Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWittrekzel eener reize om de la pêrouse of te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.(Vervolg van bl. 443.)
De Tochtgenooten, om de la pêrouse op te speuren, kwamen, naa verscheide Zee-ontmoetingen, en Waarneemingen daarby behoorende, den negen-en-twintigsten July 1792 digt by het Oostlykste der Admiraliteits Eilanden. Te deezer gelegenheid vervoegde zich Capitein huon, 's morgens vroeg, by den Generaal. Hy was van begrip, dat wy het Eiland Ene, 't welk zich aan ons opdeedt, moesten bezoeken. In de daad, volgens eene der Verklaaringen, aan den Opperbevelhebber deezes Zeetochts gedaan, was het op 't Oostlykste Eiland, dat men Wilden gezien hadt, gekleed in de Uniform der Fransche Zeesoldaaten. - Omtrent den middag bevonden wy ons binnen 2,500 Toises van dat Eiland, en zagen eenige Inwoonders na strand komen. Eenige hutten, onder de Kokosnooten-boomen gebouwd, vertoonden zich. Andere Eilanders verscheenen welhaast op den Zuidoostlyken hoek; derzelver getal nam toe, by het naderen der Schepen. Eenige Canoes lagen op het strand, en de Scheeplingen hoopten dat de Wilden deeze in 't water zouden brengen om by hun te komen; maar zy deeden niets, 't welk zulks kon doen verwagten. - Naardemaal de Opperbevelhebber na een onderhoud met deeze lieden haakte, zeilden wy voort, tot dat wy onder de bedekking van het Eiland kwamen; doch de kleinheid van 't zelve boodt ons weinig beschutting aan. Een hoop Eilanders vertoonde zich op dit oogenblik. Eenigen liepen langs het strand; anderen hielden de oogen op de Schepen gevestigd, en gaven uitnoodigingstekens om aan land te komen; zy hieven een vreugdegeschreeuw aan. Eenigen begaven zich in een Canoe, maar twyfelden lang om de Fran- | |
[p. 485] | |
sche Schepen naby te komen; eindelyk roeiden zy na de Esperance. Deeze kleine Canoe hadt een Uitlegger op zyde; zeven Inboorelingen bevonden 'er zich in; zy voeren onmiddelyk weder na land. - Van ieder Schip werd een boot uitgezet, voorzien van onderscheide Artikelen, om dezelve onder de Inwoonderen van dit kleine Eiland uit te deelen. Terwyl de boots het land zo naby kwamen als zy konden, waren de Fregatten in gereedheid om 'er bescherming aan te verleenen, in gevalle van eene onheusche ontmoeting der Eilanderen: want de trouwloosheid, door de Inwoonders van de Zuidlykste Admiraliteits Eilanden omtrent carteret betoond, deedt ons eenigermaate voor een dergelyk onthaal duchten(*). Dit Eiland was tot de bovenste gedeelten bebouwd. Verscheide stukken lands waren omtuind; dit deedt onze Reizigers denken, dat zy begrip hadden van eigendom. Het geheele Eiland hadt het voorkomen van een kleinen ronden berg: het onderste gedeelte was vercierd met schoone plantadien van Kokosnooten boomen; terwyl de hoogere gedeelten geschikt waren tot het teelen van verscheidenerlei soorten van wortelen, tot voedzel der Inwoonderen. De Boots, op omtrent vyftig Toises van den oever genaderd, peilden geen grond met een lyn van drie-en-dertig vademen; en de riffen, met welke het Eiland als omzoomd is, beletten hun nader te komen. Een groot aantal der Eilanderen kwam na den oever; wy telden 'er meer dan honderd-en-vyftig; die alles, wat in hun vermogen was, aanwendden, om ons tot het komen op het Eiland over te haalen; doch wy konden den hinderpaal der riffen niet te boven komen. Zy wierpen den Franschen eenige Kokosnooten toe, en stonden verwonderd over de gemaklykheid, waarmede zy dezelve met een byl openmaakten. - Een der Eilanderen, van de overigen onderscheiden door een dubbele streng van kleine Schelpen, die zyn voorhoofd vercierden, bleek groot gezag over zyne Mede-eilanderen te bezitten. Hy beval een der Inboorelingen, met eenige Kokosnooten na de Franschen toe te zwemmen. De vrees, om zwemmende en verdeedigloos te naderen tot lieden, wier oogmerk hy niet wist, deedt hem een oogenblik twyfelen. Maar het Opperhoofd, niet gewoon dat men zynen wil wederstreefde, liet hem niet toe, zich te bedenken. Slagen met een stok, dien hy in de hand hadt, volgden onverwyld het gegeeven bevel, en bragten onmiddelyke gehoorzaamheid te wege. Het verwonderde de | |
[p. 486] | |
Franschen ten hoogsten, iemand deezerwyze behandeld te zien, te midden van een hoop volks, dat zo weinig van den staat der natuure verwyderd scheen. Om den dus gedwongenen eenige vergoeding te schenken, gaven de Scheeplingen hem eenige stukjes rood laken, eenige spykers, en een mes, waarmede hy zeer in zyn schik was. Hy keerde niet op het Eiland weder, of de nieuwsgierigheid deedt alle zyne Landgenooten tot hem komen; allen begeerden zy onze geschenken te zien. Onmiddelyk hierop werden 'er Canoes in 't water gebragt. Veele Eilanders gingen te water, en kwamen zwemmende aan; binnen kort was 'er eene groote zamenschooling rondsom onze Boots. Wy verwonderden ons zeer, dat noch de hevigheid der branding, noch der golven, hun van deeze onderneeming afschrikten. - 'Er was nog een Opperhoofd, door dezelfde cieraaden onderscheiden als het reeds vermelde, die desgelyks met stokslagen klem aan de bevelen, door hem gegeeven, byzette. Deeze Eilanders, die zeer veel genoegen namen in het zien van spykers, en nog meer van onze bylen, hadden eenige moeite om de waarde van de messen te begrypen. In 't eerst begeerden zy dezelve toegeknipt aan te neemen; doch deeze beschroomdheid week welhaast, en zy namen ze ontoegeknipt zo wel als geslooten aan. Zy gaven eenige hunner pieken, gepunt met glasagtige Volcanische lava, zeer spits aan het einde, en met scherpe kanten; desgelyks eenige kammen met drie tanden, zeer wyd van elkander staande; zwaare armbanden, gemaakt van groote schelpen, en andere, zamengesteld uit kleine buccinae, gereegen aan een draad, zo sterk als de beste hennip. - Wanneer zy vroegen na onze waaren, in verruiling voor de hunne, herhaalden deeze Wilden menigmaal het woord capelle. Het bleek ons, dat dit de benaaming was, welke zy aan het Yzer gaven, 't geen zy meer waardig keurden dan eenig ander ding, 't welk wy hun aanboden. Even als de Inwoonders van Bouka, herhaalden zy zeer juist de Fransche woorden, welke zy hoorden. - Een hunner Canoes werd door de branding tegen een onzer boots aangedreeven, en leedt eenige schade. Een onzer matroozen de Canoe vasthoudende, om een tweeden stoot af te weeren, gaf een der Opperhoofden, onze meening niet begrypende, een teken aan de zynen; waarop zy terstond in 't water sprongen, met oogmerk om na wal te zwemmen; doch zy keerden, hunne misvatting bemerkende, weder, en het vertrouwen was onmiddelyk hersteld. De Vrouwen hielden zich op eenigen afstand onder de Kokosnooten-boomen. Derzelver geheele kleeding bestondt uit een stuk matwerk, om den middel geslaagen. De Mannen hadden het zeer druk rondsom onze boots, Eenigen zwom- | |
[p. 487] | |
men derwaards, vertoonende hunne Kokosnooten; anderen scheenen, alleen door nieuwsgierigheid gedreeven, tot ons te naderen; doch welhaast openbaarde het zich, dat deeze hun éénige dryfveer niet was; want zy stelden alle hunne behendigheid te werk, om iets van onze goederen in handen te krygen. Strafloosheid maakte hun langs hoe stouter; en wanneer zy in hunnen toeleg misten, lieten zy zich daardoor niet afschrikken, maar hadden terstond iets anders op 't oog. Een deezer dieven stal een mes; doch op de daad betrapt, moest hy het wedergeeven. Dit schrikte hem niet af, en hy verloor niets by die mislukking. Een vlag, waarin veel rood was, trok zyne aandagt; hy vondt middel om dezelve magtig te worden; en de diefstal werd niet opgemerk: voor dat hy zich reeds op een vry grooten afstand van de boot bevondt, en bykans op het Eiland gekomen was. - Aan een deezer Eilanderen was een spiegeltje gegeeven; met groote verwondering aanschouwde hy in 't zelve zyn aangezigt, doch brak onmiddelyk het glas, ongetwyfeld in de verwagting om daarin het teruggekaatste beeld te vinden. - De kleur deezer Eilanderen is zwart, doch niet zeer donker. Hunne gelaatstrekken zyn bevallig, en niet zeer veel van die der Europeaanen verschillende. Gebooren onder eene aangenaame lugtstreek, en op een vrugtbaar Eiland, scheenen zy gelukkig te weezen, indien wy mogen oordeelen uit het voorkomen van genoegen, kennelyk op hunne gelaatstrekken te leezen; Hun hoofdhair is gekroesd. Zy hebben voor eene gewoonte, 't zelve van elk ander lichaamsdeel te weeren. Het bleek, dat het Volcanische glas, waarmede zy hunne speeren wapenden, hun ook scheermessen verschafte; want zy gaven een onzer Kanonnieren, die knevels draagen, door tekenen te verstaan, dat hy ze met dit soort van glas moest afscheeren. De boots hadden bevel om 's naamiddags ten vier uuren terug te keeren. Hun vertrek scheen de Eilanders zeer aan te doen: zy verdubbelden de sterkte hunner aanzoeken om ons op het Eiland te noodigen. Alle de Vrouwen kwamen op den oever, en voegden haare uitnoodigingen by die der Mannen. Ongetwyfeld stonden zy zeer verwonderd over de kragtloosheid deezer uitnoodigingen; doch de last, ons gegeeven, was volstrekt, en wy konden ons wederkeeren niet langer verwylen. Met leedweezen verlieten wy dit volk, op het oogenblik dat zy verscheide Canoes in 't water gebragt hadden, belaaden met Kokosnooten, om dezelve aan ons toe te voeren. Het aangenaam vogt deezer nooten zou voor ons van de grootste nuttigheid geweest zyn, om den voortgang te stuiten van de scorbut, die reeds op beide de Schepen zich begon te vertoonen. Hadden onze boots slegts eenige minuuten vertoefd, zy zouden eene groote menigte | |
[p. 488] | |
van deeze vrugten aan boord hebben kunnen brengen. - Het genoegen, waarmede deeze Eilanders spykers en andere goederen, van Yzer gemaakt, ontvingen, en de begeerte, welke zy lieten blyken om 'er grooter voorraad van magtig te worden, strekte ten blyke, dat zy het gebruik deezes metaals kenden. In den aanvange betoonde dit Volk alle blyken van goede trouwe; maar zy ontdekten hunne overhellende geneigdheid tot dievery, zo ras zy dagten dezelve ongestraft te kunnen pleegen. Wy hadden gelegenheid om op te merken, dat de verstgevorderden in jaaren betoonden de stoutste dieven te weezen. - Dit kleine Eiland, bykans volkomen rond van gedaante, haalt omtrent 25,000 Toises over het kruis, en is gelegen op 2o 18′ Zuider Breedte en 145o 46′ Ooster Lengte. Het is zeer volkryk; want wy zagen omtrent driehonderd Inwoonders. De Reizigers, dit Eiland verlaatende, zetten hunnen koers O. ¼ N.O. en voeren voorby verscheide kleine Eilanden, waaromtrent zy eenige aanmerkingen mededeelen. In het begin van Augustus zeilden zy voorby de Hermit Eilanden, de Exchequer Eilanden en Nieuw Guinea. Op den drie-en-twintigsten hielden zy digt by Nieuw Guinea heen, van oogmerk zynde om door Watson's Straat na de Moluccas te zeilen; doch zy vonden zich, door de aanhoudende Zuidewinden, genoodzaakt, door Pitt's Straat den weg te neemen. - Den zesden van September ankerden zy te Amboina, waar zy van de Hollanders een zeer vriendelyk onthaal ontvingen. Verscheide byzonderheden vinden wy hier vermeld van deeze plaats en de Inwoonders; doch geene, byzonder genoeg om plaats in dit ons Uittrekzel te vinden. - Van Amboina tot dat zy in de Rots-baai kwamen, ontmoeten wy niets, dat aan het plan onzer overneeming beantwoordt. Wat hun daar bejegende, zullen wy vervolgens melden. (Het Vervolg hiernaa.) |
|