| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Beleefdheid en inschiklykheid, waarin van elkander onderscheiden.
Het voegt ieder mensch, den leeftyd, hem vergund, verstandig en nuttig te besteeden. Ten deezen einde staan twee stukken voornaamlyk te overweegen; Pligt, naamlyk, en Genot. Welk gedeelte op eene andere wyze gebruikt wordt, mag men, met rede, kwaalyk besteed rekenen. 't Is het belang van een verstandig man, niet toe te laaten dat hy te leur gesteld of gestoord worde in het najaagen van het een of 't ander, door de zulken, die tot geen van beiden iets kunnen toebrengen; inzonderheid wanneer het zodanigen zyn, die onze goede diensten noch behoeven, noch verzoeken: want, in zodanige gevallen, zal hier op acht te slaan een pligt worden. Dit, in de daad, is een dier byzondere gevallen, voor welke wy tyd moeten uitkoopen. Maar die op te offeren aan de bedryfloozen en onbeschoften, die geen bezigheid, geen oogmerk, geen eisch altoos hebben op Inschiklykheid; die 'er misschien niet door bevoordeeld zouden worden; en dit menigwerf ter uitsluiting en ten nadeele der zodanigen, die 'er eisch op kunnen en mogen maaken, - is zo onverdeedigbaar in hem, als onverantwoordelyk voor hun. Alles, wat ons oordeel, naa de dingen ryplyk overwoogen te hebben, verklaart regt te zyn, moeten wy, in allen gevalle, voortzetten, en geene bedenkingen van eenen minderen aart mogen ooit daar tegen opweegen: laaten wy, ten eenigen tyde, zulks toe, naaberouw en knaaging zullen ons aan onze begaane dwaaling herinneren. Het is ongerymd en onverantwoordelyk, voor te wenden, dat wy zien, hoe wy handelen moeten, maar de magt en de middelen ontbreeken; want 'er kan geene verpligting weezen, waar deeze den mensch niet zyn geschonken:
| |
| |
dan hy, die Kloekmoedigheid derft, zal alle andere Deugden missen.
Onder de hinderpaalen, ter belemmeringe van de waardigste en pryslykste oogmerken, is 'er naauwlyks een, waarover een braaf Man meer reden om te klaagen hebbe, dan die van algemeene Inschiklykheid; naardemaal de gelegenheden om dezelve uit te oefenen zo veelvuldig zyn, en eenige veel tyds kosten. Hoewel nu Goedaartigheid eene allerbeminnenswaardigste natuurlyke hoedanigheid is, en Beleefdheid eene uitmuntende verkreegene eigenschap, waarvan de eene eigen is aan een goed hart, en de andere aan een welopgevoed man, en deeze beide volstrekt noodzaaklyk mogen geacht worden om iemand opgang en invloed in de wereld te bezorgen; nogthans kan hy beide deeze bezitten en gebruiken, in alle gevallen, waarin zy hem van dienst kunnen weezen, zonder zich te onderwerpen aan de dwinglandy van onbepaalde Inschiklykheid, welke zo verre af is van daartoe noodzaaklyk te behooren, dat dezelve daartegen dikwyls aanloope, en zomtyds ontydig eene gelegenheid, welke nooit wederkomt, doet verzuimen.
Het woord Goedaartigheid wordt zo wél in betekenis verstaan, dat het geene omschryving behoeve; maar het zal niet overtollig weezen, onderscheid te maaken tusschen Beleefdheid en Inschiklykheid. Misschien zal men deeze woorden veelligt voor bykans van gelyke betekenis aanzien, of, ten minsten, als, in zommige gevallen, gelykluidend. Dit eens toegestaan zynde, zullen die benaamingen nogthans, in andere gevallen, zodanig een onderscheid toelaaten, dat zy gronds genoeg verleenen tot de hier voor te stellene bedenkingen.
Over 't algemeen mag Beleefdheid gezegd worden te bestaan in eene hebbelykheid om verpligtende dingen te zeggen en te doen, of in een blykbaar poogen om iemand vermaak te schenken, en het veroorzaaken van iets onaangenaams te vermyden, gepaard met eene byzondere inachtneeming van den smaak en de neiging van anderen, in gevallen, waar de wyze van doen zo wel als de daad zelve iets betekene; zy vertoont zich, daarenboven, even zeer in geringe omstandigheden als in de grootere - maar de Beleefdheid sluit geenzins in, eene onbepaalde onderwerping aan de grilligheid van allen, die, zonder eenigen toereikenden grond, daar
| |
| |
staat op maaken, of eene onbegrensde onderwerping zelfs aan de zodanigen, die regtmaatige eischen hebben dat men op hun lette: want hierin, even als in alle andere gevallen, moeten grenzen zyn; anderzins zou de eene deugd alle de overige uitsluiten, en de onbepaalde uitoesening van Liefde en Barmhartigheid den mensch onbekwaam doen worden om aan de verpligtingen van Regtvaardigheid te voldoen. Zy moeten in zekere evenredigheid elkander opweegen; hiertoe behoort wysheid of voorzigtigheid, die, als het roer van een schip, alles bestuurt, en zonder welke men niet meer staat zou kunnen maaken op iemands zedelyk gedrag, dan op den koers van een schip zonder roer.
Door algemeene Inschiklykheid, in tegenoverstelling van Beleefdheid, moet men verstaan eene onredelyke overgave van onszelven, van onze neigingen, van onzen tyd, aan de zodanigen, die geenen regtmaatigen eisch altoos hebben op zodanige opofferingen; en inzonderheid in gevallen, wanneer zulks zou aanloopen tegen schikkingen en maatregelen, reeds tot andere oogmerken beraamd, van meer aangelegenheids, of stryden met eene gelegenheid, die zich aanbiedt, en door verwyl vrugtloos zou voorbyloopen; of, wanneer zelfs die tyd zou verspild worden, welken men nutter of zelfs aangenaamer zou kunnen besteeden.
Dit is een kwaad, eene verkeerdheid, waaraan wy noodzaaklyk wederstand moeten bieden, en die, zonder dat wy 'er met eene besluitvolle standvastigheid ons tegen kanten, de beste bedoelingen dikwyls geheel zal verydelen, en de verstandigste oogmerken onvervuld laaten. Wie zich daartegen niet kragtdaadig verzet, kan nooit veilig weezen tegen stoorenis en hinder, in het voortzetten en volvoeren van de beste en aangelegenste plans. Hy behoort, derhalven, en mag met regt hier door heenen breeken, en zich van die hindernissen ontslaan.
Zulks kan hy doen, bestaanbaar met alle de Beleesdheid, welke hy verschuldigd is aan zyne Medemenschen, door de noodzaaklykheid aan te toonen van het volbrengen eener vroeger aangegaane verbintenisse, of het volvoeren van een oogmerk, 't welk, binnen eenen bepaalden tyd, moet worden afgedaan, of 't geen niet weder opgevat kan worden, indien men het alsdan afbreeke, zonder het geheel te verwrikken; of
| |
| |
welk eene andere oorzaak, naar waarheid, kan worden aangevoerd, om ons te ontslaan van gewoone en gebruiklyke pligtpleegingen.
Het is blykbaar, dat, indien men zodanig eene vryheid niet toestaat, het leeven voor geen gering gedeelte kan verspild worden in ydele en niets beduidende bezoeken en gesprekken, waaraan de zodanigen zich het meest blootgesteld vinden, die daaraan het minst behoorden blootgesteld te weezen; Mannen, naamlyk, wier uitsteekende verdiensten deeze onbeschofte indringers uitlokken, daar zy zich als van eenige betekenis willen doen gelden, door eene op die wyze afgevergde gemeenzaamheid met Lieden van een uitsteekend character.
Daarenboven, Beleefdheid is, even als Zedigheid, eene vrywillige gesteltenis, en daarom eene Deugd: want de zedige man verkiest zichzelven te wederhouden, wanneer hy zou kunnen uitschitteren; hy zoekt zyne talenten niet te doen gelden, maar verbergt ze, als in zekere tyden niet voegende: terwyl Inschiklykheid, even als blooheid, een onvrywillig bedwang is, en daarom eene Zwakheid, zo geene Ondeugd: want de beschroomde man zou gaarne zich anders gedraagen; dan het ontbreekt hem aan moed, zelfs in die gevallen, waarin hy overtuigd is van de voegelykheid en nuttigheid om anders te handelen.
Met één woord, 't zy deeze onderscheiding voegelyk gemaakt is, en die woorden naar eisch verklaard zyn, dan niet, acht ik genoegzaam getoond te hebben, dat ze onderscheiden, en de zaaken, daardoor aangeduid, niet voor dezelfde moeten gehouden worden. - Alles wat ik met het bygebragte wilde inscherpen, is aan te toonen, dat Beleefdheid, in den hier boven verklaarden zin, met allen vlyt behoort aangekweekt te worden, als aanleidelyk tot vryheid, gemak, vermaak, en onderling genoegen van het gezellig leeven; - en dat zodanig eene Inschiklykheid, als van welke ik gesproken heb, in tegendeel, moet verbannen worden, als strekkende om alle deeze voordeelen van ons te verwyderen, en veele nadeelen aan te brengen. En, naardemaal het waarheid is, dat de beste Vriend, dien iemand heeft, op zekere tyden, zo zeer te onpasse kan komen, als een ons geheel onverschillige; zo zullen allen, die wy ons verpligt vinden, op zekere tyden, in dier voege te behandelen, zich overtuigd vinden van de noodzaaklyk- | |
| |
heid, waarin wy waren, om onze vryheid te gebruiken; de aart der zaake zelve moet daarvan ten waarborge strekken, zelfs by de zodanigen, voor welken wy de grootste hoogagting hebben. De persoon, in deezer voege als heenen gezonden, zal alsdan, zo wel als wy, zich hiervan overtuigd houden - hierin bestaat het weezen der Beleefdheid. En indien wy die vryheid, onder zekere bepaalingen, mogen neemen omtrent onze beste Vrienden, mogen wy anderen, zonder hun te beledigen, by min gewigtige gelegenheden, laaten heenen gaan, naar gelange van den aart der gevallen, en de maate van verbintenisse aan zodanige persoonen. |
|