| |
| |
| |
Bedenkingen, over het gebruik van zinnelyke voorwerpen in de opvoeding der kinderen.
(Naar het Engelsch van elisabeth hamilton, ontleend uit haare Letters on Education.)
De zamenvoeging van denkbeelden, die agting verwekken, of voorkeuze baaren, ten aanziene van zekere voorwerpen of hoedanigheden, biedt zich aan als een stuk, 't welk onze aandagt verdient. Van deezer vorming hangt de sterkte en deugd van het aanstaande Character af, 't welk men bevindt dat ryst of daalt, wys of dwaas, deugdzaam of ondeugend wordt, ‘in eene juisie evenredigheid, naar gelange de voorwerpen van hoogagting waardig of onwaardig bevonden worden voor een redelyk en verantwoordlyk weezen.’
Ik vrees, men zal denken, dat ik op eene harssenschimmige veronderstelling bouwe, wanneer ik deeze belangryke zamenvoegingen tot een zeer vroegen leestyd brenge: dan men bedenke dat ik hier spreek van die zamenvoegingen, welke duurzaam gemaakt worden, niet zo zeer door de sterkte des indruks, als wel door de veelvuldigheid der herhaalinge. Nu schynt het my toe, dat deeze, welke wy wenschen dat zullen volduuren, niet te vroeg ingedrukt, of te veelvuldig herhaald kunnen worden; en dat het van het uiterste belang is, in de opkweeking van het hart, op eenen eenpaarigen voet voort te gaan; nooit tegen onszelven aanwerkende, door in het eene tydperk aan te leeren, wat wy in een ander zouden wenschen te ontleeren.
De aangenaame gewaarwording, in de vroege kindschheid reeds voortgebragt, door lachende kleuren, licht, en geluid, is, door de Wysheid en Goedheid der Voorzienigheid, bestemd tot eene bron van geluk en leering. Ten deezen opzigte is het onzer opmerkinge waardig, dat, daar elke beminnelyke aandrift onzer natuure - liefde, hoop, dankbaarheid, vrengde - eene strekking hebbe om goeddaadige neigingen te baaren, terwyl haat, wraaklust enz. dienen om kwaadaartigheid te wege te brengen, eene School voor de Deugd, door de Natuur, in den boezem der Scheppinge, geopend is. Want zyn niet de eerste gevoelens der ziele die van vermaak; naardemaal de voorwerpen, die genoegen verwekken, ons van alle zyden omringen? De hulploosheid der Kindschheid boezemt natuurlyk die medelydende tederheid in, welke, door haare sterke uitdrukkingen, in het kinderlyk hart eene me- | |
| |
degevoelende genegenheid doet gebooren worden, terwyl dankbaarheid het tot vreugde wekt. In deezer voege vereenigen zich liefde, vreugde, dankbaarheid en welgevallen, om het hart voor de indrukken van deugd te openen.
Zodanig, komt my voor, moeten wy de oogmerken der Natuure (of liever van den god der Natuure) beschouwen, in het vormen van de Zielen der Kinderen zodanig, dat zy vatbaar zyn om vermaak te scheppen uit de voorwerpen des gezigts en des geluids, eer de zielsbekwaamheden beginnen te ontluiken. - Hierby mogen wy een ander gewigtig eindoogmerk voegen; dat het, naamlyk, het oogmerk der Natuure was, om door deeze middelen (en de Natuur bezigt geene overtollige) nog iets te bereiken. Door die aangenaame gewaarwording wordt de ziel opgewekt om de zinnelyke voorwerpen te onderzoeken; en overal, waar de bedagtlooze dwaasheid, door haare onvoegelyke tusschenkomste, dit wyze oogmerk niet tegenwerkt, worden de eerste beginzels van kennis en ondervinding op die wyze verkreegen.
Het plan van Miss edgeworth, om eene Stichting te doen stand grypen, waarin Dienstmaagden worden opgekweekt om Kindermeiden te worden, is zeker zeer goed; doch zou het niet nog beter zyn, indien jonge Juffrouwen, die alle opgebragt worden om ten eenigen tyde Vrouwen en Moeders te worden, eenige Lessen ontvingen, omtrent den aart der pligten, die zy, ten eenigen tyde, zullen te betragten hebben? Eenige weinige eenvoudige, redelyke denkbeelden over de opvoeding der Kinderen, van den aanvange af, zouden, naar alle waarschynlykheid, niet min nuttig weezen, dan het aanleeren van veele zaaken, waarop zy zich thans veel laaten voorstaan. Werden jonge Dogters van allerlei rang een weinig onderweezen in den aart van 's menschen zielsgesteltenisse, en de ontwikkeling der zielsbekwaamheden; werden zy onderrigt van het groot aanbelang om de vroege strekking der neigingen waar te neemen, en oplettende gemaakt, hoe zeer deeze afhangen van het verstandig of onverstandig bestuur der kindschheid; - wy zouden geene jonge Moeders zien, die haare Kinderen behandelen als leevende Poppen, alles inrigtende om haaren trots te streelen, en verscheidenheid aan haare vermaaken by te zetten.
Door mangel aan dit hoognoodig onderwys, is de wensch, om het Kind voldoening te schenken, dikwyls de bron van elende voor 't zelve. De aandagt des kinds op geluiden opmerkende, maakt men terstond geraas, om daardoor 's Kinds geluk te bevorderen; en men ontdekt niet, dat het de oogen op eenig voorwerp geslagen heeft, of men neemt het weg, om eenig ander, dat men schooner of vrolyker oordeelt, daaraan voor te houden. Door het geluid van bellen en een
| |
| |
streng koraalen acht men altoos in staat te zyn, om de aandagt der kinderen af te trekken van de voorwerpen, op welke zy die gevestigd hadden. - Dikmaals ook worden de kinderen geplaagd door het gezigt van hun verbodene voorwerpen, en tot misnoegen verwekt, door hun dingen voor te houden, welke men hun niet vergunt aan te raaken. Wie heeft geen deel genomen in het leed van een kind, op 's Moeders schoot gezeten, naa den maaltyd, aan een tafel met schitterend glas- en aardewerk? Te vergeefs strekt het de kleine handjes uit, met vuurig verlangende oogen, na den kelk, dien het niet mag aanraaken; alles wordt verboden; en dit geschiedt onder een vloed van nietsbeduidende lieve woordjes, die ook het ongeneegen des kinds over de teleurstellingen geenzins wegneemen.
Zou het niet oneindig beter weezen, zodanige dingen den Kinderen voor oogen te stellen, waaromtrent zy veilig hunne nieuwsgierigheid kunnen voldoen? en dat men, deeze bezig zynde, niet gedoogde, dat de aandagt steeds gestoord wierd met het voorhouden van nieuwe voorwerpen? Ik heb een kind van zes maanden gezien, waaromtrent men deeze handelwyze gehouden hadt, 't geen zich een half uur lang bezig hieldt met het wyzen op de Bloemen eens kamerbehangzels; en als men den oogslag van het kind naging, bleek het, dat hetzelve die Bloemen met de Bloemen buiten vergeleek.
Kinderen, op het land opgebragt, hebben, in elk tydperk des leevens, een groot voordeel boven die in de Stad opgroeijen. Dan in de vroegste tydperken hebben de kinderen der Armen zelfs, op het land, een groot voordeel boven die der Ryken. Zy zyn het alleen, aan welken vergund wordt, om den ryken voorraad, welken de Natuur ter leeringe verschaft, te voelen en te genieten. In gevolge hiervan zullen wy bevinden, dat de kinderen zelfs van de laagsten onder den Boerenstand, ja der Landlooperen, op den ouderdom van drie jaaren, een grooter voorraad van denkbeelden opgedaan hebben, opgezameld uit het waarneemen der zinnelyke voorwerpen, en beter in staat zyn om voor zichzelven te zorgen, dan kinderen van hooger staat, die zes jaaren oud zyn.
Op eene boschagtige en steile afhelling van de Cotteswoldheuvelen, waar dezelve in de valei van Gloucester afdaalen, staat eene kleine hut, bewoond door eene arme Weduwe, of diever eene verlaatene Vrouw, met twee Kinderen, voor welker onderhoud zy in 't land gaat arbeiden; en eene sterke, handige Vrouw zynde, vindt zy steeds werk by de daaromstreeks woonende Boeren. Zo ras haar jongste kind gespeend was, liet zy het over aan de zorge van diens Broeder, nog geen drie jaaren oud. Naa het grove brood, 't welk elken
| |
| |
dag tot voedzel moest dienen, gesneeden, en de noodige onderrigtingen aan den oudsten gegeeven te hebben, die den post van kok, huishouder en voedster moest waarneemen, ging zy van de Kinderen af, doorgaans 's morgens ten vyf uuren, en keerde zelden voor den avond weder. - De eerste keer, dat ik deeze Kinderen zag, ('t welk ik dikwyls alle dagen deed, weeken lang, op een daar by liggend Buitenverblyf my onthoudende) was de oudste bykans vyf, en de jongste omtrent twee jaaren oud. Elk hunner zou hebben kunnen zitten voor een Schilder, die het Kind hercules wilde afmaalen. Door zich bykans gestadig in de open lugt te onthouden, hadden zy eene maate van sterkte gekreegen, welke men zeer zelden, in die kindsche jaaren, aantreft: door de ondervinding waren zy zo wel bekend met de voorwerpen, die hun omringden, en met den aart van elk gevaar, 't welk hun dreigde, dat zy, schoon dikwyls op den rand van steilten, die eene jonge Juffrouw zouden doen beeven, en waarop een Heertje naar de mode waarschynlyk den hals zou gebrooken hebben, geen het minste ongeval beliepen. Wanneer het eetens-uur gekomen was, nam de oudste, die nooit voor een oogenblik den jongsten uit het oog verloor, dien met zich in de hut, zette het kind in een hoek neder, maakte vuur van opgezamelde takken; en dit alles op eene zeer geschikte wyze. Het grove brood werd dan gekruimeld, met water gekookt, en zoet gemaakt met een weinig bruine zuiker. Dit eenvoudig, maar, gelyk de proeve uitwees, gezond, voedzel plaatste de oudste op den vloer tusschen zich en zynen Broeder, nam beurtling zelve een lepel vol, en gaf 'er een aan zyn Broeder, tot het op was. - Eene Juffrouw, die met my na deeze hut gewandeld was, zeide, by het begin van dit Kinder-eeten: ‘Draag zorg dat gy uws Broeders mond niet brandt.’ De Voederverschaffer antwoordde: ‘Heb daar geen vrees voor; want ik proef het eerst zelf.’
Gy zult mogelyk de meening van deeze breede uitweiding niet kunnen raamen; daar gy u wel verzekerd houdt, dat ik geenzins ten oogmerk heb, om te leeren, dat de Kinderen in deezer voege aan de zorg der natuure en het geval moeten worden overgelaaten; schoon ik, uit een voorbeeld als het gemelde, het blykbaar oordeele, dat onze al te verregaande bekommerdheid, in zommige opzigten, nadeelig is voor de Kinderen. - Een ander, en mogelyk, naar het oordeel van zommige Moeders, kragtiger bewys, om den Kinderen toe te staan, dat zy, in eenige maate, hunne eigene kragten leeren beproeven, in stede van derzelver behoud geheel op de zorg der dienstboden te laaten aankomen, is gelegen in het persoonlyk gevaar, waaraan kinderen, in dien steeds hulp behoevenden staat opgebragt, zich telkens blootgesteld vin- | |
| |
den. - Het altoos hoogst zorgvuldig opgepast kind weet geen gebruik van zyne vryheid te maaken, en loopt gevaar zyns leevens, ten allen oogenblikke als het aan zichzelven wordt overgelaaten. Het is de zaak der Kindermeid, het kind te bewaaren, dat het niet uit het vensterraam valle, - dat het niet in het vuur of in het water loope; en het vervalt tot een deezer onheilen, op het oogenblik dat de Kindermeid niet oppast.
Wanneer Lieden van rang en van fatsoen hulploos- en zwakheid voor een kenmerk van onderscheiding aanzien, is het zeer eigenaartig, dat zy verlangen en wenschen, dat hunne kinderen die zelfde soort van meerderheid bezitten: maar zeker moeten allen van gezonder begrippen het weezenlyk voordeel hunner kinderen voor een stuk van veel hooger belang aanzien, dan de voldoening van ydelen trots. Indien zy naauwkeurig letten op de wyze oogmerken der Natuure, en derzelver wetten volgen, zullen zy voor hunne kinderen die soort van onderwys opzamelen, welke deeze bestemd heeft dat zy zullen ontvangen. Indien het nu blyke, dat het 't oogmerk der Natuure geweest hebbe, door aangenaame gewaarwordingen te hegten aan licht en kleuren, de aandagt te trekken tot het waarneemen van zinnelyke voorwerpen, tot het opdoen van ondervinding; waarom zullen wy dan haare wyze oogmerken wederstreeven, door dat als aangebooren vermaak ten werktuig van trots te maaken? In stede van het oogenblik waar te neemen, waarop de schoonheid van eenig voorwerp de aandagt op hetzelve genoegzaam gevestigd heeft, om voort te vaaren tot het onderzoek van deszelfs gebruik en nuttigheden, stellen wy fraaiheid boven het nut, en maaken het aartige tot het eenig kenmerk van waarde. Aartig is, in de taal der Kinderkamer, het eenig bywoord van bewondering. Het nuttige is in veragting; en goed heet alleen wat wel smaakt. Kunnen wy ons verbeelden, dat 'er op die wyze geene verkeerde zamenvoegingen van denkbeelden zullen gevormd worden; - zamenvoegingen, vervolgens nooit uit te wisschen?
Indien wy het van eenig gewigt keuren, dat de gevoelens vna hoogagting en welgevallen verknogt worden aan weezenlyke waarde, dan zullen wy de verkeerde zamenvoeging van denkbeelden, in de vroegste kindschheid, onzer opmerkinge niet onwaardig oordeelen. Veel kan 'er, in dit stuk, gedaan worden, dan, wanneer de ziel slegts in staat is, om waarneemingen op zinnelyke voorwerpen te doen.
Zelfs het Speelgoed der Kinderen kan men dienstbaar maaken tot de wysheid of dwaasheid van hun volgend Character. Wanneer de kinderen, door veelvuldige en dikwyls herhaalde indrukken, geleerd hebben, eene bykomende waarde aan beu- | |
| |
zelingen te hegten; mag men dan vrylyk onderstellen, dat hunne zielen voorbereid zullen weezen tot het naspeuren der waarheid? Doch, wanneer zy, in tegendeel, van jongs of gewend worden aan zulke voorwerpen, als in zich zekere maate van nuttigheid hebben, en welke zy leerden waardeeren, naar de maate van nuttigheid daaraan verbonden, zal de ziel niet alleen het voordeel hebben van vry te zyn van vooroordeel; maar 'er zal eene richting gegeeven zyn aan de weetgierigheid, die voorts den Opvoeder hoogst te passe zal komen.
Wanneer de Kinderen in ondervinding toeneemen, en bekwaam worden om eenige aanmerkingen te maaken op de strekking der daaden in het dagelyksch gedrag, wordt het meer en meer noodzaaklyk, te waaken op de zamenvoeging der denkbeelden, waarover wy thans handelen. Alles hangt dan af van het gedrag der geenen, die hun omringen; en kunnen wy niet hoopen, hun als agtenswaardig te doen schatten, 't geen ons eigen gedrag hun toont, dat wy zelven niet hoogagten.
‘Wy moeten,’ sprak eene Grootmoeder tot haaren Kleinzoon, ‘lieden, die goed, wys en Godvrugtig zyn, beminnen: want gy weet, myn waardste! dat god de zodanigen bemint, en dat zy in den Hemel zullen komen.’
‘En is Mevrouw ... en Mevrouw ... goed, wys en Godvrugtig, Grootmoeder? Bemint god deezen? Zullen zy in den Hemel komen?’
‘Ik weet niet, myn lieve! wat ik zeggen moet van haare goedheid: maar het zyn zeer aanzienlyke Mevrouwen; zy verkeeren in de beste gezelschappen; en wy hebben ons over haare goedheid niet te bekommeren.’
‘Maar ik ben verzekerd, dat Juffrouw ... zeer goed, zeer wys en zeer Godvrugtig is; ik hoorde dit Dr. ... en u op gisteren zeggen: maar gy noodigt haar niet te eeten, als gy Mevrouw ... en Mevrouw ... onthaalt; schoon ik my nu herinner, dat zy, 's volgenden daags, op de Kliekjes, gelyk Tante julia zegt, genoodigd werd. En heugt het u nog wel, Grootmoeder! hoe verlegen gy en Tante julia waren, toen Sir john inkwam? Tante julia vervoegde zich terstond tot Sir john, en sloeg geen acht altoos op Juffrouw ..., naa dat die Heer inkwam; zy sprak tot haar den geheelen avond geen enkel woord, maar scheen zich te schaamen over het byweezen dier Juffrouw. indien zy nu Sir john verteld hadt, dat Juffrouw ... zo wys en zo goed was, dat god haar beminde, zou Sir john haar dan ook niet bemind hebben?’
De Grootmoeder hervatte hierop: ‘Gy weet dat Sir john een Heer van Fatsoen is; en lieden van zynen rang verwagten alleen lieden van rang te ontmoeten, gelyk zy
| |
| |
zelven. - Dewyl nu Juffrouw ... geene groote middelen bezit, geen koets houdt, en niet naar de mode gekleed is, past zy niet in het gezelschap van Fatsoenlyke Lieden gebragt te worden. - Maar wees gy goed en wys, myn lieve Jongen! en elk zal u beminnen.’
Terwyl dus hoogagting voor goedheid, wysheid en Gods vrugt met woorden beleden, maar door het geheel beloop des gedrags gewraakt wordt, is het openbaar, welk een indruk in het einde de overhand zal behouden. Hoe meer wy dit stuk indenken, te meer reden zullen wy vinden, om ons verzekerd te houden, dat de Opvoeding, die niet voortgaat op zamenstemmende beginzelen, nooit eenig goed kan baaren. Het is vergeefsche arbeid, den Dienst van god en den Mammon te willen paaren. Indien wy den eerstgemelden met onze lippen leeren, en den laatsten door ons leeven prediken, mogen wy ons verzekerd houden, dat de laatste alleen invloed zal bekomen en behouden.
Hadt de Grootmoeder, van welke ik zo even gewaagde, bestaanbaar met zich zelve gesproken, de les aan haaren Kleinzoon zou op deezen trant geloopen hebben: - ‘Gy ziet, myn lieve Jongen! de voordeelen des Rykdoms, - hoe dezelve aan de Menschen aanzien en hoogagting byzet: gy moet, daarom, op alle mogelyke wyzen, uw best doen om ryk te worden. Maar Rykdom op zich zelven is alleen niet genoegzaam; want Lieden van zeer laagen staat kunnen ryk worden: maar gy moet tevens een Man van Fatsoen zyn, gezelschappen van Fatsoenlyke Lieden bywoonen, en leeren genoegen scheppen in 't geen Fatsoenlyke Lieden behaagt, en alles te haaten, wat gemeen en onaanzienlyk is, zo zaaken als persoonen. Gy moet steeds onthouden, dat, indien gy een Man van Fatsoen zyt, gy ook toegang zult krygen in de beste gezelschappen, schoon gy geene eene andere aanpryzende hoedanigheid bezit, - ja schoon gy u aan de slegtste bedryven schuldig maakt, - mits het de bedryven zyn van een Fatsoenlyk Heer. Want gy ziet, myn waardste! hoe Lord .... Mr. ... en Sir ... gezogt worden en geagt by alle Lieden van Fatsoen, schoon wy allen weeten dat zy schuldig staan aan hoerery en overspel, dat zy een trotschen dwinglandschen aart bezitten, onregtvaardigheid op onregtvaardigheid hoopen, grillig en dwaas zich aanstellen. Zy zyn en blyven, desniettegenstaande, Heeren van Fatsoen, en worden diensvolgens in de beste Gezelschappen ontvangen. Tragt, derhalven, boven alle dingen, een Heer van Fatsoen te worden; en elk, die het waardig is om 'er mede te verkeeren, zal u beminnen.’ - Elk woord, op dien trant gesproken, zou zeer overeenstemmend weezen met de reeds ge- | |
| |
vormde zamenvoeging van denkbeelden; en het veelvuldig herhaalen zou voorkomon, dat de Kweekeling zich verlegen vondt tusschen twee strydige beginzelen van gedrag. Alles was dan met elkander bestaanbaar.
Schrikt eene Moeder, in de fatsoenlyke wereld, terugge, op het denkbeeld, om deeze lessen, met woorden, haar kind voor te houden? dat zy dan bedenke, of zy dezelve niet, ten allen dage, nog sterker door haare daaden gepredikt hebbe; dat zy zich herinnere, hoe deeze zamenvoegingen van denkbeelden, welke aanleiding geeven tot voorkeus en versmaading, het werk niet zyn van eenige weinige lessen, maar gevormd worden door overeenstemming, door naavolging, door hebbelykheid.
Vast overtuigd van de waarheid der laatst bygebragte aanmerking, kan ik niet naalaaten 'er by te voegen, hoe ik maar al te wel bezef, dat zy zal geleezen worden door veele Moeders, die verre zyn van haare kinderen juiste denkbeelden in te boezemen, - die het agtenswaardig voorbeeld niet volgen, om, van het eerste ontluiken der redelyke vermogens af, haare kinderen te leeren, der Deugd hoogagting toe te draagen, afkeer en versmaading van de Ondeugd te betoonen, steeds Verstand en Deugd hoog te schatten. Zy zien de hulde, aan rang en rykdom gegeeven; maar zy leeren welhaast die hulde onderscheiden van hartlyke eerbiedenisse; deeze, ontdekken zy, is alleen bewaard voor weezenlyke verdiensten. Zy ontvangen de lessen van goeddaadigheid niet door woorden alleen, maar door daaden. De gevoelens van hun hart worden dus ongevoelig gewend om die der Deugd aan te neemen en te volgen: terwyl de Godsdienst hun niet voorkomt als een koele bron, waaruit zy nu en dan, in 't voorbygaan, putten; maar als een fontein, die steeds het aangenaamst en verfrissendst water geeft. |
|