| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Gedagten over den aart onzer aandoeningen.
(Naar het Engelsch.)
De reden, waarom de Menschen, over het algemeen, sterker aangedaan worden door vereierde dan door weezenlyke onheilen, schynt my toe, niet ten vollen verklaard te weezen. Wy weeten dat het met de zaak zodanig gelegen is; maar wy weeten 'er geen reden van te geeven, of hoe het overeen te brengen met onze begrippen van den Mensch, als een redemagtig schepzel, dat de rampspoeden, voorgesteld als iemand treftende, in een Treurspel of een Roman, iemand die nooit bestondt, ons veel treffender aandoen, dan de zigtbaare en weezenlyke onheilen van onze daadlyk bestaande en bekende Medemenschen.
Een der redenen schynt te weezen, schoon dezelve geene verdeediging opleevere voor deeze neiging onzer Natuure, dat de Persoonen, in wier rampspoeden wy het diepst deel neemen, die ons medelyden het gevoeligst wekken, en onze traanen ryklyk doen vloeijen, zich doorgaans in omstandigheden geplaatst vinden, welke ons het meest behaagen. Zy zyn veelal bekleed met eene groote maate van schoonheid, voor welke ieder mensch aandoenlyk is, en zich desgelyks geneigd vindt om 'er bescherming aan te verleenen; of geplaatst in eenen staat van grootheid en rykdom, die ons belang in hun doet stellen, als lieden, boven het algemeene lot der menschen verheeven. Nogthans blyft het onoplosbaar, waarom wy meer gevoelen voor een ryk of een schoon persoon, dan voor een, die het aan beide deeze hoedanigheden ontbreekt; dewyl het onregtmaatig is; en hoe de onregtvaardigheid overeen te
| |
| |
brengen met de characters van deezen, of althans van veelen hunner, is nog niet verklaard.
In de voordragt van vercierde onheilen is het niet alleen noodzaaklyk, de voorwerpen in onderscheidende standen te plaatzen, en met inneemende bekoorelykheden te bekleeden; maar ook, aan dezelve naamen te geeven, die grootsch en welluidend klinken. Dit is een algemeen gebruik, en 't zelve blykt gegrond te weezen op de kennis van de menschlyke natuur, hoe vreemd het moge klinken, dat dezelve dus ten speelbal strekke van eene begogeling, en dat de fynste zamenstemmingen van de ziel met het meeste voordeel worden opgeroepen, door 't geen oog en oor behaagt. - Hiervan zullen wy ons kunnen overtuigen, door de volgende proefneeming. Laat iemand, die traanen gestort heeft over de verdichte elenden van een Roman, vervolgens, in een Hospitaal, by de ziekbedden omgeleid worden. Het contrast tusschen de uitwerking van het een en ander zal zeer treffend weezen; doch in hoe verre tot lof van een redemagtig schepzel, is myne taak niet te beslissen. - Ongetwyfeld, egter, eene voornaame reden, waarom zo veelen Liefdedaaden verrigten met eene zo traage hand, of enkel als een pligt dit werk volbrengen, bestaat hierin, dat het onheil doorgaans niet vergezeld gaat met eenige van de reeds gemelde omstandigheden, die het Medelyden opwekken, en ons het voorwerp doen beminnen, schoon wy weeten, dat het geen bestaan altoos hebbe.
's Menschen toestand is zodanig, dat zyne Aandoeningen de gehoorzaame dienaaressen niet zyn van zyne Rede, hoe vaardig zy ook de voorschriften daarvan volgen, wat het bestuur en de maat betreffe. Uitsteekenheid is het rechtmaatig voorwerp van Liefde; goed in het vooruitzigt, dat van Hoope; dreigend kwaad, dat van Vreeze; de ongelukken en wederwaardigheden onzer medemenschen, dat van Medelyden. - Elk deezer Driften zou men veelligt denken dat opgewekt zou worden, in evenredigheid met hetgeen onze Rede ons onderrigt wegens de grootte, en daaruit voortvloeijende eischen der daaraan beantwoordende voorwerpen. Maar zulks is in geenen deele de toedragt der zaake.
Men neeme, vooreerst, ten bewyze, het voorbeeld van Medelyden. Wy leezen eene slachting van eenige
| |
| |
duizenden, in het verhaal van eenen veldslag, met minder gemoedsbeweegings, dan wy de byzonderheden verneemen van een treffend ongeluk, in eene nabygelegene straat voorgevallen: de rampspoeden in een Roman, welke wy teffens weeten dat geheelenal verdicht zyn, treffen ons sterker, dan het droog verhaal van eenen veldslag. - Wy neemen zo veel deels in alle die voorvallen der verbeelding, (terwyl wy volkomen bewust zyn dat men ze voor enkel verzonnen te houden hebbe) dat wy dezelve niet schielyk uit onze gedagten kunnen verbannen, of den toon onzer Aandoeningen anders stemmen; en dikwyls kunnen wy onszelven bezwaarlyk overhaalen, om het ons roerend Boek neder te leggen, als de stem van weezenlyk onheil roept, welke wy mogelyk ter hulpe snellen uit een beginzel van pligt, maar met weinig gevoel van pligt, - maar met weinig belangneeming of opgewekte tederheid.
Het zou gereed vallen aan te wyzen, dat bykans het zelfde het geval is met andere Aandoeningen. Welke ook de oorzaak moge weezen van deeze onevenredigheid, 't geen wy niet zullen onderzoeken, dit voor den Bovennatuurkundigen overlaatende, de zaak is onlochenbaar.
'Er schynt natuurlyk eene soort van vreemdigheid te weezen tusschen de Aandoening en het voorwerp, 't welk dezelve opwekt; eene vreemdigheid, welke de gemeenzaamheid en de kragt der hebbelykheid allengskens moet te boven komen. Wilt gy dezelve naby elkander brengen, zy moeten, als 't ware, zamengevoegd, en zamengelymd worden, door de byzonderheden van kleine voorvallen. Zo veroorzaaken, in de natuurlyke wereld, de vuurslag en de steen geen vuur, dan door aanraaking. Even zo stemt men toe, dat een voorwerp in een naauwer aanraaking gebragt wordt met de daaraan beantwoordende Gemoedsdrift, door het te zien, en 'er mede te verkeeren.
Dit stemmen wy toe, dat eenigzins geldt; doch volgt hieruit, dat 'er geen andere weg is om dit te wege te brengen? Zulks te willen beweeren, zou zyn, iets staande te houden, 't welk aanloopt tegen de algemeene ondervinding; dat voorwerpen, die wy zien, alleen in staat zyn om onze oplettenheid te verwekken, of onze deelneeming gaande te maaken. Doch niets kan ongegronder zyn dan zulk eene veronderstelling. Het zou
| |
| |
te naby aan het belachlyke grenzen, als een voorbeeld van het tegendeel by te brengen, de verknogtheid eens Bovennatuurkundigen aan zyne onzelfstandige bespiegelingen, of den yver, ten toon gespreid in het naajaagen van afgetrokkene weetenschappen, waar geen denkbeeld is om dezelve te brengen binnen den zigtbaaren dagelykschen kring, tot het gemeenzaame van daadlyke toepassing. - Het boven bygebragte voorbeeld van een Roman bewyst, dat wy ten uitersten aangedaan kunnen worden, door 't geen wy weeten, dat enkel denkbeeldige weezens en voorvallen zyn. Door veel aan iemand te denken, door veel van hem te spreeken, door ons te gewennen om op zyne voortreflykheden te staaren, door hem in verbeelde standen te plaatzen, welke ons treffend en belangryk voorkomen, vinden wy ons ongevoelig meer en meer aan hem verknogt: terwyl het, aan den anderen kant, een der zekerste middelen is, om eene reeds by ons bestaande gehegtheid uit te dooven, ons in zodanige bezigheden te verdiepen, of ons in zulke gezelschappen te vervoegen, die by ons toevallige denkbeelden doen gebooren worden, of vastbepaalde overdenkingen verwekken, om ons van dat voorwerp te verwyderen. - Vraag eene Moeder, die langen tyd van haar Kind verwyderd is geweest, inzonderheid, wanneer deeze Zoon een post van Eere bekleed, of zich in gevaarlyke omstandigheden bevonden heeft, geschikt om haare aandagt dikwyls hemwaards te wenden, en in gestaage opgetoogenheid ten zynen opzigte te houden; en zy zal u vermelden, dat die Zoon, zo verre van haar min dierbaar geworden te zyn, langs hoe meer het voorwerp van haare genegenheden geworden is. Hy schynt haar zelfs dierbaarder dan het Kind, dat, geduurende dien tyd, met haar onder één dak woonde, en dagelyks onder haar oog was. Hoe zeer verheugt zy zich over des afweezigen voorspoed! Hoe droevig weent zy over eenig onheil, hem treffende! Met welk een brandend ongeduld haakt zy na den tyd van diens wederkomst!
Wy leeren hieruit, dat het zien en persoonlyke gemeenschap geene noodzaaklyke vereischten zyn, om de verknogtheid voort te brengen, of te doen toeneemen, wanneer de middelen van naauwe aanraaking daar zyn; maar, aan den anderen kant, indien een voorwerp belet is om in die naauwe aanraaking te komen, zyn gezigt en persoonlyk onderhoud niet genoegzaam om 'er de
| |
| |
kragt aan te geeven tot het verwekken van Aandoeningen, geëvenredigd aan de grootheid des voorwerps. - Veronderstelt het geval van een persoon, dien wy dikwyls gezien, en meermaalen mede gesprooken hebben, en van welken ons in 't algemeen gezegd wordt, dat hy zonderlinge verdiensten bezit. Wy stemmen zulks gereedlyk toe. Maar, indien wy geene byzonderheden weeten, geene naauwe kennis aan hem hebben, met één woord, wanneer 'er niets is, 't welk zyne verdiensten, als 't ware, by ons t'huis brengt, baaren zy by ons minder belangneeming, dan hetgeen wy, in eene veel minder maate, ten aanziene van die hoedanigheden weeten in een onzer gemeenzaame Vrienden. - Een Vader heeft verscheide Kinderen, allen steeds onder zyn oog, allen hem even dierbaar. Nogthans, indien een derzelven ziek wordt, komt hy in een zo veel nader verband met dat Kind dan voorheen, dat hetzelve de geheele vaderlyke genegenheid schynt in te neemen.
Schoon men, derhalven, niet kan ontkennen, dat een voorwerp, door zigtbaar onder ons oog te weezen, daardoor eene daaraan beantwoordende Aandoening te gemaklyker in ons kan verwekken, is dit nogthans verre van het eerst in aanmerking te komen. En zo verre zyn wy 'er af, van de Slaaven onzes Zintuigs, het Gezigt, te zyn, dat eene gemeenschap met innerlyke uitmuntenheden eens voorwerps, geholpen (dit moet men toestaan) door de kragt der hebbelykheid, ons bykans ongevoelig zal maaken voor de indrukken, welke de uitwendige gedaante voortbrengt, en in staat stellen om geheel de bewustheid van iets onzigtbaars en uitwendigs te verliezen.
By de ongeregeldheid en onredelykheid onzer Aandoeningen in veele gevallen, mogen wy voegen eene zekere maate van Zelfliefde, waarvan wy ons niet gemaklyk ontdoen kunnen. Eén voorbeeld zal, in dit geval, genoegzaam ter ophelderinge kunnen dienen. Men heeft, en ik denk met waarheid, aangemerkt, dat het zelfs by een menschlievend man meer weezenlyke onrust en kommer zou verwekken, te weeten, dat hy op den volgenden morgen zyn kleinsten vinger zou moeten verliezen, dan te hooren, dat het wydstrekkend Ryk van China in een punt des tyds door eene aardbeeving was ingezwolgen. Het denkbeeld van het eerste zou hem den geheelen nagt wakker houden; ten aanzien van het tweede zou
| |
| |
hy, naa eenige treurige aanmerkingen gemaakt te hebben over de wisselvalligheid en onzekerheid des menschlyken leevens, en de ydelheid van al den arbeid der menschen, die dus in één enkel oogenblik zou vernietigd weezen; naa eene korte beschouwing, misschien, over de oorzaaken van dit onheil, en de uitwerkzels, welke het zou baaren in de Staatkundige en handeldryvende wereld, zou hy zyne bezigheid herneemen, of het vermaak, waartoe hy uitgenoodigd was, genieten, met dezelfde bedaardheid en opgeruimdheid van geest, alsof 'er niets van dat groot aanbelang gebeurd was. |
|