| |
| |
| |
Uittrekzel eener reize om De la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.
(Vervolg van bl. 581.)
Met den Koning toobou en de Koningin tinè, eene zeer dikke Vrouwe van omtrent vyftig jaaren, hadden onze Reizigers verscheide ontmoetingen. Zy spyzigden aan boord van een der Schepen. Onze Maitre d'hotel stondt agter haar, om het bord weg te neemen; doch zy spaarde hem die moeite, houdende dat en het tafelkleed voor zich. - Koning toobou gaf aan den Generaal dentrecasteaux een onthaal, der overneeminge waardig.
Op den eersten April 1793 toog de Generaal, 's morgens ten zes uuren, overeenkomstig met de gedaane uitnoodiging van Koning toobou, uit, tot het genot des onthaals, 't welk hem beloofd was op het Eiland Tongataboo. Wy vergezelden hem, met meest alle de Officieren, en een welgewapende Lyfwagt. - Eenigen der Inboorelingen, die ons met hunne Canoes volgden, deeden ons, langs het strand, westwaards aan, eenigen tyd houden, om te komen op eene plaats, waar wy, volgens hunne onderrigting, een groot getal Inwoonders zouden vinden, nevens verscheide hunner Hoofden. - Zo ras wy aan land stapten, kwam feenou den Generaal te gemoet treeden, en vergezelde hem tot het midden van eene talryke verzameling Inboorelingen, met omalaï aan hun hoofd. Deeze verzogt den Generaal, aan zyne slinker hand te gaan nederzitten, naa de Inboorelingen bevel gegeeven te hebben om zich in een kring rondsom hem te vervoegen. Wy zetten ons, voor eene korte wyle, op eenige matten, op den grond gespreid, in de schaduw van 't geboomte. Eenige deezer boomen waren de Cerbera manghas (of Indiaansche Mango-Boom); andere de Hernandia ovigera, welks vrugt dit Volk ten cieraad gebruikt. - Weinig tyds daarnaa gingen wy een vry hoog beschutzel bezien, 't welk ten dekzel diende van eene
| |
| |
Oorlogs-canoe, tachtig voeten lang, van binnen met stevige inhouten gemaakt, die omtrent drie voeten van elkander stonden. Feenou, ons het maakzel deezer dubbele Canoe hebbende doen opmerken, verhaalde ons, dat hy dezelve vermeesterd hadt in een Scheepsstryd, gevogten met de Inwoonderen van de Feejee-Eilanden.
Westwaards aan voortgaande, trokken wy over eene ruime afgeheinde plaats, met palisaden omzet; de staaken stonden in eene schuinsche rigting, en vry digt aan elkander. Binnen de omheining groeiden Broodvrugtboomen, alsmede de Corypha umbraculifera. Verder op zagen wy, in eene veel min uitgestrekte omheining, eene kleine hut van eene kegelvormige gedaante. Wy kreegen berigt, dat in dezelve het overschot eens onlangs overleden Opperhoofds gelegd was; en men waarschuwde ons, dat daar in te gaan verboden was. - Een vierde van een uur bewandelden wy een naauw pad, aan wederzyden met palisaden bezet, tot dat wy eene uitgebreide omheining aantroffen, waar Koning toobou binnen kort stondt te komen. Omalaï verzogt ons, de koele lugt te scheppen onder een afdakzel, bykans van eene half ovaale gedaante, omtrent zes-en-dertig voeten lang, en vyftien voeten breed. Het dak, overdekt met de bladeren van de Vacoua, die het ondoordringbaar maakten voor de sterkste regenvlaage, was ruim vyftien voeten hoog, en hing bykans op den grond neder; de grond was met matten belegd, en agt duimen hooger dan de omliggende aarde; dit behoedde dezelve voor allen gevaar van overstrooming; het dak werd onderschraagd door tien pylaaren.
Eindelyk kwam toobou met twee zyner Dogteren, die eene groote maate Olie van Kokosnooten over haar hair hadden uitgestort; zy droegen ieder een halssnoer, zamengesteld uit de fraaije zaaden van de Abrus precatorius. De Inboorelingen kwamen van alle kanten in menigte zamenvloeijen. Naar gissing bevonden 'er zich wel vierduizend. - De plaats der eere was ongetwyfeld aan 's Konings slinker hand: want hy verzogt den Generaal, daar plaats te neemen. Deeze gaf onverwyld bevel, om de Geschenken, welke hy voor toobou bestemd hadt, te voorschyn te brengen. De Koning drukte zyne dankerkentenis daarvoor ten sterksten uit: dan, van alles, wat hem werd aangeboden, verwekte niets
| |
| |
zo zeer de bewondering des gezelschaps als een stuk rood Damast; de schitterende kleur verwekte van alle kanten den uitroep, eho! eho! welken zy verscheide keeren herhaalden, onder het betoon van alle tekenen der hoogste bewondering. Zy hieven dezelfde uitroepingen aan, toen de Generaal eenige stukken Lint ontrolde, waarin rood de heerschende kleur was. Hierop boodt de Generaal hem eene zwangere Geit, en een Bok en een paar Konynen, een Rammelaar en Voedster, aan. De Koning beloofde voor deeze Dieren alle mogelyke zorge te zullen draagen, ten einde zy in zyn land mogten voortteelen. - Omalaï, die toobou ons berigtte dat zyn Zoon was, ontving ook eenige geschenken van onzen Generaal: ze werden desgelyks aan verscheide andere Hoofden uitgedeeld.
Aan onze rechter hand, tegen het noord-oosten, zaten dertien Muzykanten onder de schaduw van een Broodboom, met eene menigte vrugten belaaden. Zy zongen in onderscheide partyen zamen. Vier hunner hadden in hunne handen een Bamboo-riet van drie of drie en een half voet lang, waarmede zy de maat op den grond sloegen; de langste van deeze Bamboos scheen by wylen daartoe byzonder te dienen. De klanken deezer speeltuigen kwamen zeer naby aan het geluid van de Tambourin, en stonden tot elkander in de volgende evenredigheid. Twee Bamboos van eene gemiddelde lengte waren op een en denzelfden toon; de langste waren anderhalve toon laager, en de kortste klonken anderhalven toon hooger. De Muzykant, die de tegen-tenor zong, deedt zyne stem verre boven die der overigen hooren, schoon dezelve eenigzins raauw was; en ten zelfden tyde vergezelde hy dit zingen, door met twee kleine stokjes van Cassuarina op een Bamboo van agttien voeten lang te slaan, 't welk in de geheele lengte gespleeten was. Drie Muzykanten, voor de anderen geplaatst, drukten tevens het onderwerp van hunnen zang door gebaarden uit, welke zy zeker vooraf zeer juist bepaald en zich eigen gemaakt hadden: want die gebaarden werden alle op dezelfde wyze volbragt. Nu en dan wendden zy zich tot den Koning, geene onbevallige beweegingen met hunne armen maakende; by wylen boogen zy schielyk hunne hoofden, zo dat de kin op de borst kwam, en schudden daarop het hoofd herhaalde keeren.
Intusschen boodt toobou den Generaal eenige stuk- | |
| |
ken stof aan, gemaakt van bast des Papier-moerbeziebooms; hy liet dezelve met geene geringe maate van vertooning uitspreiden, ten einde wy de gansche waarde van deeze Gifte mogten gevoelen. - Een van 's Konings Staatsdienaaren, die aan zyne rechter hand zat, beval, dat de Kava zou toebereid worden: onmiddelyk werd een houten vat van eene langwerpig ronde gedaante, drie voeten lang, met dit vogt gevuld, binnen gebragt. De Muzykanten hadden ongetwyfeld hunne schoonste stukken tot deezen tyd bespaard. Thans klonk by ieder pause, welke zy maakten, het geroep, mâli! mâli! van alle kanten; en de herhaalde toejuichingen der Inboorelingen gaven ons te verstaan, dat deeze Muzyk op hun een zeer sterken en welgevalligen indruk maakte. - De Kava werd daarop verdeeld aan de onderscheide Opperhoofden, door hem, die last ter bereiding en aanbreuging van dien drank gegeeven hadt. Hy deedt hun dien toekomen in de holte van Plantainbladen, zo onmiddelyk daar ter plaatze vervaardigd: telkens, wanneer hy een dier zonderlinge drinkbekers overgaf, sprak hy met eene vry sterke stem den naam uit van den Man, voor wien dezelve bestemd was. Feenou bediende hy eerst, zeggende Mayé ma feenou: dit deedt hy ook ten aanziene van de andere Volkshoofden, allen wier naamen wy gemaklyk konden uitspreeken: eenige waren nufatoa, fefe, mafi, famouna, fatoumena, enz. - Wy mogten vermoeden, dat men het noodig keurde, dat eenigen der Hoofden over de goedheid van den drank oordeelden, eer dezelve den Koning werd aangeboden: want drie hadden reeds vóór hem gedronken. Geen zyner Dogteren kreeg 'er deel aan; en het scheen ons toe, dat deeze drank alleen voor de Mannen bestemd was.
Niettegenstaande de tegenwoordigheid des Generaals, viel de Koning zeer schielyk in slaap, en snorkte geweldig; met de beenen kruisling gezeten, kwam zyn hoofd, onder het slaapen, tot aan zyne knieën. Wanneer hy ontwaakte, vertoonden wy hem de afbeelding van eene Koe, en vroegen, of dat Dier, door Capitein cook aan Koning poulaho gegeeven, nog in leeven was, en gejongd hadt? Hy kende het Beest uit de aftekening zeer wel, en noemde het Boakka toote; doch verklaarde, dat 'er thans geene op Tongataboo waren, maar op Kapaee. Verscheidene der Inboorelingen sluis- | |
| |
terden ons behendig in, dat 'er eenige op Tongataboo waren; schoon anderen zulks ontkenden. Overzulks konden wy 'er niet recht agter komen, wat 'er geworden was van den Stier en de Koe, door Capitein cook op dit Eiland gelaaten: zo stondt het ook geschapen ten aanziene van den Hengst en de Merrie, door hem aan feenou gegeeven. Misschien waren zy bevreesd, dat wy eenige deezer Dieren van hun zouden afvraagen.
Deeze Vergadering verlaatende, wandelden wy, oostwaards aan, op een langzaam ryzenden grond. In 't eerst gingen wy door wegen, met palisaden afgeperkt; dan welhaast hielden die omheiningen op, en wy bereikten een veld met Yams in volle rypheid. Verder op vonden wy den grond versch omgespit, en overal vertoonden zich tekenen van groote vrugtbaarheid. Welhaast bereikten wy eene aangenaame plek gronds, op den top van een kleinen heuvel, waar de Inboorelingen eene soort van rotunda vervaardigd hadden, omtrent twaalf voeten wyd, met palisaden omzet, en met eenig laag geboomte, kunstig gesnoeid. Onder deeze rotunda zagen wy de overblyfzels van de uitgekaauwde Kava-wortelen. Rondsom deeze rotunda stonden vier-en-twintig kleine hutten, geplaatst in een cirkel van zestien voeten over 't kruis. Deeze hutten waren alle overdekt met bladeren van Kokosboomen, aartig te zamen gevoegd: de gedaante was bykans een half ovaal, negen voeten lang en zes voeten breed; zy waren aan den top verdeeld door een doorloopende naauwe spleet, die de eenige opening uitmaakte; en 'er was geen middel om 'er binnen te komen, dan door de zyden vaneen te schuiven. Wy kreegen berigt van eenigen der Inwoonderen, die ons gevolgd waren, dat de Koning menigmaal te deezer plaatze kwam, om Kava met verscheidene der Opperhoofden des Eilands te drinken, en dat alsdan ieder deezen drank in zulk eene hut ging drinken. - Wy zagen in de handen van eene der Vrouwen, die van eenigen rang scheen te zyn, eene soort van mat, omtrent twee voeten in 't vierkant, wit van kleur, gemaakt van het hair uit een paardenstaart. Mogelyk waren deeze hairen getrokken uit die paarden, welke cook op het Eiland liet; doch zy wilden aan onze nieuwsgierigheid, ten deezen aanziene, niet voldoen.
De Koning hadt zynen Onderdaanen geboden, de
| |
| |
verdere geschenken, door hem den Generaal toegedagt, aan te brengen: reeds vroegtydig zagen wy 'er, by tusschenpoozen, aankomen, die ieder op schouder een bamboo-riet van zes voeten lang droegen, aan welks einde kleine visschen hingen, van het Scarus- en Chatodon-geslacht, meest alreeds toebereid en in Kokosbladen gewonden; anderen voerden Broodvrugten en Yams aan: door hunne bamboo-rieten dwars over elkander te leggen, maakten zy twee driehoekige pyramiden, een van zes en een van drie voeten hoog. De rauwe visch begon reeds niet weinig te stinken.
's Naamiddags omtrent één uur ging toobou weg, zonder eenig woord tot iemand te spreeken. Wy verlieten daarop mede de vergadering, en werden tot de landingplaats vergezeld door feenou en omalaï, die last gaven, om een geheel Varken, even gereed gemaakt, met eenige Visch, Yams en Broodvrugt, by ons te brengen, met uitnoodiging dat wy zouden gaan zitten om ons middagmaal te neemen; doch het Varken, volgens hunne wyze van vleesch bereiden niet half gaar zynde, verkoozen wy liever aan boord te gaan eeten. - Hierop verzogten zy ons, de onderscheide aangebragte spyzen aan te neemen, welke zy last gaven in onze lange hoot te brengen; terwyl anderen, in gevolge eens bevels van toobou, die boot vulden met de spyzen, op de gemelde pyramiden zamengebragt.
Binnen korten tyd was alles tot ons vertrek gereed. Onze Boots hadden van het strand moeten afzetten, wegens het vallen van 't water; en wy konden 'er niet by komen, dan door over een Koraalbank, meer dan driehonderd schreden met water bedekt, te gaan: doch wy vonden de Inboorelingen zeer beleefd; want, ten einde wy niet nat mogten worden, bragten zy ons tot zekere rotzen, even boven 't water uitsteekende; terwyl anderen met hunne Canoes kwamen, om ons aan onze boots te brengen. - De mannen, die ons over het water hielpen, hetoonden zich zeer wel te vrede over 't geen wy hun voor die moeite gaven; dan ten zelfden tyde hadden anderen nog meer zoeken te krygen, dewyl zy, toen hunne Landgenooten ons op den rug droegen, stil agter ons sloopen, en ons bestalen. Alle deeze zakkenrollers deeden dit egter niet
| |
| |
met even goed geluk; want wy lieten 'er eenigen naa zetten, hun dwingende het gestolene weder te geeven.
Zo ras wy aan boord kwamen, berigtte de Officier die in den tusschentyd het bevel gevoerd hadt, ons dat hy, staande onze afweezigheid, een Inbooreling hadt doen vatten, op het oogenblik dat hy met eenig yzerwerk wilde doorgaan, tusschen deks door hem gestoolen; en dat futtafaihe, dit steelen, waaraan de Inboorelingen zich dagelyks, ten onzen opzigte, schuldig maakten, hoogst afkeurende, openlyk gezegd hadt, dat de misdaadiger met den dood zou gestraft worden. Maar zy bemerkten welhaast, dat dit alles gemaaktheid was aan de zyde diens Opperhoofds; want dat hy, zo ras zy den Dief met een end touws begonnen te slaan, om genaê voor hem verzogt hadt, welke egter niet verleend werd; en het scheen futtafaihe grootlyks tegen den zin, dat de Dief de vyf-en-twintig slagen ontving, tot welke hy veroordeeld was.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|