uitwerken ten voordele van den ongelukkigen, en hem enige vrienden aanwinnen. Dan deze poging was voor den Koning vruchteloos; en waarlyk, dit bevreemdt ons niet: de toon van dit geschrift was ter bereiking van dit doel maar weinig geschikt; daartoe werden een aantal van dezulken, die enen beslissenden invloed hadden op het lot van lodewyk, veel te weinig ontzien, en met kleuren afgetekend, die hen voorzeker moesten verbitteren. Het is ene geheel andere vraag, of zy dit verdienden naar het oordeel van den Schryver, dan of dit den Koning kon voordelig zyn? Hoe weinig de Schryver alzo uitrichten kon, blykt onder anderen uit den brief van den Burger l. lindet, die ons bl. 119 in ene aantekening wordt medegedeeld, waarin die burger bericht, dat niet de Bisschop van dien naam, maar hy zelve de man was, die dat alles verricht had, waarvan de Schryver had gewag gemaakt. ‘Ik, die noch Priester noch Bisschop ben, zegt hy, maak voor myzelven aanspraak op alle die verwytingen. - Ik ben het, die aanspraak maak op zyne verwytingen, en verontwaardiging, en op die van alle de burgers, die zyne denkwyze evenaaren; en ik waag myzelven gerust aan alle de gevaaren, en de wraak, die my kunnen overkomen.’
Wat, voor het overige, deze Memorie betreft, dezelve is wel geschreven, en zeer geleidlyk. De Schryver volgt de Acte van beschuldiging van stuk tot stuk, geeft dan des Konings andwoord op, en laat daarna telkens zyne aanmerkingen volgen; aanmerkingen, de aandacht van onpartydigen wel waardig, en die doorgaans de zaken doen voorkomen voor den Koning in een zeer gunstig licht; altyd in zulk een licht, dat zyn gedrag althands niet strafbaar is. Om deze aanmerkingen nu te beöordelen, rekenen wy ons echter niet gehouden: wy willen gewis enen doden, wiens lot wy zeer beklagen, niet bezwaren; dan de Schryver is toch niet geheel onpartydig; hy is des Konings yverige Verdediger; en hoewel hy zeer veel tot 's Konings verontschuldiging voordraagt, hetgeen in ons oog den stempel der waarheid met zich brengt, zo zouden wy toch hier en daar nog vry wat te vragen hebben, en in verscheidene byzonderheden nog al enige opheldering behoeven. - Het volgende kan dienen tot bewys, hoe de Heer du gour met geheel zyn hart voor den Koning is ingenomen: ‘Ik heb,’ zegt hy, ‘de verdeediging van lodewyk geleezen, die hy (de Heer de seze) voor de Balie der Conventie heeft uitgesproken; hoe heeft dezelve myn hart vertroost! hoeveel troost zal dezelve niet geeven aan gevoelige harten! hoe beminnelyk zal zy lodewyk de XVI maaken! Helaas! ik was van zyn onschuld verzekerd! ik wist dat men in hem niets dan de koninglyke waardigheid vervolgde, en geenzints de misdaad! Ik wist dat hy alle deug-