Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 386] | |
Waarneemingen, betreffende de oesters, en de plaatzen, waar dezelve gevonden worden.
| |
[p. 387] | |
onder-schelp doorboord zyn, en geknaagd door wormen, op dezelfde wyze als oud hout. Alle deeze vyanden tragten deeze schadelooze Dieren te verdelgen; en dit is ook het geval van de wormen, die gevonden worden tusschen het vleezig deel huns lichaams, en op zommige plaatzen meer dan op andere(*). Een geduchter vyand voor de Oesters is nogthans een aalvormige Visch, op Heiligoland bekend onder den naam van Nugnogen, doch door zommigen de Vyfvingerige Visch geheeten(†). Zomtyds wordt deeze visch in Oesterschelpen geheel ingeslooten, zodat men geen spoor kan vinden van den eersten bewooner. De visch ligt ringswyze in de schelp; en de Visschers verzekeren eenstemmig, dat hy de Oester opeet. Om die reden willen de Engelsche Visschers dien visch verdelgd hebben, waar zy denzelven vinden. Maar hoe komt die moordenaar in de schelp? Naar alle waarschynlykheid sluipt hy 'er in, wanneer de Oester de schelp opent; en ik besluit hieruit, dat de Oesters de schelpen veel wyder openen, dan reimarus en anderen zich verbeeld hebben. Eene andere vraag valt hier: Hoe komt het by, dat de oude Vischbeschryvers, schoon zy van deezen Visch gewaagen, niet vermelden, dat dezelve in Oesterschelpen gevonden wordt, 't welk thans niet zeldzaam is? De Oesters zyn het maagerst in den tyd dat zy jongen voortbrengen; te deezer oorzaake is, op dien tyd, het Oestervangen in Engeland en elders, waar voorzigtige schikkingen plaats vinden, verboden. In Spanje draagt men deeze voorzorge, dewyl men zich verbeeldt, dat de Oesters, op dien tyd geëeten, ongezond zyn. Het blykt, dat de Oesters ten minsten drie jaaren oud | |
[p. 388] | |
boeten weezen, om tot spyze te kunnen dienen(*); en overal, waar men zorge draagt om de Oesterputten in stand te houden, hebben de Visschers last om alle de kleine Oesters van de volgroeide af te schrabben, en weder in zee te werpen. Eene oude Oester heeft menigmaalen twintig kleine aan zich vast. Zeer strenge winters zyn nadeelig voor de Oesterbeddingen, en vernielen de Oesters; dit ondervondt men allerwegen in den Jaare 1740. Geweldige stormen, in het voorjaar, zyn desgelyks hoogst nadeelig; en veele Oesterplaatzen zyn uitgeput, door dezelve te sterk te bevisschen. Paulus jovius verhaalt, dat hem de tyd geheugde, wanneer de Oesters van Pesaro na Rome gebragt werden; doch dat deeze Oesterbedden in 't einde geheel uitgeput geraakten, en men zich moest vergenoegen met Oesters van Corsica aangevoerd, die, eer dezelve te Rome kwamen, dikwyls bedorven waren. Geene dierlyke zelfstandigheid is meer aan bederf onderheevig dan schelpvisschen, zo die men tot voedzel gebruikt, als andere. Het is eene ontwyfelbaare waarheid, dat de aart van de schelp en den visch, zo wel als de aangenaamheid van deeze dieren, verschillen naar den grond, op welken zy gevonden worden: zo dat de Visschers uit het uitwendig voorkomen, en de kenners uit den smaak, weeten te oordeelen, waar eenig soort van Oesters gevischt is. Waar de grond kalkagtig is, zyn ze weeker en wryfbaarder; waar dezelve uit rots bestaat, zyn ze dikker, vaster en zwaarder; waar ze uit een mengzel van kalk en klei is zamengesteld, zyn ze minder aardagtig, zagter, en behelzen meer dierlyk sap. Op een slymerigen bodem zyn ze olieagtiger, en hebben een grooter | |
[p. 389] | |
overvloed van dierlyke deeltjes: op den oostlyksten steenagtigen oever van de Adriatische Zee zyn de Zeedieren schraaler en smaakloozer, dan die van de westzyde, waar de bodem ryker is. Op kalkagtige rotzen vallen de Oesters grooter, maar niet zo goed van smaak als die zich in slymerige baaijen en kreeken onthouden. In Noorwegen worden voor de slegtste gerekend, die men aantreft op een modderigen bodem, dewyl zy na den modder smaaken; die van Denemarken, gevonden op een zandigen bodem by Tondern en Fladstrand, zyn veel beter. De beste zyn de zogenaamde Rots- of Klip - oesters, gevonden op rotzen, waar zy beurtlings door het gety met water overdekt en blootgelaaten worden; schoon men in Engeland de voorkeuze geeft aan die men uit de grootste diepte in zee ophaalt. De Rots-oesters zyn grooter en lomper dan de andere, maar veel dunner van schelp, ja veele zo dun dat ze doorschynend zyn als hoorn. Te deezer oorzaake zal een vat, zo als men te Bergen gebruikt, naauwlyks 400 of zelfs 300 Zandoesters bevatten, maar kan van 700 tot 800 Rots-oesters bergen. De Oestervisschery is zeer eenvoudig, en vordert weinig toestels. Veelen raapen de Oesters met de hand, by het ebben der zee, op den blootgelaaten oever. Waar dit het geval niet is, wordt een vierkantig yzeren raam, of een raam met yzer beslag, door middel van een touw over den grond gesleept, van tyd tot tyd opgehaald en geledigd. Anderen bedienen zich, in stede van dit werktuig, van een net, gemaakt van sterke lederen riemen, opengehouden door een vierkanten zwaaren yzeren raam, welke, langs den grond gesleept, de Oesters opkrabt en dus in het net brengt. Nog anderen hebben een hark, met omtrent twintig sterke, kromme, doch botte punten, agt of tien duimen lang, vastgemaakt aan een langen, dunnen, buigbaaren stok. De Visschers, in een vaartuigje gezeten, trekken deeze hark over den bodem der zee, op dezelfde wyze als het bovengemelde net, en haalen dus de Oesters op, die terug gehouden worden door een plank, boven de hark vastgemaakt; zo dat men ze daarmede kan optrekken. De stok moet buigzaam genoeg weezen om toe te kunnen geeven, wanneer dezelve met kragt heengaat over de oneffenheden van den grond. Op plaatzen, waar de Visschers meer omzig- | |
[p. 390] | |
tigheids gebruiken, in het opzamelen der Oesters, om de banken te spaaren, haalen zy, door middel van houten nypers, wanneer het water helder is, alleen de grootste Oesters op, en laaten de rest ongemoeid zitten, tot zy eene genoegzaame grootte verkreegen hebben. - 'Er kunnen nog andere wyzen van Oestervangen weezen, welke ik niet ken; en het zou een nuttig werk weezen, als iemand eene volledige Verhandeling gaf van de Oestervisschery, met afbeeldingen van al den toestel en werktuigen. Dit, zo verre ik weet, heeft niemand tot nog toe gedaan. Duhamel beloofde over dit onderwerp te zullen handelen, in zyn groot Werk over de Visschery; maar hy stierf, eer hy 't zelve voltooid hadt. De Oesters, die zich onderscheiden door een groene kleur, en die de Hollanders, te deezer oorzaake, Groen-baardjes noemen, worden boven alle andere geschat. Maar deeze onderscheiding is geen werk der natuur, maar der kunst. Ten dien einde worden 'er op het strand putten gegraaven, voorzien met kleine sluisjes, waardoor men het water laat inloopen by springvloeden. Wanneer het water tot eene zekere hoogte geklommen is, worden de Oesters in de putten geworpen, en daar gelaaten, tot dat zy de verlangde kleur hebben aangenomen. Dit stilstaande water wordt, by warm weêr, welhaast groen; en naa weinige dagen neemen de Oesters dezelfde kleur aan; doch zy krygen de vereischte hoedanigheid niet ten vollen, om voor Groen-baardjes verkogt te kunnen worden, dan naa verloop van zes of agt weeken. Ik hel over om te gelooven, dat deeze kleur veroorzaakt wordt door zekere Planten, die in het water groeijen, misschien een Ulva conferva, of Tremella. Dit was het gevoelen van bradley, die deeze plant eene soort van Koemelk noemt; een naam, die, volgens hudson's Flora Anglica, een Conferva rivularis aanduidt. Ik moet ook aanmerken, dat de Ulva latissima van linnaeus, door gmelin, in diens Historia fucorum, genoemd wordt Fucus tremella lactuca, en by de Engelschen Ocstergreen, dat is Oester-groen, heet. - De tegenwerping, door eenige Engelsche Schryvers gemaakt tegen dit denkbeeld, schynt my toe, weinig te beduiden te hebben. Zy zeggen, dat, wanneer in de nabyheid van een Greeningpit, of Groenput, een andere gemaakt wordt op den | |
[p. 391] | |
afstand van een voet, het water in de laatste nooit groen wordt; en dat putten, die eenigen tyd groen geweest zyn, en die kleur aan de Oesters medegedeeld hebben, zomtyds die kleurgeevende eigenschap verliezen. Maar dit alles, voor waarheid aangenomen zynde, zou, naa een naauwkeuriger onderzoek, verklaard kunnen worden uit den groei deezer Planten. In Europa worden de Engelsche Oesters voor de beste gehouden; en deeze zyn, naar der Franschen begrip, voortgekomen van Oesters, voortyds gevischt in de Concalle-Baai, naby St. Malo, en overgebragt na de Engelsche Kust; doch voor deeze verzekering hebben wy geen bewys. De hoogstgeschatte Oesters worden gevonden aan de kust van Essex; van die kust is het broed overgebragt na de zee by Colchester, waar de rivier Coln, die door de Stad vloeit, eene groote menigte van armen vormt, en smalle kreeken, allergeschiktst tot de Oesterteelt. Een groot aantal van deeze Oesterputten wordt gevonden by het Dorp Row-Hedge, in de Parochie van East Doniland; en de handel in Oesters maakt een grooten tak van koophandel uit in de geheele nabuurschap. Naa de maand Mey, egter, mag geen Zaad, gelyk men het noemt, van de banken gehaald worden, dewyl alsdan de Mosselen en andere Schelpvisschen daar zich zouden zetten, en de Oesters vernielen. Lieden, die deeze instelling overtreeden, worden streng gestraft door het Admiraliteits Hof, 't welk alle de Oesterbanken onder zyn opzigt heeft. - Alle deeze Oesters zyn zeer gezogt onder den naam van Colchester-Oesters. De beste komen van Purfteet; zy zyn zeer vet; de schelpen zyn dun, en bykans doorschynende. De beste Oesters te Colchester zyn zeer duur; dewyl de handelaars in deezen Schelpvisch te Londen dezelve van de Visschers meest alle opkoopen, moeten zy bykans alle door hunne handen gaan: dan zy worden beschuldigd van oude onder de versche Oesters te mengen, en Oesters van den Westkant voor Colchester-Oesters te verkoopen. Hoe groot een naam de Colchester-Oesters mogen hebben, worden 'er gevonden, die de voorkeus geeven aan die op de kust van Dorsethire verzameld worden, en bovenal digt by Pool. Deeze worden gezegd zomtyds Paerels in zich te bevatten, grooter dan men op andere plaatzen aantreft. Het meerendeel der Engelsche Oesters, | |
[p. 392] | |
die de Hollanders alle jaaren met meer dan honderd Schepen weghaalen, worden door de Visschers te Feversham, eene kleine Stad in Kent, ten noordwesten van Canterbury, verkogt: deeze, gelyk mede de kleine Steden Milton en Middleton zyn, ter oorzaake van deezen handel, beroemd. 'Er zyn ook veele Oesterbanken op het Eiland Wight: deeze zyn desgelyks zeer bekend, als ook die men vindt by Tenby, op de kust van Zuid-Wales, en by Milford-haven: maar de grootste, en misschien de slegtste, zyn die van Blackrock, niet verre van Liverpool. Het blykt, dat de Engelschen zich meer moeite gegeeven hebben dan andere Volken, niet alleen om hunne Oesterbanken in stand te houden, maar ook om nieuwe aan te leggen. Zedert het Jaar 1712 heeft men eene groote menigte Oesters gevonden in het kleine Kanaal van Meneu of Menai, 't welk Anglesey van Caernavonshire afscheidt, en waar men in den Jaare 1700 geene Oesters vondt. Het is eene bekende zaak, dat, kort naa dien tyd, iemand in dit Kanaal een honderdtal Oesters plantte, die zich nu op een afstand van verscheide mylen uitstrekken, zodanig vermenigvuldigd, dat men tegenwoordig verscheide vaartuigen tot die visschery gebruikt. De golven voeren het Zaad, of de kleine Oesters, met zich; en men weet, dat op de kust van Holstein de Oesterbanken vernield zyn door geweldige stormwinden, omtrent den tyd dat de jonge Oesters te voorschyn kwamen. Ierland heeft zeer ryke Oesterbanken naby het Dorp Arklow, aan den Oostkant van Dublin, van waar het broed overgebragt wordt na de kunst-oesterbeddingen van de Hoofdstad aan den noordkant, niet verre van Clontarf, en verder zuidwaards op, te Sutton, niet verre van Howth; gelyk mede te Poleberg en Dalkey, niet verre van Dublin, en byzonder Irelands-Eye, waar de grootste en beste Oesters ter diepte van agttien of twintig vademen onder water liggen. Ten noorden van Dublin, niet verre van Rush en Skerries, zyn de Oesters zouter en harder, dan op plaatzen, waar meer versch water na zee stroomt. - Schotland heeft overvloed van Oesters naby het Eiland Inch Keith, niet verre van Leith.
(Het Vervolg en Slot hiernaa.) |
|