Een leevensgeval van Fontenelle.
(Ontleend uit de Oeuvres Postlumes d'alembert.)
Mejuffrouw geoffrin leefde alleen om haare Medemenschen goed te doen. Zy was egter zorgvuldig om het zo aan te leggen, dat haare goeddaadigheid anderen niet ten overlast strekte. ‘Wanneer ik,’ betuigde zy eens, ‘den ongelukkigen toestand van iemand aan eenen derden vermelde, ten einde voor hem verligting in zynen druk te bekomen, breek ik de deur des medelydens niet open. Ik plaats my, als 't ware, ter zyde van dezelve, en wagt tot dat dezelve my vrywillig geopend worde.’
Haar groote Vriend fontenelle was de eenige, omtrent wien zy zich op eene verschillende wyze gedroeg. Deeze Wysgeer, zo beroemd wegens zyne bekwaamheden, en zo gezogt uit hoofde zyner beminnelyke en aanvallige hoedanigheden, zonder ondeugden, en bykans zonder misslagen, dewyl hy zyner driften zo zeer meester was, hadt alleen de deugden van een koel hart; zagte deugden, met weinig uitwendige werkzaamheid gepaard, en die, om in beweeging gebragt te worden, eene zekere maate van aanprikkeling noodig hadden; doch eene zagte maate van die aanprikkeling was 'er alleen noodig.
Mejuffrouw geoffrin vervoegde zich eens ten huize van haaren Vriend fontenelle, en schilderde vol gevoel en deelneeming den toestand af van eenige ongelukkigen, welke zy door haare goede diensten wenschte te verpligten. ‘Zy zyn te beklaagen!’ antwoordde de Wysgeer, en voegde 'er eenige aanmerkingen nevens, over de elenden des menschlyken leevens; waarop hy het onderwerp des gespreks elders heen wendde. - Mejuffrouw geoffrin liet hem eenigen tyd zyn gesprek voortzetten. Dan heenen gaande voerde zy hem te gemoet: ‘Geef my vyftig Louisen voor die ongelukkigen.’ - ‘Ongetwyfeld,’ sprak fontenelle, en ging de vyftig Louisen zoeken, welke hy haar gaf, zonder immer daarvan een woord weder te spreeken, gereed om den volgenden dag dezelfde of soortgelyk eene liefdedaad te bewyzen.
De weldaadigheid van deezen Wysgeer moge zommigen wat koel en droog voorkomen; dan vertoonmaaking kan aan dezelve niet ten laste gelegd worden. ô! Schonk de Hemel alle menschen die goeddaadigheid, al ware dezelve zo koel en droog als die van fontenelle; maar dat ze ook zo eenvoudig ware! Mogt het Menschdom de werkzaame deugd zegenen, die weet, gelyk de Vriendin van fontenelle, hoe dit gevoel op te wekken, en tot werkzaamheid aan te prikkelen, in harten, waar 't zelve huisvest, en slegts na de gelegenheid wagt om in werking gebragt te worden!