| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Predikt het Euangelium allen Creatuuren! Eene Staatsmaxime in het Ryk van Waarheid en Deugd. - Uit de Papieren van den Christelyken Spectator. In 's Hage, by J. Thierry en C. Mensing, 1801. In gr. 8vo. 381 bl.
Zo zonderling deeze tytel is, welke de nieuwsgierigheid opwekt, zo belangryk is over 't geheel de inhoud van dit geschrift, het welk tevens, door den toon, waarop het gestemd is, den lust ter geheele doorleezing gaande houdt, en de moeite, daaraan besteed, door stigting zal beloonen by gemoedelyke Christenen, ook de zulken, die in alles niet met den Schryver instemmen.
De Schryver heeft goedgevonden zynen naam te verbergen. Ons is wel bekend, wien het gerucht als den Autheur van dit stuk, en van den Christelyken Spectator, vry beslissend aanwyst, maar wy vinden geene redenen, om hetzelve, door nadere gissing, te versterken of tegen te spreeken. Wy agten het ook onbescheiden, tegen de bedoeling eens Schryvers, zynen naam, al wist men denzelven met volle zekerheid, te openbaaren.
Wie dan ook de Schryver zyn moge; vernuft en welsprekendheid, ervarenheid in gewyde en ongewyde Schriften, meer dan gemeen doorzigt, en vuurige yver voor de belangen des Christendoms, kentekenen hem, die zich zelven wenscht beschouwd te zien uit het oogpunt ‘van eenen stillen en denkenden Kosmopoliet, van eenen vereerer van Jesus Christus, van eenen vriend zyner medemenschen, en van eenen vyand van onrust en ondeugd.’ Wy voor ons maaken geene zwarigheid, den Schryver uit dit gunstig oogpunt te beschouwen, en onze agting te betuigen, voor
| |
| |
zo verre wy oordeelen kunnen uit het geschrift voorhanden, waarvan wy nu onzen Leezeren nader verslag zullen geeven.
Men verwachte hier geene Godgeleerde Verhandeling, ook geene Staatkundige. ‘Als de Christelyke Spectator zyn eigen werk benoemen mag, (dus leezen wy in het Voorbericht) dan is het eene algemeene beschouwing van het bevel: Predikt het Euangelium allen Creatuuren! ontwikkeld door behulp van 't geen menschenkennis en zedekunde, geschiedenis en staatkunde, godsdienst en openbaaring aan het gezond en geoeffend menschenverstand aan de hand geeven, ten einde, in die beschouwing, naar de algemeene en byzondere behoefte van den tyd, waarin men schryft, dat alles byeen te brengen, en als in één punt te verzamelen, wat dienen kan om hetzelve invloed te doen hebben op de denkbeelden, gevoelens en daaden van ons zelven en van onze tydgenooten: immers, en ten minsten, om de laatsten aan te spooren, ten einde zelven dit onderwerp, als allerbelangrykst, by de hand te neemen, van alle zyden te bezien, en opzigtelyk hetzelve die party te kiezen, welke men bevindt de waare te zyn.’
Om hier in te slaagen, gaat de Schryver deezen weg. Naa eene Inleiding, over het uitzigt, in hoe verre zyne poogingen zullen kunnen gelukken - over het voortreflyke des Euangeliums, als het eenigste middel tegen de zedelyke kwaalen des menschdoms - en het edele en pligtmatige om dit middel eenen iegelyk toe te dienen en te doen gebruiken op de rechte wyze, vooral in eenen tyd, waarin veelen, onder schyn van het Fanatisme te verbryzelen, het Euangelium zelf ondermynen - maakt de Schryver eenen aanvang met eene schets van de hooge waardigheid en het gezag van Jesus Christus. Hierop volgt eene ontwikkeling van het bevel des Heeren: Predikt het Euangelium allen Creatuuren! als Staatsmaxime in het Ryk van Waarheid en Deugd. Gelyk elke Natie haar belang, haar systema, haar politiek, haare maximes heeft, als op de natuur der Maatschappy gegrond; zo kan dit ook toegepast worden op het gantsche Menschdom, als op eene groote Maatschappy, aan het hoofd van welke God zelve staat, als Schepper en Wetgeever, als Leids- | |
| |
man en Beschermer. En deeze Opperheer is, naar de begrippen des Schryvers, Jesus Christus, dien hy meermaalen God noemt.
Veelen zullen zekerlyk dit niet met de duidelyke Leere der H. Schrift eenstemmig agten; ofschoon zy ook aan Christus, als daartoe van God met Almagt, Alwetendheid en hoogste Wysheid en Heerschappy uitgerust, het Opperbestuur over de groote Maatschappy des Menschdoms toekennen. Het verschil in gevoelens der Christenen, ten deezen opzigte, is bekend; en het is thans genoeg, aangemerkt te hebben, dat de Schryver het leerstelzel der voormaals heerschende Kerk volgt, hetwelk natuurlyk op zyne wyze van voorstellen invloed heeft. Dit, echter, neemt niet weg, dat ook anders denkende Christenen het Praktikaale zyner beschouwing van de opperheerschappy en der hooge waardigheid des Heeren met vrucht ter toepassing zullen kunnen aanwenden.
Jesus Christus heeft deeze groote Maatschappy gevestigd, als het ryk des lichts, midden in het ryk der duisternis, in weerwil van allen tegenstand; breidende hetzelve met nadruk, naa zyne Hemelvaart, uit over de aarde, zonder echter als veroveraar te handelen, of met het zwaard te prediken; maar door de bekendmaaking des Euangeliums in wysheid en kracht, en alle creatuuren vriendelyk onder zynen standaart te nodigen, door de overdierbaarste beloften, en onder de billykste voorwaarden. Dit Ryk blyft voortduuren, onveranderlyk in deszelfs maximes. De onderdaanen van hetzelve moeten deszelfs Staatsbelang erkennen; zynde behoudenis, uitbreiding en welvaart, door het handhaaven en bevorderen van waarheid en deugd binnen en rondom zich. Deszelfs Staatssystema eischt verwydering van dwaaling en ondeugd. Deszelfs Staatspolitiek verordent de middelen en de wyze ter bereiking van het Staatsbelang. Jesus Christus oeffent zynen invloed op het geheele wezen en de byzondere leden van hetzelve; en ter uitvoering zyner maatregelen staan hoofden, harten en handen zyner oprechte onderdaanen vaardig.
Eene hoofdmaxime van dit Ryk is, in alle tyden, en onder alle omstandigheden, het Euangelium allen Creatuuren te prediken. Deeze hoofdmaxime is een algemeene regel van gedrag. Zy staat in onmiddellyk
| |
| |
verband met het Staatsbelang deezer Maatschappy, of het groote doelwit van Jesus Christus in het vestigen van zyn Ryk. Want waar geene prediking des reinen Euangeliums is, daar is geene verlichting, zonder deeze geene deugd, zonder deeze geene vatbaarheid voor waar geluk. En de bevordering van dit alles wil Jesus Christus met nadruk, ten einde 'er een wel toegerust volk Gode toebereid, en voor den Hemel zo wel als voor eene vernieuwde Aarde ryp gemaakt worde. - Deeze maxime werkt daarenboven geregeld, op vastgestelde beginzels van zedelykheid en menschenliefde. Zy is de toetssteen, waaraan de byzondere leden van dit ryk hun gedrag, hunne houding, hunne oogmerken en voornemens beproeven kunnen.
Tweeledig zyn de redenen, welke den Schryver bewogen hebben tot de beschouwing van het Ryk van Christus op eene wyze, waarop men, wat de beginzels, de bedoelingen en hulpmiddelen betreft, gemeenlyk de Burger-maatschappyen beschouwt. Vooreerst, wyl men, in deeze dagen, derwyze over regeeringsvorm enz hoort spreeken, alsof de burgerlyke volkomenheid de hoogste trap van volkomenheid ware, en de mensch aan den burger ondergeschikt zy. Daar het tegendeel waar is, en de burgerlyke volkomenheid alleen waare volkomenheid heeten kan, wanneer zy de volkomenheid als mensch bevordert, door de beginzels, waarop het ryk der waarheid rust; zo zal deeze waarheid, zo veelmaalen voorbygezien, den meesten indruk maaken, wanneer men dezelve voorstelt met woorden, ontleend van de burgerlyke maatschappye, en by dezelve de volkomene en onvergankelyke maatschappy vergelykt. Ten anderen, wyl het ryk van waarheid en deugd eene wezenlyke maatschappy is; wyl 'er tusschen deeze en de burger-maatschappy eene overeenkomst is; wyl de eerste als het ideaal moet beschouwd worden, naar 't welk burger-maatschappyen dienen gevormd te zyn; wyl, door de aanwezigheid van dat groote Ryk, een waarborg tegen de verwarringen des tyds en de verleidingen van het ryk der duisternis gelegen is in de zekerheid, dat 'er aan het hoofd van 't menschlyk geslagt een Vorst is, die allen, welke naar zyne stemme hooren, wil, kan en zal beschutten en doen zegevieren; en wyl men, by vergelyking van het groote met het mindere, zyne denkbeelden over dit
| |
| |
onderwerp tot de beste helderheid brengen kan, mits men zich wagte, van de gebreken in de Burger-maatschappyen tot die zelfde gebreken in het Godsryk te besluiten.
Zie hier de beknopte schets der ontwikkeling van het denkbeeld, 't welk de Schryver wil gehecht hebben aan de uitdrukking: Staatsmaxime in het Ryk van Waarheid en Deugd. Men weet, dat Jesus meermaalen sprak van zyn Koningryk, en deeze spreekwyze meermaalen gebezigd wordt, om de liefderyke en wyze bestellingen Gods in Christus aan te duiden. De voorstelling is dus niet geheel nieuw; maar het kan daarom zyn nut hebben, meer byzonder de bewoordingen te schikken naar den smaak der tyden, om de menschen opmerkzaamer te maaken op belangryke waarheden, die anders, schoon met geen minder nadruk voorgesteld, welligt de aandacht van veelen niet zouden tot zich trekken. De Schryver, den geest onzer tyden raadpleegende, heeft dan op deeze wyze geoordeeld het best zyn oogmerk te zullen bereiken. By veelen zal hy wel slaagen; maar by anderen, die altyd tegen het nieuwe en ongewoone ingenomen zyn, zal hy juist daarom zyn doel missen.
Maar wat eischt nu deeze Staatsmaxime? - Elk moet zich toeleggen om dezelve tot den grondslag van zyne houding en gedrag in de waereld te maaken. Elk moet in zyn kring het Euangelie aan allen prediken. Die nederige denkbeelden deswegen van zichzelven vormt, maar tevens van liefde tot Christus gloeit, staat aan den ingang des Tempels, waarin hy tot dit werk kan voorbereid worden. Hy moet met vrymoedigheid daartoe de ontvangen talenten aanwenden. Doen gevoegd by spreeken, en dit gepaard met verlochening van eigen roem, zal den Christen daartoe voornamelyk bevoegdheid geeven. Daarom moet ieder eerst het Koningryk Gods en zyne Gerechtigheid zoeken; dan 't Euangelium prediken; 't geen hy verder behoeft, zal hem toegeworpen worden; hy zal, dit als eene gewigtige bezigheid volvoerende, echter daarom de noodzaaklyke verrichtingen, welke hem hier te doen staan, niet behoeven te verwaarloozen; hy zal dit doen, zonder de openbaare orde of rust te verstooren, geloofsdwang te bevorderen, of het bygeloof te ondersteunen; hy zal dit niet als eene lastige, maar als eene edele en ver- | |
| |
vrolykende bezigheid beschouwen en behartigen, en het ryk van waarheid en deugd verbreiden, zo veel zyne omstandigheden en vermogens toelaaten.
Moeten dan alle menschen Leeraars worden? Moeten zy overal het Euangelie gaan verkondigen? Of moet ieder zich zoeken bekwaam te maaken, dit te kunnen doen in daartoe gewyde plaatzen en oeffeningen? Dit laatste wordt door den Schryver niet bedoeld. De verpligting, welke hy algemeen agt, is ook van meer algemeenen aart; en, om onze Leezers daarvan een rechtmatig begrip te geeven, zullen wy, met de woorden des Autheurs, de vraage beandwoorden; wat zegt het: Predikt het Euangelium allen Creatuuren! Dus leezen wy, bladz. 41.
A. ‘Maakt uwe medemenschen bekend met den persoon van J.C.; met zyne hooge waardigheid, onbegrensde magt en onberekenbaaren invloed. Geeft hun, tot dat einde, ook zyne Gedenkschriften in handen; en zorgt, zo veel gy kunt, dat zy die leeren verstaan. Spreekt veel van dien Onvergelykelyken; met die liefde, met dien eerbied, met dat vertrouwen, welke wy Hem schuldig zyn. Bevestigt vooral met uw voorbeeld, dat zy, die zeggen in Hem te blyven, Hem navolgen, en onder al hunnen kommer, vermoeienissen en lasten, by Hem ruste vinden.’
By de ontwikkeling hiervan wordt aangeweezen, dat zy in den grond Jesus Christus verlochenen, die zyn persoon, hooge waardigheid en gezag, van zyne Leere afscheiden, en Hem tot de klasse van Zedeleeraaren verlaagen. Hierin heeft de Schryver zeer te recht, onzes agtens, geoordeeld, en het nadeel deezer afscheiding voor de eer van Christus en de rechte kracht des Christendoms in een helder daglicht gesteld. Want behalven den invloed van den persoon Jesus Christus op het welzyn zyner onderdaanen, welke, ten aanzien van het geestlyk levensbeginzel in de huishouding der genade, door onzen Schryver genoemd is een almagtige adem van Jesus Christus, gelyk het levensbeginzel in de natuur als de almagtige adem der Godheid beschreven wordt - zo is het, ook naar ons inzien, te dwaas, de leere van Jesus, op gezaghebbenden toon voorgedraagen, te omhelzen, zonder Hem voor eenen Leeraar van God gezonden, in den eigenlyken zin des woords, te houden; zonder zyne Goddelyke herkomst
| |
| |
te eerbiedigen, Ofschoon de Zedeleer van Christus, zo als wy ze hebben, als de geboden der zuivere Rede, aanneemlyk zy, gelyk niemand ontkennen zal; zo is dezelve derwyze door den Heiland in verband gebragt met de Geloofsleere, die alleen op gezag rust, dat de zogenaamde nieuwe Hervormers, zich uitgeevende voor wyzen, in de daad betoonen verdwaasd te zyn in hunne overleggingen, voor zo verre zy de leere als leere voortreflyk zeggen te houden, en dezelve aanneemlyk te agten, maar het tevens nodeloos keuren, zich te bekommeren over de blyken van het Godlyk gezag des Stigters van het Geestlyk Koningryk, en deszelfs hooge waardigheid aan de rechtehand Gods in den Hemel. Dit is, zo als de Schryver te recht aanmerkt, Christus in den grond te verlochenen, het Christendom te ondermynen - en wy voegen 'er by: den schyn van omhelzing des Christendoms aan te neemen, om geliefkoosde wysgeerige begrippen by de ligtbegochelde menigte ingang te bezorgen.
Met betrekking tot het uitbreiden van het ryk der waarheid, door het onderzoek der H. Schrift aan te moedigen, merkt de Schryver aan, dat het Neologismus eigenlyk den Bybel ons uit de handen zoekt te futzelen, en ons weder in die zelfde banden te knellen, waaruit de Hervorming ons verlost heeft, naardien 'er zulk eene hooge oordeelkunde vereischt zoude worden om de H. Schrift te verstaan! Zekerlyk heeft elk Christen toegang tot die Schriften, en is verpligt dezelve te onderzoeken; maar de vrucht des onderzoeks, kan men die algemeen verwachten, zonder eene genoegzaame maate van bedrevenheid in daartoe nodige kundigheden? Het is daarom, dat onze Schryver geenzins alle oordeelkunde verwerpt, maar die aanpryst, tot welke een iegelyk opklimmen kan, door zich, in eenvoudigheid des harten, zeer gemeenzaam te maaken met den geheelen inhoud der H. Schrift; in den geest der onderscheiden Schryvers op die wyze in te dringen; de byzondere deelen en derzelver onderling verband als een geheel te beschouwen, en inzonderheid te bepeinzen, wat J.C. van zich zelven, van zyn werk, van zyn plan, bedoelingen, middelen en uitkomsten geleerd hebbe, en hoe dit alles door de Apostelen uitgebreid en ontwikkeld zy. Wy voor ons gelooven ook, dat de
| |
| |
Christenen in 't gemeen, in de Schriftuurkennis, tot het waare oogmerk, veel aanmerkelyker vorderingen zouden maaken, indien zy zich, in den waaren zin des woords, gemeenzaam maakten met die Schriften. Den hoofdinhoud zou men toch begrypen, al verstond men alle uitdrukkingen niet, al vattede men verscheidene niet in den rechten zin op. Naar maate men gemeenzaamer wordt met die Schriften, zal men, onder den invloed der wysheid van boven, veel beter het rechte nut, ter vermeerdering van Geloof en Godzaligheid, daaruit trekken, met veel meer smaak en deelneming uitlegkundige Leerredenen hooren en leezen, en in het woord Gods, als in het dierbaarst kleinood, belang stellen, dan nu veelal geschiedt, nu de smaak voor het Bybelleezen, helaas! zo zeer verminderd is; die nimmer naar eisch zal kunnen opgewekt worden, door middel van uitzonderingen, en aanwyzingen wat met het meeste voordeel kan gelezen, en wat dient overgeslagen te worden: want behalven dat dit altyd gevaarlyk is, boezemt men daardoor een vooroordeel in tegen sommige deelen der H. Schriftuure, en versterkt het voorwendzel, dat dezelve niet voor gemeene verstanden berekend is. - ‘Predikt, derhalven, het Euangelium,’ - zouden wy ook met onzen Schryver zeggen - ‘door de bronnen, zo als zy liggen, geheel en zuiver te openen; en leert, zo veel binnen uwen kring ligt, uit dezelve te putten.’
Maar zal dit verslag het gewoon bestek niet te buiten gaan, zullen wy ons moeten haasten tot de opgave van 't geen de Schryver verder andwoordt op de vraage: Wat zegt het, het Euangelium allen Creatuuren te prediken?
B. ‘Doet dit, als mensch, met opzigt tot allen, die onder uw bereik zyn; maar doet het, in 't byzonder, als burger, als vriend, als egtgenoot, als vader, als regent; in één woord, in alle uwe betrekkingen. Zondert geen van die allen uit. 'Er moet toch geen standplaats voor u op de waereld zyn, van welke gy, met opzigt tot hen, die u omringen, of onder uw bereik zyn, deezen eersten pligt der menschelykheid niet kunt uitoeffenen.’
C. ‘Doet dit met alle uwe vermogens en talenten; uit liefde tot uwen Verlosser en tot uwen medemensch; uit gehoorzaamheid aan zyne bevelen, en
| |
| |
tot bevordering van het ryk van waarheid en deugd. Gelooft, daarenboven, dat gy nooit in grooter, in edeler, in duurzaamer werk bezig zyt, dan wanneer gy het Euangelium aan anderen predikt, en hen, daardoor, tot de wateren des leevens leidt.’
D. ‘Doet het geheel, zonder iets te verzwygen, hetwelk met deeze bekendmaaking in betrekking staat. Het Euangelium bevat niet slechts beloften, maar ook eischen, bevelen, waarschuwingen en bedreigingen; maar doet het echter, zonder iemand te beledigen, te dwingen, of liefdeloos te veroordeelen.’
E. ‘Doet het by elke geschikte gelegenheid, en echter met dat oordeel des onderscheids, dat gy uwe paerlen niet voor de zwynen werpt. Doet het, niettegenstaande gy tegenstand ontmoet. Deeze laatste kan zelfs wel eens zeer groot wezen. Zoekt daarom met den geest uwer eeuwe bekend te zyn. Tragt voor u zelf die hoogte te beklimmen, alwaar gy zelve veilig zyt voor de pylen van den Vorst der duisternis; en van waar gy aan de vyanden van het Christendom, met uwe geestlyke wapenen, doodlyke slagen kunt toebrengen.’
F. ‘Doet het, eindelyk, zo veel in u is, op eene wyze, dat gy ook nog spreekt nadat gy gestorven zyt.’
Alle deeze byzonderheden worden breeder ontwikkeld; zy leveren den Schryver eenen ruimen voorraad van aanmerkingen op, die in de Aanhaalingen, Aantekeningen en Uitweidingen, welke achteraan gevoegd zyn, en meer dan de helft des Boeks uitmaaken, nader ontvouwd en door voorbeelden opgehelderd worden; doch waarvan wy geene proeven kunnen bybrengen.
Wy vinden ons verpligt, dit Boek ter leezing en ernstige overweeging aan te pryzen; en schoon het bevel: Predikt het Euangelium allen Creatuuren! byzonder aan de Apostelen van Jesus gegeeven zy, en het voornamelyk de zaak is der Leeraaren van den Godsdienst, der Apostelen spoor te volgen - wenschen wy echter, dat dit geschrift moge strekken om by elk den lust aan te vuuren ter behartiging van den pligt, welke het zorgen voor den zedelyken welstand van elkanderen betreft; opdat het getal der rechtschapen Onderdaanen van Christus Koningryk toeneeme, het Ongeloof, Bygeloof en Onverdraagzaamheid gefnuikt worde,
| |
| |
en men algemeener, dan geschiedt, opvolge de nadruklyke Les van Apostel Paulus: Vermaant elkanderen, en sticht de een den anderen; erkent de geenen, die onder u arbeiden, en uwe voorstanders zyn in den Heere, en u vermaanen; en acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wille; zyt vreedzaam onder elkanderen; vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zyt lankmoedig jegens allen.
|
|