| |
Uittrekzel eener reize om De la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.
(Vervolg van bl. 404.)
In gevolge der Verklaaringen, wegens het lot, de la pêrouse overgekomen, in ons laatstvoorgaande Stukje opgegeeven, besloot de Generaal dentrecasteaux, zo ras mogelyk, de Admiraliteits Eilanden te gaan opzoeken. Den 25 van Grasmaand ankerden de Schepen in eene Haven, welke zy, naar dien Bevelhebber, Port Dentrecasteaux noemden.
Port Dentrecasteaux is gelegen aan het uiterste einde
| |
| |
van de Onweers-baai, en vormt een eenigzins langwerpige kom, zich omtrent 2500 Toises in de lengte ten N.N.O. uitstrekkende; de grootste breedte is omtrent 760 Toises. De hoog opgegroeide bosschen, die ons van alle zyden omringden, en de bergen niet verre van de kust, die meer dan de helft van den omtrek der Haven beschutten, bragten veel toe tot de veiligheid onzer ankerplaatze. Schoon de winden vry sterk waaiden, konden onze Pinassen met veiligheid in deeze kom vaaren. Een modderige grond, ter diepte van drie en een halven vadem, deedt hun geen gevaar loopen, indien zy aan den grond geraakten. Meer dan honderd Linieschepen zouden hier veilig kunnen havenen, en zich van zo veel houts en waters voorzien, als zy noodig mogten hebben.
Omtrent het N.N.O. einde van de Haven ontlast zich eene kleine rivier in de zee. Eenige onzer boots poogden die rivier op te roeijen, doch vonden zich daarin verhinderd door de groote boomen, die 'er dwars over heen lagen. Wy ontdekten eenige weinige wilde honden in het nabygelegen land; eenige schuilplaatzen, ligt van boombast opgeslaagen, weezen ons aan, dat de Inboorelingen deeze kusten kwamen bezoeken. Een stuk van Alga marina, van de soort bekend onder den naam van Fucus Palmatus, raapten wy op; 't zelve was gesneeden in de gedaante van een beurs, en scheen tot een drinkschaal gebruikt te weezen; althans dezelve was met water gevuld.
De westzyde van de Haven is de geschiktste om voorraad van water in de neemen. Wy namen het onze in aan den W.Z.W. kant, en ons hout aan den tegenovergestelden oever.
Een Vuur, op den afstand van omtrent 5000 Toises gezien, onderrigtte ons, dat wy niet verre waren van de wooningen der Wilden, schoon wy tot nog toe geen hunner gezien hadden.
In den naamiddag ging ik aan wal, vergezeld van den Tuinman en twee andere onzer Scheepslieden, om N.O. waards dieper het land in te dringen. Wy stonden versteld op het gezigt dier oude bosschen, waarin men den slag van de byl nooit gehoord hadt. Het oog verbaasde zich op het beschouwen van de ontzettende grootte deezer boomen, onder welken zich Myrthen bevonden, meer dan vyf-en-twintig vademen hoog, wel- | |
| |
ker dikke kruinen met altoos groene bladeren bedekt waren; andere, door ouderdom van den wortel geknakt, werden door de rondsom staande boomen ondersteund, terwyl zy, allengskens verrottende, stukswyze zich met de moeder-aarde vereenigden. De weelderigste groei is hier vereenigd met de eindelyke ontbinding, en verschaft den denkenden een treffend beeld van de werkingen der natuure, die, aan zichzelve overgelaaten, nooit vernielt dan om weder te baaren.
De boomen in dit bosch groeiden niet zo digt by elkander, dat zy den weg versperden. Wy wandelden een geruimen tyd over een grond, waar het water, in den loop gestuit, moerassen vormde, welker boorden wy onderzogten. Dieper in het bosch vonden wy kleine beekjes, met zeer goed water. Bykans allerwegen bestondt de grond uit eene zeer fyne aarde, voortkomende van de afgevallene bladeren, op eene bedding van roodagtig en zomtyds graauw zand. Op eenige plaatzen bestondt de grond uit eene soort van potaarde, die, het water zeer gereed indrinkende, poelen vormt, en zomtyds diepe gaten, welker oppervlakte, met planten overdekt zynde, niet terstond het gevaar doet zien, in derzelver betreeding gelegen; zo dat men, niet zeer oplettend zynde, ligt daar in valt. Dit kwam den Chirurgyn van de Esperance over, die, op de jagt zynde, zyn voet zette op 't geen hy voor vasten grond hieldt, en in een diep moeras nederstortte. Oogenbliklyk zonk hy weg; doch gelukkig kon hy zwemmen.
Wy vonden eenige beginzels van hutten in de bosschen, bestaande uit vlegtwerk van jonge boomtakken, en geschikt om vervolgens gevuld te worden met stukken boombast, by de Inboorelingen steeds gebruikt om de buitenzyde van hunne wooningen te dekken.
Een klein Eiland ten Z.W., omtrent 2500 Toises van onze ankerplaats gelegen, was door zommigen onzer Scheepslieden, die het ontdekten, het Patryzen Eiland geheeten. De Burger riche bragt een dag op dit Eiland door; doch, in stede van Patryzen, vonden wy daar eene menigte van Kwartels. Of zy, die het eerst dit Eiland zagen, den eenen vogel voor den anderen genomen, dan of de Patryzen zedert het Eiland verlaaten hadden, moet ik onbeslist laaten.
Dit kleine Eiland is niet meer dan honderd Toises lang, en gelegen op 43o 30′ Zuider Breedte. Eene nieuwe
| |
| |
soort van Pieterselie, door my Apium prostatum geheeten, groeit in overvloed op den oever, omtrent tot op het merk van hoog water. Wy namen 'er veel van aan boord. - Geen versch water komt op dit Eiland voor; schoon verscheide ledige hutten uitweezen, dat de Wilden zich daar nu en dan onthielden.
Twee Officieren van ons Schip, cretin en dauribeau, gingen 's morgens ten zes uuren uit, om de kust ten oosten van onze legplaats op te neemen. Zy vonden verscheide Baaien, zich N.W. en Z.O. strekkende. Zy zagen veele Kreeken, die zo veele havens vormden; maar een sterke tegenwind verhinderde hun, die verder landwaards in na te gaan. Eenige vuuren op een kleinen afstand van het strand ziende, beslooten zy te landen. Zo ras zy in het bosch gegaan waren, vonden zy vier Wilden bezig met hout te leggen op drie kleine vuuren, rondsom welke zy zaten. Onmiddelyk toogen de Wilden op de vlugt, ondanks alle tekenen van vriendschap, hun betoond; hunne krabben en schelpvisschen op de koolen agterlaatende. Niet verre van deeze plaats zagen zy andere vuuren, alsmede hutten. Het blykt dat deeze plek des Eilands druk bezogt wordt; zy ontdekten veertien vuurplaatzen.
Een van deeze Wilden, die zeer kloek en welgespierd was, een klein mandje met vuursteenen agtergelaaten hebbende, was stoutmoedig genoeg om zeer naby cretin te komen, ten einde het weg te haalen; hy deedt zulks met eene vrymoedige houding, die zyne persoonlyke sterkte hem scheen in te boezemen. Eenigen deezer Wilden waren geheel naakt; anderen hadden het vel van een Kangarou over de schouderen geslaagen. Zy waren zwart van kleur, met lange baarden en gekruld hair.
De gereedschappen, welke zy agterlieten, bestonden uit omtrent dertig mandjes, van biezen gevlogten; eenige waren gevuld met Schelpvisch en Zeekreeften, andere met stukjes vuursteen en boombast zo zagt als de beste tondel. Deeze Wilden maaken ongetwyfeld vuur door twee vuursteenen tegen elkander te kletsen, waarin zy verschillen van de andere Inwoonderen der Zuidzee Eilanden, en zelfs van die des Oostlyken deels van Nieuw Holland; weshalven 'er grond is om te denken, dat zy van eene onderscheide afkomst zyn. - Zy lieten ook eenige Kangarou-huiden en drinkvaten agter.
| |
| |
De Officiers verboden den Matroozen, iets van de goederen der Wilden weg te neemen. Zy zogten nogthans twee korfjes uit, een Kangarou-vel en een drinkvat, om deeze den Bevelhebber te vertoonen. De Wilden hadden geen reden om zich over het gemis dier medegenomene goederen te beklaagen, dewyl zy, in plaats daarvan, verscheide messen en zakdoeken, beschuit, kaas, en een aarden pot verkreegen, misschien te bros, maar zeker eene zeer goede plaatsvulling voor 't geen hun in 't vervaardigen zo weinig moeite gekost hadt.
De Wilden, schoon zy eenige van hunne gereedschappen met zich namen, lieten, in hunne vlugt, nu het een, dan het ander vallen. Of zy dit deeden om des te rasser te kunnen loopen, dan om daardoor de Europeaanen onder den weg op te houden, kan ik niet verzekeren.
Een boot, behoorende tot de Esperance, was uitgevaaren om eene Kreek op te neemen, oostwaards, op den afstand van omtrent 5000 Toises, gelegen. Zy hadden een der Inboorelingen ontmoet, die, niettegenstaande alle de vriendschapstekenen hem gegeeven, niet wilde toelaaten, dat zy binnen de tweehonderd schreden hem naderden. Een schoone beek ontlast zich in zee, naby het verste einde van de Kreek. De ligging van deeze Kreek, tegenover een Eiland, 't welk dezelve voor den slag van het water dekt, maakt die plaats zeer geschikt tot eene verblyfplaats voor Schepen, die eenige herstelling behoeven. - De andere Kreeken, door hun bezogt, verschaften in 't algemeen vry goede ankerplaatzen. Zy ontdekten eene Baai, die zich zo verre Noordoostwaards uitstrekte, dat zy het einde niet konden beoogen. Misschien zyn dit gedeelten van kanaalen, die met de zee aan den anderen kant gemeenschap hebben.
De Tuinman ging met zes andere persoonen in de lange Boot, met oogmerk om te landen op het Eiland, door my den voorigen dag bezogt. Naa te vergeefsch met geweldige tegenwinden geworsteld te hebben, lieten zy de boot dryven, denkende dat deeze zou landen in eene kreek, onder de dekking van een klein Eiland, gelegen aan den ingang van het kanaal, 't welk zy hadden poogen te bereiken. Dan dit bestaan hadt bykans hunnen ondergang ten gevolge; hun zeil viel in zee; en de boot, schielyk in de vaart gestuit, begon met
| |
| |
water gevuld te worden door het geweld der brandinge. Eindelyk kwamen zy, geheel afgemat, onder de dekking van het Eiland, waar de stilte hun eene welkome verpoozing verschafte, naa zo veel arbeids en gevaars. De Bevelhebber, ongerust wegens hun lot, zondt in den naamiddag een boot om hun te zoeken, weetende, dat, indien de wind zo ongunstig bleef, de lange Boot zonder hulp niet aan boord kon komen. Laat in den avond hadden wy het genoegen van deeze Tochtgenooten te zien wederkeeren. Zy verhaalden ons, dat zy, langs de kust in een Z.Z.O. rigting gaande, bevonden hadden uit de vuuren, dat de Wilden niet verre af waren. Welhaast hadden zy eenigen derzelven ontmoet, en wel de eigensten, die 's voorigen daags gezien waren; doch zy lieten niet toe, hun te naderen. Zy vonden eenige schelpvisschen op 't vuur, door de Wilden in alle haast agtergelaaten, en meer dan dertig Kangarouvellen: deeze, op een kleinen afstand byeen, weezen uit, dat die Eilanders op de jagt wel afgerigt moesten zyn.
Het bleek dat zy van het Brood en Water gebruik gemaakt hadden, hun op den voorgaanden dag gelaaten; dan de lugt van de Kaas hadt hun waarschynlyk wederhouden van die te proeven; dezelve was althans onverminderd gebleeven. Zy vonden ook weder een der Messen en Zakdoeken, onder de gereedschappen der Eilanderen gelaaten.
Eenige schoten, op vogelen gedaan, hadden waarschynlyk deeze Eilanders met schrik vervuld: want wanneer eenigen onzer, twee dagen laater, zich te zelfder plaatze vervoegden, zagen zy geen hunner.
Onder de ontmoetingen op dit Eiland moeten wy nog deeze vermelden. Een der Officieren van de Recherche, een betreeden pad, door de Inwoonders door de bosschen gemaakt, volgende, kwam zes hunner tegen, langzaam zuidwaards trekkende; zy waren allen geheel naakt, en gewapend met speeren, zestien of agttien voeten lang. Hunne verbaasdheid, over eene zo onverwagte ontmoeting, was kennelyk op hun gelaat te leezen; doch hun aantal hun met moed vervullende, naderdén zy, op de uitnoodiging van den Europeaan; en hy bondt om hun hoofd een zak- en halsdoek, welke hy hun vereerde. Zy toonden zich bevreesd op het gezigt
| |
| |
van zyn kleinen houwer, welken hy liet zien, met aanduiding van het gebruik, daarvan te maaken: de vrees verliet hun niet voor dat hy deezen hun ten geschenke gaf. Te vergeefsch poogde hy hun over te haalen om ter plaatze te komen, waar onze Schepen ten anker lagen: de Wilden toogen weg, volgende het zelfde pad, in eene rigting, van het strand af loopende.
Eenigen onzer Scheepslieden, aan eene andere zyde van de Straat geland, kwamen by een groot vuur; rondsom 't zelve zaten agt Wilden, ieder met een Kangarouhuid om de schouderen; zy warmden zich onder de beschutting van vier schermen, tegen de windzyde geplaatst. Onmiddelyk op het gezigt van ons volk vlooden zy weg. - Eene oude Vrouw, die het opzigt hadt over den voorraad, welken zy niet verkoos in den loop te laaten, werd welhaast door eenigen onzer Matroozen overvallen. Zy ontving met eene genoegen betoonende houding een zakdoek, haar gegeeven; maar was dermaate verschrikt op het zien van een houwer, haar vertoond, dat zy van eene steilte afvloog, die meer dan veertig voeten hoog was; zy nam haaren weg na de rotzen, en was welhaast uit het gezigt.
Ik weet niet, of zy, die deeze ontmoeting op eene verschillende wyze verhaalden, zich vrolyk wilden maaken ten koste van de overigen, toen zy beweerden, dat de ouderdom deezer Vrouwe haar tot geene beschutting diende tegen de handdaadigheden van eenigen der Matroozen; zy was egter nog jong genoeg, om, op de gezegde wyze, te ontsnappen, agterlaatende twee mandjes, waarin men een kreeft vondt, eenige mosselen, eenige weinige wortelen van Vaarenkruid, 't welk behoorde tot eene nieuwe soort van Pteris, waarvan ik voorheen een goeden voorraad verzameld hadt. Waarschynlyk kauwen de Wilden deeze wortels, om 'er het voedzaam sap uit te krygen, 't welk in deeze soort van Planten zo overvloedig is. - Deeze Vrouw hadt, even als de andere Wilden, een Kangarou-huid over de schouderen geslaagen, en een dergelyke huid om den middel. Ik denk dat zy die kleederen aan hadt, eer van wegen de koude des weêrs, dan uit een beginzel van schaamte: want de Vrouwen, door cook in de Adventure-baai, niet verre van hier gelegen, gezien, gingen volstrekt naakt; en
| |
| |
het is niet te denken, dat 'er veel onderscheid van zeden zal weezen tusschen de Inboorelingen van twee Landen, zo naby elkander gelegen.
Aan Bouka Eiland gekomen, vonden wy gelegenheid om met de Inboorelingen eenige gemeenschap te krygen. Een Canoe, met negen Eilanders aan boord, stak van land, en kwam na het Schip toe. Wy gaven onmiddelyk een teken van eene vriendlyke ontvangst; doch zy hielden zich op een afstand van driehonderd Toises, wyzende op hun Eiland, tekens doende om ons aan land te noodigen. Zeven roeijers bevonden zich in deeze Canoe; de twee anderen scheenen geheel bezig met water uit te scheppen, en intusschen op onze beweegingen te letten.
Een Inbooreling kwam alleen van den oever met een kleine Canoe, en met groote snelheid roeijende, vervoegde hy zich by de andere, die zich altoos boven wind van ons hieldt. Schoon deeze een zeer oud man was, scheen hy egter zeer sterk. Naa ons eenige minuuten bekeeken te hebben, roeide hy na het Eiland, met dezelfde snelheid als hy van daar gekomen was. Hy scheen een boode, door de Eilanderen afgevaardigd om waarneemingen te doen, en des berigt te geeven. - De Canoe verliet ons, en roeide na de Esperance, by welke reeds eene groote lag. Wy zagen, op eenigen afstand, een kleine Canoe, met vyf Inboorelingen bemand, die zich agter ons schip hieldt op een afstand van vyfhonderd Toises, niettegenstaande alle onze uitnoodigingen om aan boord te komen.
In hoope om deeze Wilden aan boord te lokken, lieten wy een plank in 't water, met eenige messen, spykers, en een stuk roode stoffe, in de gedaante van een vlag, aan een stok gebonden, in 't midden der goederen gezet. Zy maakten egter geen werk, om die goederen magtig te worden, tot dat wy het touw stukken kapten, 't welk die plank met goederen nader by ons schip hieldt dan zy het verkoozen te naderen. Het gezigt van het stuk doek veroorzaakte onder hun eene groote blydschap; zy toonden ons, dat zy ons geschenk ontvangen hadden, en meer van denzelfden aart verlangden. Eindelyk gelukte het ons, door zakdoeken, stukjes roode stoffe en ledige vlessen toe te werpen, dat zy tot aan boord kwamen. Een der vlessen zeewater ingenomen hebbende, vondt de Wilde, die 'er eenig an- | |
| |
der vogt in meende te vinden, zich bedroogen; en het speet ons, hem in tyds daarvan niet verwittigd te hebben. Het bleek dat deeze Eilanders aan ruiling niet ongewoon waren: zy gaven zich veel moeite om ons den prys hunner goederen te beduiden.
Wy kreegen een zeer fraaijen Boog en eenige Pylen voor eenige Zakdoeken, die wy met een touw nederlieten. Dewyl zy niet bemerkten dat wy deeze soort van wapenen hadden, poogden zy ons, het gebruik daarvan toonende, de waarde te doen opmerken. - Een der Artilleristen kreeg zyn Vedel, en speelde 'er op; en wy hadden het genoegen te ontdekken, dat zy niet ongevoelig waren voor de muzyk. Zy booden eene menigte van goederen aan, om dit Speeltuig in te ruilen, teken daarvan doende met de beweegingen des speelders na te bootzen; doch zy bevonden weldra des vrugtlooze aanzoeken te doen. Het was de éénige Vedel, op welker gespeel ons Scheepsvolk danste; en wy hadden eene te lange reize te doen, om ons een Speeltuig kwyt te maaken, 't welk eene lichaamsbeweeging, zo dienstig voor den Zeeman, bezorgt.
Zo veele geschenken hadden wy hun gegeeven, dat zy welhaast zwaarigheid maakten om hunne goederen voor de onze te verruilen; en namen zy toevlugt tot streeken, om dezelve magtig te worden. De Bevelhebber was overeengekomen, om hun eenige zakdoeken met roode streepen, de by hun geliefde kleur, voor een boog te geeven, en hadt, zich te veel op hunne goede trouwe verlaatende, de zakdoeken overgegeeven; maar, in stede van den boog, wilden zy slegts eenige pylen afstaan, welke wy weigerden.
Deeze Eilanders scheenen zeer tot vrolykheid genegen, en vermaak te scheppen, in de woorden, die wy spraken, na te spreeken; en de zagtheid van hunne taal deedt hun wel slaagen in deeze navolging. Zeer waren zy op de muzyk gesteld; inzonderheid behaagden hun de rasse en sterke toonen. Een onzer Officieren, zeer afgerigt op het speelen, deedt een zeer leevendigen toon hooren. Zy luisterden met alle aandagt; verwondering was op hunne weezenstrekken te leezen; zy konden het vermaak, daardoor veroorzaakt, niet verbergen; door verscheide beweegingen met hunne armen hielden zy de maat, en het geheele lichaam was in groote beweeging: alles gaf blyk van hunne verregaande aandoenlykheid.
| |
| |
Zy vergaten het verlangen niet, 't geen de Bevelhebber getoond hadt om een hunner boogen te krygen. Een hunner beloofde hem een boog in verruiling voor een hoed, doch weigerde, den hoed hebbende, den boog te geeven. De meeste der dingen, hun geschonken, maakten zy vast aan eene lyn, over welker verlies zy zich niet bekreunden; zy hadden aan hunne gordels schelpen, scherp genoeg om die lynen door te snyden.
Dewyl wy alle reden hadden om hunne toezeggingen te mistrouwen, klom een onzer langs een laddertouw na beneden, om een stuk roode stoffe voor een boog te verruilen; doch op 't eigen oogenblik bemerkten wy, dat de stroom ons Noordwestwaards gevoerd hadt, en wy reeds te naby aan strand waren. Stilte belette ons, het Schip te kunnen stuuren, en dit noodzaakte ons, een boot uit te zetten om het af te boegseeren. De Wilden, buiten twyfel denkende, dat wy ten oogmerk hadden hun te vervolgen, om hun wegens de gepleegde oneerlykheden te straffen, roeiden schielyk na het Eiland. Uit dankbaarheid misschien voor het geduld, waarmede wy toegelaaten hadden ons te bedriegen, speelden zy ons een zo verraadlyken trek niet, als de Generaal boungalnville, op zyne Reis rondsom de Wereld, eens van deeze Wilden te lyden hadt.
Vier Canoes waren al deezen tyd bezig by de Esperance. Een deezer was bemand met Eilanders; onder dezelven zestien roeijers, en de anderen Oorlogslieden. Wy verstonden uit het Volk van de Esperance, dat deeze Oorlogs-canoe zich lang op eenen afstand gehouden hadt, doch nader gekomen was op het gezigt van de onderscheidene goederen, die hunne Landslieden in de kleindere Canoes van ons gekreegen hadden. De schikking, waarin de Wilden in de Oorlogs-canoe geplaatst waren, gaf blyk van hunne ervaarenheid in de Zeetactiek. Een Oorlogsheld stondt tusschen elk paar roeijers; te wederzyde bevonden zich twee of drie Oorlogsmannen, met het aangezigt na het agterste van de Canoe gekeerd, om de beweegingen van dien kant gade te slaan, en by het wyken te vegten. Die Krygslieden betoonden geen vyandschap in den zin te hebben. Zy scheenen met veel smaaks wyn en brandewyn te drinken, welken men hun gaf; doch spek aten zy met tegenzin. Deeze Wilden hadden schoone tan- | |
| |
den, en de hardste scheepsbeschuit beeten zy gemaklyk af.
Konden deeze Eilanders eenige gemeenschap met de Engelschen en Spanjaarden gehad hebben? Een hunner, ons een pyl vertoonende, welken hy aan een touw vastbondt, om denzelven over boord te werpen, gebruikte zeer onderscheiden het Engelsche woord Arrow. Een ander, ons op het Land wyzende, en noodigende op 't zelve te komen, bediende zich van het Spaansche woord Tierra.
Wy vernamen uit onze Tochtgenooten op de Esperance, dat veelen zich bedienden van het woord Bouka, den naam, door den Generaal bougainville aan hun Eiland gegeeven. Dit woord, 't welk in 't Maleitsch eene ontkenning betekent, en wanneer de eerste lettergreep lang wordt uitgesprooken, openen aanduidt, scheen eenige verwantschap met het Maleitsch te kennen te geeven; doch hunne taal verschilde van deeze zo veel, dat een onzer Reisgenooten, die deeze taal zeer wel sprak, de Inwoonders van dit Eiland niet verstaan kon.
De waarde, welke zy stelden in Spykers en andere yzeren goederen, welke wy hun gaven, wees uit, dat zy het gebruik des yzers kenden.
De kleur deezer Eilanderen is zwartagtig. Zy zyn middelbaar van grootte; naakt zynde, wees hunne welgespierdheid hunne sterkte uit. Hunne gedaante, schoon niet bevallig, is veelbeduidend. Hunne hoofden zyn zeer dik; hunne voorhoofden breed, gelyk het overige hunner aangezigten, die zeer plat zyn, inzonderheid onder den neus; de kin is breed en vooruitsteekende; hunne kaaken zyn vol, hunne neuzen plat, hunne monden zeer groot, met dunne lippen. De Betel, welke een bloedige kleur aan hunne groote monden geeft, maakt hun voorkomen te onbevalliger.
De ooren deezer Eilanderen zyn overlaaden met breede ringen, van schelpen gemaakt, welker gewigt zeer dient om de ooren te rekken. Eenigen hadden roode en witte streepen over het lichaam. Wy zagen 'er een, wiens hair en neus besprenkeld was met roode aarde, welke ons voorkwam oker te weezen. Zommigen hadden armbanden, gemaakt van de draaden van kokusnooten-schillen. Hun hair was gekruld, dik en zwaar. Zy hebben voor eene gewoonte, het hair allerwegen over het lyf uit te plukken. Slegts één man, aan
| |
| |
boord van de Esperance gezien, hadt zyn baard laaten groeijen.
Allen hadden zy de lendenen omgord met een koord, verscheide maalen om 't lyf geslaagen; en scheen zulks alleen ter ondersteuning te dienen, en om de kragt der spieren te onderstutten. Een hunner hadt, waarschynlyk met het zelfde oogmerk, den slinker arm op drie onderscheide plaatzen omwonden; eenige platte stukjes hout, aan den buitenkant des arms, ondersteunden de sterke spanning van den band.
Het bleek dat deeze Wilden den boog met veel behendigheids gebruikten. Een hunner bragt aan boord van de Esperance een vogel, door hem geschooten; de doodlyke wonde was zigtbaar aan den buik.
Het vlytbetoon deezer Eilanderen was zigtbaar in het maaken van hunne wapentuigen, die blyk droegen van veel naauwkeurigheids. Wy bewonderden de kundigheid, waarmede zy de peesen bekleedden met eene harstagtige zelfstandigheid. Het midden van de pees was met bast bezet, om het slyten te voorkomen. Het benedengedeelte der pylen was zeer ligt, gemaakt uit den steel van het Saccharum spontaneum; het andere gedeelte bestondt uit zeer hard welgescherpt hout. De zamenvoeging van boog en pees is vernuftig gemaakt door omtrent dertig omwoelingen van bast; zo is ook het gedeelte van den pyl, welk op de pees nederkomt, om 'er te meerder sterkte aan by te zetten.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|