebben. - Maar, wat doet een mensch niet al, wanneer
hy honger heeft? - tot welke woede en list verleidt die hem somtyds? - Dan, ook deeze zoo even gezegde dieren, hebben een groot nut, zy zuiveren bosschen en velden van overtallige andere dieren; - hunne huiden leeveren uitneemende kleeding in den kouden winter. Daarenboven, de wilde dieren
| |
| |
zyn zoo schrikbaarend niet, als men zich wel voorstelt; wanneer ze niet getergd of gejaagd, noch door den honger aangedreeven worden, houden ze zich zeer stil, ja zyn zelfs vreesachtig; - door een brandend vuur en sterk geluid laaten zy zich verjaagen. - Eindelyk, zy zyn wysselyk door den goeden Schepper beperkt; niet dan des nachts, wanneer mensch en dier verborgen is, gaan ze op roof uit; zy teelen niet sterk voord; verslinden elkander; zoo, dat hun getal altyd klein en wel te beteugelen blyft. - Geene straf derhalven (aldus besluit de waardige Kerkleeraar dit onderwerp), maar een weldaadig liefderyk oogmerk van den wyzen Schepper, kunt gy hier opmerken, - het oogmerk naamelyk, om een evenwigt in de natuur te houden, zoo dat de mensch altyd meester blyven konde, - nimmer door de dieren overheerd wierd; - maar integendeel al den dienst van dezelve trekken mogt, welke zyne genoegens vermeerderen, zyn welzyn en nut bevorderen kon. Hoe verschilt dit hemelsbreed van het doel, om den mensch te straffen? o neen! waar gy dikwerf wanorde ziet, is louter orde; - waar gy verdriet en kwelling meent te ontdekken, is niets dan menschenliefde zichtbaar! - De vergiftige dieren, van dewelken men het schynbaarste bewys tegen gods goedheid zou meenen af te leiden, kunnen zelfs verstrekken tot welzyn der menschen. - Gy weet allen wel, dat de spaansche vliegen van zeer veel nut zyn in gevaarlyke Ziekten, en om Zinkingstoffen af te leiden; - nu dit is een vergiftig dier, en als het 'er niet was, zouden wy een nuttig geneesmiddel ontbeeren. - De slangen, die vergiftig zyn, (want alle slangen zyn zulks niet) doen zelfs veel dienst, door het land te zuiveren van padden en zoogenaamd ongedierte; weshalven wy geen reden altoos hebben, om ook over het bestaan van deeze dieren te klaagen, daar ze veel nut aanbrengen.’ - Hoe veel verschilt van deeze verstandige, godverheerlykende
denkwyze het gedrag dier onvernuftige, ongeoeffende Leeraaren, die by elk verschynzel, dat eenig tegenwoordig onheil aanbrengt, hunnen Toehoorderen straks van een verbolgen, vertoornd Opperweezen voorprediken, en een straffenden God immer in den mond hebben! Hun vooral moet van de ongerymde begrippen, die nog aangaande God en den Godsdienst heerschen, de schuld geweeten worden.
|
|