| |
Iets, over het eiland Ceilon.
Door J. Hafner.
(Vervolg van bl. 572.)
Onder het groot getal middelen, waarvan zich veelen der opperste Dienaaren van de voornaamste Maatschappyen (die hunnen yzeren Scepter aan Azia's vruchtbaare oevers zwaaijen) bedienen, om aan hunne onverzadelyke heb- en heerschzugt te voldoen, is wel het voornaamste dat van eenen hongersnood (door het Monopolium der Levensmiddelen, ten tyde van een aanstaand droog en onvruchtbaar jaar, als de periodique Regens agterblyven) te verwekken; gelyk onder de Eengelsche Gouverneurs van Bengalen, clive en verelst, geschiedde, die meer dan vyf millioenen menschen van honger deeden omkomen. Ook is zomtyds eene algemeene slachting onder de Inboorlingen, als by voorbeeld die der Chineezen te Batavia, een zeer gemaklyk en dienstig middel, om zich eensklaps te verryken; doch algemeener en meer in gebruik is het, de
| |
| |
Indiasche Vorsten tegen elkander op te stooken en aan te hitsen, hen in Oorlog te wikkelen, en, terwyl zy zich onderling vernielen, hen onverwagts te overvallen en te overheeren, of de Landen des zwakkeren met den overwinnaar te deelen; en voorts, een zoodanigen Vorst, in wiens Ryk men een goeden buit denkt te kunnen maaken, onder het een of ander voorwendsel, den Oorlog onverhoeds aan te doen, of, indien hy een bondgenoot is, hem te beschuldigen, van eenige artikelen van het Tractaat niet na te komen, of in 't geheim met hunne vyanden tegen hen t'zaam te spannen.
Van laatstgemelden aart waren, zoo als men voorgaf, de grieven, die men tegen den Keizer van Ceilon, of Koning van Condé ouda, had, en waardoor men zich, zoo men zeide, genoodzaakt had gezien, hem den Oorlog te verklaaren, en als vyand te behandelen. Men leidde hem ten laste, dat hy met de Engelschen een heimlyk verdrag van Koophandel had geslooten, en het artikel van het Tractaat, dat hem verbond met de Maatschappy alleen te handelen, voorneemens was te schenden. Dit was, op zyn best genomen, een bloot vermoeden; men had ten minsten het in 't werk stellen van zoodanig verdrag tusschen hem en de Engelschen behooren af te wagten, om zeker te zyn, eer men eenen Oorlog, die van zeer nadeelige gevolgen konde weezen, had ondernomen; doch de eigenlyke zaak, zoo als ik voorheen gezegd heb, was, dat de Keizer zelf den Oorlog aan de Maatschappy verklaarde, tot het uiterste gebragt zynde door de herhaalde beleedigingen, die men hem aandeedt, en door de onderdrukkingen, die men aan de Inboorlingen, zyne onderdaanen, uitoeffende; en dit was juist het geen de Gouverneur schröder had gezogt, die, onder voorwendsel van gemelde beschuldiging, door het veroveren van Condé, eenen eeuwigen roem, en mogelyk ook onnoemelyke schatten, hoopte te verwerven. - Ik heb den Lezer voorheen reeds doen zien, hoe weinig hy uitrichtte, en hoe de Gouverneur van eck, die hem opvolgde, met gelyke eer- en hebzugt bezield, een sterk Corps troepen, uit Europeaanen en Lascaryns bestaande, by elkander had verzameld, om daarmede den Keizer te onder te brengen. Ik zal geene breedvoerige beschryving van deezen togt geeven, noch van de verscheide vergeefsche en met groot verlies van volk gepaarde poogingen, die van eck,
| |
| |
geduurende byna drie jaaren, of tot den Jaare 1765, aanwendde, om in zyn voorneemen te slaagen; maar my alleen tot de voornaamste gebeurtenissen bepaalen.
Gemelde Gouverneur dan, ziende dat met geweld niets was uit te voeren, leidde het over eenen anderen boeg aan: het gelukte hem, eenen Modeliaar, of Generaal des Keizers, die een der naauwe passen of toegangen tot de bovenlanden met eenige duizend man verdeedigde, door groote beloften en geschenken over te haalen en te winnen; waardoor de troepen der Maatschappy gelegenheid kreegen, door te dringen, en zich van Condé meester te maaken. Doch zy vonden deeze Stad verlaaten. De Keizer, nog in tyds van de verraadery zyns Generaals verwittigd, had zich, met alle de Inwooners, naar de ontoegangelyke gebergten van Hangerenkotte en Penedo begeeven, alwaar hy ongenaakbaar was. Hy was 'er egter niet werkeloos; want terwyl de Hollanders, in zyne Hoofdstad, alles, wat zy nog vonden, plunderden en vernielden, zond hy een zyner getrouwste en dapperste Modeliaars met eenige duizend man uitgeleezen volk in stilte af, om een Detachement Hollandsche troepen, die in den Pas geplaatst waren, om de gemeenschap met het strand open te houden, by nacht te overvallen; het geen den Cingaleezen ook volkomen gelukte. De Keizer, zich dus weder meester van deezen Pas ziende, sneed hen niet alleen hierdoor allen toevoer en den terugtogt na Colombo af, maar omcingelde hen zelfs met zyn gantsche Leger, zoo dat zy zich volkomen vonden ingeslooten, en het niet dan met de uiterste moeite was, dat zy hunnen gevaarlyken en hachelyken toestand aan van eck konden te kennen geeven, die, geen mogelykheid tot hunne redding ziende, en wanhoopig over den ongelukkigen uitslag zyner onderneeming, zich zelven door vergif om 't leven bragt; zoo als genoeg bekend is, ofschoon men zynen haastigen dood aan eene beroerte toeschreef.
Intusschen waren de Hollanders in Condé in de neteligste omstandigheden. Veelen van hun, waaronder hun Chef, waren reeds door ziekte en gebrek aan levensmiddelen omgekomen; en het zou den Keizer (die voorneemens was, hen door honger tot overgave te dwingen) gemaklyk zyn geweest, ze allen door het zwaard te vernielen, en hen het noodlot van den Portugeeschen Generaal lopez de souza te doen onder- | |
| |
gaan, die, mede door verraad Condé ingenomen hebbende, door fimala darma, Koning van Condé ouda, werd omcingeld, en, niettegenstaande hy om eenen vryen aftogt smeekte, met zyn gantsche Leger (op eenige weinigen na, die men gevangen nam) omkwam. Doch de Gouverneur iman willem falk, in de plaats van den overledenen van eck treedende, aan deezen verderflyken oorlog een einde willende maaken, en het elendige overschot der Hollandsche troepen in Condé redden, bood den Keizer vrede aan, die ook in 1766 tot stand werd gebragt.
Men zou mogen verwagten, dat meergemelde Keizer, uit hoofde van de voordeelige omstandigheden, waarin hy zich alstoen bevond, de voorwaarden van den Vrede zelf zou gemaakt, of ten minsten het Ceilonsche Gouvernement genoodzaakt hebben, het voorige Tractaat weder te hernieuwen; doch het tegendeel gebeurde: hy zag zich in de verplichting, zeer nadeelige voorwaarden aan te gaan; als: het afstaan van byna alle zyne bezittingen aan strand; de Kaneel, die in zyn Land groeide, aan de Hollanders alleen, en dat nog voor een bepaalden geringen prys, te leveren; en andere onaangenaame bepaalingen meer. Hy werd tot het sluiten van zulk een schandelyken en schadelyken vrede door de volgende omstandigheden gedwongen. 'Er had zich, in het laatste jaar van den oorlog, een Pretendent tot den Condéschen Troon opgedaan; of liever, men had zekeren Prins met de hoop van dien te bestygen gevleid, en beloofd, hem tot denzelven te zullen helpen. Dit was men egter geenzins voorneemens, en zou ook moeijelyk uit te voeren geweest zyn; men gebruikte hem dus alleen als een bullebak, om den Keizer, die buitendien niet zeer van zyn volk bemind was, uit vreeze van onttroond te worden, tot den Vrede en de drukkende voorwaarden, die men eischte, te dwingen, het welk ook volkomen gelukte; doch naauwlyks had men zyn doel bereikt, of men zond den ongelukkigen Prins, die reeds eenigen aanhang had verkreegen, als een gevangene na Batavia, en van daar na het Eiland Ambon, waar hy zyn leven in armoede en verachting heeft moeten slyten.
Men dacht nu, door het volkomen bezit van de Ceilonsche Stranden, en de bepaalingen en verplichting, die men den Keizer had weeten op te leggen, de zaa- | |
| |
ken en den Handel der Maatschappy op dat Eiland buitengemeen bevorderd en bevoordeeld te hebben; doch men bedroog zich ook hier in; want de Keizer, die geenzins onbewust was, welke rol zy met den zoogenaamden Pretendent gespeeld hadden, voedde van toen af aan een heimelyken en bitteren haat tegen het Ceilonsche Gouvernement; het geen hetzelve ook wel bewust was, en dien men had kunnen, of ten minsten had moeten trachten, door oprechte vriendschap, en door de stipte waarneeming van het laatst geslootene Tractaat, te verminderen of te verzachten.
Doch naauwlyks was het overschot der Hollandsche troepen uit Condé terug gekomen, of men begon den Keizer langzamerhand weder op allerleie wyzen te kwellen en te beleedigen. Indien hy, by voorbeeld, eenige gunst van het Ceilonsche Gouvernement verzogt, of iets rechtmaatigs en billyks eischte, moest hy het eerst met den afstand van het een of ander stuk Lands, of met het verlies van een gedeelte zyner Rechten op hetzelve, koopen; men ontnam hem, onder een schoonschynend voorwendsel, zyne Zoutpannen te Poutelan en te Leavawa, die men bezette, onder plechtige belofte en verdrag, nogthans, van hem het vry en onverhinderd gebruik derzelve als voorheen te laaten genieten; doch dit duurde mede niet lang, en men stond hem op het laatst alleen eene zekere hoeveelheid Zout toe, even genoeg voor het jaarlyksche vertier in zyn Ryk; en uit vreeze en om te beletten dat hy van hetzelve eenigen voorraad mogt laaten opdoen, liet het Ceilonsche Gouvernement, na zich daarvan voor hun eigen gebruik genoegzaam voorzien te hebben, telkens het overige, dat altyd nog verscheide Scheepslaadingen bedroeg, met zand vermengen, en in zee werpen. Door deezen maatregel hadden zy hem, om zoo te zeggen, in hunne magt; en by het minste ongenoegen, dat zy in hem vermeenden te bespeuren, of wanneer hy weigerde aan hunne nieuwe afperssingen en eischen te voldoen, onthielden zy hem het jaarlyksche Zout, en lieten hem dus geene andere keuze, dan hun begeeren op te volgen, of zich in eenen nieuwen oorlog in te wikkelen, die ook in het Jaar 1783 weder op het punt was om uit te breeken; men vond egter nog middel om de zaak by te leggen. Doch het geen den Keizer wel het meest smertte, was de onstaatkundige asschaf- | |
| |
fing, door het Ceilonsche Gouvernement, van een aloud gebruik, 't welk medebragt, dat hun Ambassadeur zynen brief hem knielende moest overreiken.
Het is bekend, hoe zeer de Oostersche Vorsten op Eerbied en het Ceremonieele, voornaamelyk by Gezantschappen, gesteld zyn; en (ik herhaal het) het was zeer onstaatkundig, deeze ydele plechtigheid, die toch maar door een Boekhouder, of eenig ander bediende, dien men tot dergelyke Ambassade gebruikte, verricht werd, te vernietigen, en den Keizer, dien zy reeds zoo ver hadden gebragt, en van wien zy zoo veel hadden weeten te verkrygen, deezen schyn van oppermagt niet te vergunnen, en, door hem dien te ontneemen, hun vermogen en onafhangelykheid te toonen, en hem voor zyn eigen volk te vernederen. De Portugeezen zelfs, eene in die tyden oneindig meer dan nu dweepzieke en hoogmoedige Natie, hebben hem nooit deezen Eerbied geweigerd; en het was gewis eer eene trotsche verwaandheid, en om den Keizer by zyne eigene onderdaanen in minachting te brengen, en te toonen dat zy hem geen de minste onderwerping schuldig waren, dan, zoo als men voorgaf, een gevoel van Nationaale eer en waarde, 't welk het Ceilonsche Gouvernement kon beweegen, deeze, in de Indiën geenzins vernederend geacht wordende, plichtpleeging, aan den Vorst des Lands beweezen, af te schaffen. Men zou, indien men met zoo veel kieschheids de Eer der Natie wilde behartigen, onder anderen reeds voorlang de vaart op Japan hebben moeten opgeeven, waar men de vernederendste onderwerpingen en smaadheden, om den wille des Handels, gedwongen is te ondergaan en stilzwygende te verdraagen.
De Keizer, te laat inziende, hoe dwaas hy had gehandeld, door, uit vreeze voor meergemelden Pretendent, zulk een overhaasten en schandelyken Vrede te maaken, en de schoone gelegenheid te hebben laaten voorbygaan, om zich zulke voordeelige voorwaarden, als hy maar begeerde, te verschaffen, alsmede vermoeid van langer te Colombo voorstellingen te doen, wegens de geduurige inbreuken in zyne Rechten, - besloot, een Gezantschap na Batavia te zenden, en aldaar zyne klachten en bezwaaren in te brengen, om, ware het mogelyk, van eenige der zoo drukkende voorwaarden ontheeven te worden. Doch de grootmagtige
| |
| |
Regeerders van Nederlands India, de vriendschap of den haat van den Vorst van Ceilon weinig achtende, letteden niet op zyne klachten, en vonden alleen vermaak, zyne Ambassadeurs in hunne grootste pracht en staatsie te ontfangen, hen door hunne vorstelyke praal en heerlykheid te ontzetten en te verblinden; waarna zy hen onverrigter zaake weder terug zonden, zonder één van hunne verzoeken te hebben toegestaan.
Door deeze onverschilligheid van het Javasche Gouvernement, en de willekeurige regeering van dat van Ceilon, heeft de Maatschappy, die te vooren in vrede met den Keizer leefde, of konde leeven, en hem als een trouw bondgenoot beschouwen, zedert deezen noodlottigen Oorlog en de staag vermeerderde kwellingen, die men hem aandeed, hem als haaren meest verbitterden vyand moeten aanmerken, die, zyn leed en wraak opkroppende, stilzwygende, en onder schyn van vriendschap, maar na eene gelegenheid wagtte, om zich te kunnen wreeken, het zy door overrompeling of het hernieuwen van den oorlog, dan wel door verbintenissen met de vyanden onzer Republiek aan te gaan, om, met hunne hulp en bystand, de Hollanders uit zyn Land te verjaagen, gelyk zy zelven de Portugeezen gedaan hebben. Deeze gemoedsgesteltenis en dit voorneemen des Keizers was het Ceilonsche Gouvernement, zoo wel als het Engelsche te Madras en elders, niet onbekend; het eerste trachtte dit voor te komen, door een veel grooter getal Krygsvolk in dit Eiland te houden, dan men voorheen noodig had, zoo om hem in geval van aanval te kunnen tegenstaan, als om de menige posten te bezetten, die men by het laatste Tractaat, en door andere middelen, had verkreegen. Doch deeze vermeerdering van Krygsmagt was teffens oorzaak, dat de Lasten der Maatschappy op dit Eiland de Inkomsten van hetzelve 5 a 6 tonnen gouds zedert den oorlog zyn te boven gegaan, het welk jaarlyks nog is toegenomen; daar, in tegendeel, vóór dien tyd, de Inkomsten 2 tonnen minder dan de Lasten waren. - Wat de Engelschen aangaat, deeze hebben zedert lang de bezittingen der Hollanders op Ceilon met nydige oogen aangezien, en getracht, hen den voet te ligten, en zich in hunne plaats te nestelen. Het is dus gemaklyk na te gaan, dat zy den haat en het misnoegen des Keizers tegen zyne Dwingelanden geduurig hebben
aan- | |
| |
gevuurd, en hem met de verzekering en beloften getroost, van by de eerste gelegenheid hem van dezelve te verlossen; en waarlyk, zonder den Franschen Admiraal de suffren, waren de Engelschen reeds in 1781 meester van Ceilon geweest.
Doch niet alleen in de gewigtige vermeerdering der Lasten en de vermindering der Inkomsten van dit Eiland, alsmede in de 10 tonnen gouds, die men tot het voeren van deezen verderflyken en onrechtvaardigen Oorlog heeft aangerekend, bestaat al het nadeel, dat dezelve veroorzaakt heeft; de inzaam van Kaneel heeft door de verbittering van den Keizer mede grootelyks geleden. Volgens Tractaat moest hy die aan de Maatschappy voor een zekeren bepaalden en geringen prys leveren; om dit niet te doen, liet hy de meeste zyner bosschen ongeschild, en de geringe hoeveelheid Kaneel, die hy zond, was meest nog van het slegtste zoort, zoo dat de Maatschappy uit de bosschen, die op haar grondgebied stonden, op verre na niet genoeg bekomen konde, om aan den eisch van Europa en den Indiaschen Handel te voldoen. Men heeft dit gebrek wel door nieuw aangelegde Plantagien van Kaneelboomen in de Gale Corle en de Dessavony van Colombo zoeken te verhelpen; doch behalven dat de boomen 10 a 12 jaaren noodig hebben, eer ze hunne behoorlyke grootte hebben verkreegen, schynt deeze geplante Kaneel ook zoo goed niet te zyn, als die uit zich zelf voortkomt, dewyl zy, naar men zegt, na een zekeren tyd, veel van haare kracht en reuk verliest.
By alle deeze tegenspoeden en nadeelen, die de Compagnie op Ceilon heeft geleden, kan men ook nog het verlies der Paarlvisschery voegen. Ik zal my niet ophouden met het verhaal des oorsprongs en der oorzaaken van dit verlies, of met te onderzoeken, in hoe verre het Ceilonsche en Negapatnamsche Gouvernement wel of kwalyk handelde, met het Land van den Teuver of Vorst van Marwa, 't welk men als een bolwerk van Ceilon had behooren aan te merken, door den Nabob van Carnatica of Arcot, mahometh alichan, met goede oogen te zien aanvallen en vermeesteren, zonder de minste pooging te doen, om een ouden en getrouwen bondgenoot der Maatschappy by te staan en te redden; schoon hy by herhaaling om hulp en bystand smeekte, die men hem, volgens of- en
| |
| |
defensif Tractaat, reeds in 1668 aangegaan, verplicht was te verleenen. Ik zal alleen aanmerken, dat, naar myn oordeel, het niet nakomen of verbreeken van bezwoorene Verbonden de Nationaale eer en waardigheid oneindig meerder kwetst, dan het doen van eene nietsbetekenende plechtigheid, zoodanig als die men aan den Keizer van Ceilon weigerde.
Deeze en meer andere oorzaaken, te breed om hier op te haalen, waren het dan, waardoor dit onwaardeerbaar Etablissement, dat eene onuitputtelyke bron van Rykdom voor de Maatschappy had kunnen zyn, uit hetwelk men, alleen aan Kaneel, jaarlyks in Europa eene zuivere winst van ruim 30 tonnen gouds konde trekken, (zonder nog den Indiaschen Handel in deeze specery, en de winsten van de andere producten van dit voortreffelyk Eiland, als van Areek, Cardamom, Koffy, Peper, Couries, de Paarlvisschery, de Elefanten enz. te rekenen, het welk mede een voordeel van veele tonnen gouds bedroeg) zoodanig is in verval geraakt, dat het in de laatste jaaren naauwlyks de onkosten konde goed maaken.
Men had zeker nimmer een recht denkbeeld van de schoonheid, vruchtbaarheid en waarde van dit heerlyk Eiland, en voornaamelyk van deszelfs voordeelige ligging; men zoude anders gewis meer oplettendheids tot behoud van hetzelve besteed hebben. Ik zal my niet verledigen om de middelen aan te wyzen, welke men tot dat einde in 't werk had moeten stellen; - het is te laat; - en ware het ook niet te laat, zy zouden waarschynlyk in geen aanmerking komen. De Engelschen zullen een beter gebruik van Ceilon maaken. Zy kennen maar al te wel het aanbelang van dit voortreffelyk Etablissement, om niet alles tot deszelfs wederherstelling en bloei aan te wenden. Door verraad of lafhartigheid zullen zy het niet verliezen; dewyl deeze wyze van de aanbetrouwde Forten en Bezittingen te verkoopen, of ze zonder slag of stoot over te geeven, by hun niet in gebruik is; en altyd aan zoodanige Lieden het opperbewind hunner bezittingen werd gegeeven, van welke men zeker is, dat zy den roem en de eer hunner Natie, en het welzyn van hun Vaderland, boven schatten en leven stellen. En wat het weder veroveren van hetzelve aangaat; hiertoe is, om evengemelde reden, ook weinig kans. Buitendien verzekert het bezit van Trinconomale
| |
| |
volkomen alle hunne bezittingen in Oost - Indiën voor eenen vyandlyken aanval; niets dan een algemeene opstand der gezamenlyke Indiasche Vorsten deezer uitgestrekte en onderdrukte gewesten (die vroeg of laat plaats moet hebben) kan hen ooit uit dezelve verdryven. Zoo lang zy egter Ceilon nog niet bezaten, liepen zy telkens, by elken Oorlog, dien zy met ons en Frankryk hadden, groot gevaar, van hunne bezittingen (ten minsten die van de Kust van Coromandel en Malabaar) te verliezen: langs deeze beide Kusten, van Ballazoor af tot Bombay, is geen een enkelde Haven, waar zwaare Schepen kunnen worden gerepareerd en gecalfaterd, of geduurende de kwaade Mousson in veiligheid kunnen liggen, buiten de Baai van Tricoenmalley of Trinconomale. De Engelschen en Franschen zyn alsdan genoodzaakt, met hunne Oorlogschepen na Bombay en het Eiland Mauritius te vlugten, om aldaar te overwinteren, en de terugkeering van de goede Mousson af te wagten. In dien tusschentyd is de Mogendheid, die Trinconomale bezit, meester van de vaart langs de geheele Kust, en kan haaren vyand oneindig veel schade en nadeel toebrengen. Men heeft gezien, tot welk een uiterste de Admiraal de suffren de Engelschen in Madras bragt, en hoe hy, nahet vertrek van hunne Schepen na Bombay, zyne Fregatten uit Trinconomale langs de geheele Kust tot in de Golf van Bengalen deed kruissen, en hen allen toevoer van levensmiddelen afsneed, waardoor in die Stad een allerverschrikkelykste hongersnood ontstond. - 'Er is eindelyk nog aan te merken, dat het verlies van Ceilon de opbreeking, of ten minsten het verval, der andere
Comptoiren en Etablissementen van de Nederlandsche Maatschappy op de Kust van Coromandel en Orixa, ja zelfs van Malabaar, kan veroorzaaken. Sadraspatnam, Jagernaikpoeram en Bimilipatnam, welke plaatsen de Engelschen ons in 1782 wel wederom hebben terug gegeeven, doch niet dan na dat men, om onzen handel te ruïneeren, 'er eerst alle de Forten van heeft laaten springen, kunnen voortaan slegts als kleine Factoryen worden aangemerkt, die nu, als 't ware, op zich zelve gelaaten, van geen nabyzynde Hoofdplaats meer ondersteund, (ten zy men Palliacatta daartoe wilde maaken; welke plaats, wat men 'er ook van zegge, om verscheide redenen, hiertoe niet geschikt is) met moeite zullen kunnen bestaan, en nog minder dan in de
| |
| |
laatste jaaren in staat zyn de onkosten goed te maaken, uit oorzaak dat de Lywaathandel der Maatschappy op de Kust, die voorheen zoo aanzienlyk was, en zoo veel voordeel gaf, tegenwoordig door de Engelschen, in wier magt hy byna geheel is, op alle mogelyke wyzen wordt gehinderd en benadeeld, (gelyk blykt uit het slegten van evengemelde Forten) en dat in eene Logie of Comptoir, dat niet bevestigd is, de Inboorlingen, ten minsten die gegoed zyn, niet ligt zich willen nederzetten, dewyl zy 'er zoo wel als de Koopmanschappen der Maatschappy niet zeker zyn, en men ook altyd gevaar loopt in de vooruit-besteeding tot den inzaam der Kleden, Lywaten enz.
Aldus kortlyk den oorsprong des vervals van dit overheerlyk Etablissement hebbende aangetoond, het gewigt van deszelfs verlies, en het voordeel en vermogen, 't welk de Engelschen door het lang gewenschte bezit van dit Eiland hebben verkreegen, waardoor zy (zonder de Monopolie van de Kaneel te rekenen) niet alleen onwrikbaar in de Indiën bevestigd, en alle hunne andere Bezittingen in die gewesten voor elken vyandlyken aanval zyn beveiligd, maar ook krachtdaadig kunnen beletten, (gelyk zy ook gewis niet zullen nalaaten te doen) dat ooit eene andere Europische Mogendheid 'er weder eenige magt of aanzien verkryge, - zal ik tot de byzondere Beschryving van hetzelve overgaan.
(Het Vervolg hierna.) |
|