de rechter breuk tot beneden in het Scrotum, met eene geweldige pyn, en zonder dat hy thans in staat was, de zwelling terug te brengen. Den volgenden morgen by hem geroepen zynde, vond ik den Breukzak zeer hard, groot van omtrek, en ten hoogsten pynelyk. Ik beval eene aderlaating, koude omslagen en weekmaakende pappen. Na den middag meldde men my, dat de aderlaating, van wegen de vrees des Zieken voor dezelve, niet had kunnen geschieden; hebbende hy, die nooit eene aderlaating ondervonden had, daarvoor zodanig een schrik opgevat, dat men stuiptrekkingen vreesde. Thans verzocht de Lyder van my een pynstillend middel; waarom ik hem het volgende voorschreef:
℞ Aq. Rubi Idaei ℥vj. |
Salis Ebsham. |
Ol. Olivar. Opt. |
Syr. Rub. Idaei āā ℥j. |
Opii puri gran. ij. |
M. |
S. Om het uur twee lepels vol. |
Op den volgenden morgen vond ik de toevallen nog genoegzaam in denzelfden staat: alleen was de breuk iets weeker; terwyl de pyn, geduurende den nacht, ook iets geringer was geweest; doch in den morgentyd, toen men hem de laarzen, die hy tot hiertoe had aangehouden, had uitgetrokken, was alles wederom verergerd. De Lyder had de Mixtuur tot op een derde na ingenomen; maar thans stond zy hem tegen. Ook bleef het lichaam volkomen verstopt; waarom de Lyder, geen andere uitkomst ziende, de konstbewerking begeerde. Thans nam ik een lood Naphtha Vitrioli, en liet daarvan, hier en daar, op den Breukzak ettelyke druppels vallen, doch met tusschenpoozingen; beproevende een daarby geroepen Wondarts, tusschenbeiden, het binnenbrengen der Breuk. Ondertusschen wierd het ongemak, na het vallen der eerste druppels, weeker en minder pynelyk; waarom ik aanhield met druppelen, tot dat alles met een kwartiers uur was opgebruikt, waarna ik den Lyder, zo gerust als mogelyk, in de behoorlyke ligging liet plaatzen, met order, om zich zo stil doenlyk te houden, en ook verder