werd de byna hoopelooze Lyder gelukkig geneezen, en, als 't ware, uit de kaaken des doods gerukt.
Eene andere Waarneeming van denzelfden aart betreft eene Boeren-vrouw, ruim 30 jaaren oud, welke, zedert twee jaaren aan Heupjigt sukkelende, zig by een Kwakzalver vervoegd had, die haar een geneesmiddel had gegeeven, om inwendig te gebruiken; met die uitwerking, dat de Heupjigt, aan welke de Lyderes langen tyd mank gegaan had, daardoor verdweenen was. Eenige weeken naa deze vermeende geneezing werd de Vrouw plotsling overvallen door hevige Kolykpynen, verzeld met braaken. In dezen toestand had zy den naast by zynden Heelmeester laaten roepen, welke de Lyderes vier dagen lang ontlastende Klisteeren gezet had; doch zonder eenige ontlasting, of verligting van pyn, te bezorgen. De overige geneesmiddelen, inwendig gebruikt, waren telkens wederom uitgebraakt. Op den 5den dag der ziekte, zynde den 17 Febr. 1800, werd ik ter hulpe verzogt, en vond de Lyderes, door geweldige buikpynen gefolterd, met eene aanhoudende doodelyk benaauwende koorts, zeer dorstig, met een rasse en harde pols; zo dat duidelyk bleek, dat, zo geen plaatzelyke ontsteeking, ten minsten eene ontsteekingagtige gesteldheid plaats had. De Maag wilde niet het minste vogt binnen houden, en de Lyderes had toen reeds drie dagen drekstoffen gebraakt; doch de Vires vitales waren nog niet zeer verminderd.
Ik deed ten eersten eene ruime aderlaating, en schreef het volgende voor:
℞. Aq. Menthae ℥viij. |
Spir. Nitr. dulc. Ʒiij. |
Laud. Liq. Syd. Ʒiβ. |
Oxymell. Simpl. ℥j. |
M.D. |
S. Ieder half uur een lepelvol in te neemen.
De Lyderes hield het geneesmiddel binnen; het braaken hield op. Wanneer ik den volgenden ogtend de Lyderes wederom bezogt, had zy den voorgaanden nagt het geneesmiddel volgens myn voorschrift naauwkeurig ingenomen; de buikpynen waren zeer verminderd; de pols was zagter en geregelder. Vervolgens