| |
| |
| |
De abdy van Clunedale.
Naar het Engelsch van Dr. drake.
(Vervolg en Slot van bl. 320.)
Courtenay tradt daarop onmiddelyk voorwaards, en poogde de ontsteltenis te doen bedaaren, door hun berigt te geeven van zyn naam en woonplaats, en te ontdekken, welke beweegredenen hem hadden aangedreeven, om, in den nagt, een bezoek in de Abdy af te leggen. Hy verhaalde hun, dat, Ouderliefde hem aangezet hebbende om het Graf zyns Vaders te bezoeken, hy, op het onverwagtst, een licht gezien hadt, in het binnenste des gebouws; dit hadt zyne nieuwsgierigheid ten sterksten opgewekt; en dewyl het tot versterking diende van gerugten, welke men in het land verspreid hadt, was hy tot het besluit gekomen om zich wegens de oorzaak zekerheid te verschaffen. Dit doende, hadt hy de houding en de verrigtingen eens hem geheel onbekenden aanschouwd, dien hy, te gader met zyne jeugdige Gezellinne, wier komst zyne nieuwsgierigheid nog sterker hadt opgewekt, poogde te volgen op eenen afstand, om de plaats, waar zy zich onthielden, op te speuren; met oogmerk om, in vervolg van tyd, opheldering te vraagen van 't geen hy met zo veel bevreemdings gezien hadt.
Terwyl edward nog sprak, verspreidde zich eene doodsche bleekheid op het gelaat des Vreemdelings; dit, egter, duurde slegts een oogenblik: want schielyk zyne bedaardheid herneemende, sprak hy courtenay, op een zagten, doch tevens ernstigen toon, in deezer voege aan: ‘Het spyt my, myn Heer! dat ik, door myn gedeeltlyk verblyf hier ter plaatze, zo veel schriks verwekt heb by de inwoonders van uw Dorp; doch daar ik reden heb om te begeeren bedekt te blyven, althans voor eenen tyd, heb ik het noodig geoordeeld, schoon verzekerd van de vreeze, hun aangejaagd, hun des niet gerust te stellen. Maar ten uwen opzigte weet ik reeds, dat ik geen reden heb om my te verbergen: want, schoon ik, door eene groote verandering in myne gelaatstrekken, door diepgaande rouwe veroorzaakt, en door eene groote verwisseling in kleeding, tot hiertoe u onherkend ben gebleeven, zult gy welhaast ontdekken, dat wy voorheen elkander beter kenden - Intusschen zal ik u geleiden tot de plaats onzes verblyfs, waar ik, indien gy eene opheldering wenscht van de zeldzaame tooneelen, door u deezen nagt beschouwd, u een verhaal zal doen, schoon het my veel weedoms zal kosten;
| |
| |
en ik doe dit, hoe vreemd zulks u moge voorkomen, gedreeven door herdenking van vroegere Vriendschap!’ - Dit gezegd hebbende, gingen hy en zyne schoone Lotgenoote, die bykans met zo veel bevreemdings als edward deeze taal gehoord hadt, langzaam voort; en courtenay, in vrugtloos gissen zich verdiepende, volgde zonder een woord spreekens.
Zy traden voort langs een gedeelte des ingestorten kloosters, welks vertoon, by een flaauw lamplicht, zeer somber was; voorts eenige trappen opklimmende, kwamen zy in de slaapkamer des kloosters, welke zich verre over dit gedeelte der Abdye uitstrekte. Hier stonden, in twee kleine vertrekken, boven welke het dak genoegzaam onbeschadigd was gebleeven, twee slaapsteden; in deeze vertrekken was het noodige huisraad. - De Vreemdeling verzogt edward binnen te treeden, zeggende: ‘Deeze vertrekken zyn nu en dan myne verblyfplaats, ten minsten tweemaalen in de week des nagts. Doch eer ik het droevig verhaal aanvange van myne misdaaden en van myn lyden, zal ik tragten in uw geheugen op te roepen uwen medegenoot in de wapenen op het vaste land: ten deezen einde zal ik my voor eenige minuten van hier begeeven, en het gewaad aantrekken, waarmede ik doorgaans hier kom; want de kleeding, in welke gy my thans ziet, trek ik eerst te deezer plaatze aan, als best geschikt voor myne gemoedsgesteltenis, voor de boetedoening en vernedering, welke my hier wagt.’
De toon, op welken de Vreemdeling deeze laatste verklaaring deedt, was merkbaar veranderd, openhartiger en guller dan voorheen, en deedt edward eene stem hooren, die hem niet vreemd was, schoon hy op dat oogenblik zich niemand zyner bekenden kon herinneren, die zo sprak. - Staande de afweezigheid zat zyne Lotgenoote, nog niet bekomen van de ontsteltenisse, veroorzaakt door courtenay's onverwagte verschyning, stil en afgetrokken, tot dat edward, eenige geschreeve muzyk in de kamer ziende, haar vroeg, of de voortreflyke muzyk, welke hy met zo veel verrukkings in de Abdy gehoord hadt, niet door haar was gemaakt? - Op deeze vraag loosde zy een diepen zugt, en de traanen schooten haar in de oogen, terwyl zy met eene beevende stem antwoordde; dat, dewyl haar Broeder zo veel ligtenschap en ondersteuning kreeg door de muzyk, zy hem altoos na deeze plaats vergezelde; en dat het voor haar een bron was van het zuiverst genoegen, dus, door middel van haare harp en stem, diens boezemsmerten te verzagten. Ten dien einde liet zy het speeltuig in de Abdy; en was het geplaatst in dat gedeelte des vervallen gebouws, van waar de toonen best konden gehoord worden, en de meeste uitwerking deeden.
Onder dit gesprek werd de kamerdeur geopend; de Vreemdeling tradt binnen, gekleed in krygsmans rouwgewaad, met
| |
| |
een licht in de hand. Hy zette zich tegen over courtenay, in zulk een stand, dat het licht steeds op zyn gelaat scheen. Edward schrikte op die vertooning. - ‘Herinnert gy,’ sprak de Vreemdeling, ‘u den Officier niet, die aan uwe zyde gewond werd in den Slag by Zutphen?’ - ‘Myn god,’ riep edward uit, ‘kan het clifford weezen!’ - ‘Dezelfde, myn Vriend! dezelfde -’ was het antwoord, ‘schoon gemoedszwaarigheid de trekken des ouderdoms op myn gelaat gedrukt heeft. Gy ziet, courtenay! den ongelukkigsten, den ellendigsten der menschen! - Maar laat ik het hart van myne lieve carolina niet op nieuw wonden, door het verhaal van gebeurtenissen, die haar gevoelig hart bykans doodlyk doorboord hebben. - Wy zullen, myn Vriend, eene wandeling door de Abdy doen: de naargeestigheid deezes vervallen gebouws zal best voegen aan het droevige verhaal, 't welk ik u te doen heb.’ - Dit gezegd, en zyne Zuster beloofd hebbende, binnen weinig minuten weder te zullen komen, gingen zy te zamen na beneden, en door het koor in het ruim der Kerk.
De bedaardheid van den nagt, en het verfrissend koeltje, 't welk door de ruïnen ruischte, konden de gemoedsbeweegingen van clifford niet stillen, als hy met beevende schreden langs het koor ging, ‘Ach, myn Vriend!’ riep hy uit, ‘de schimmen der geenen, die ik beledigd heb, zweeven om ons heen! - Onder dien marmeren zerk, myn courtenay! op welken gy my zaagt knielen met zo veel schriks en weedoms, rust het overschot van eene geliefde Vrouw, de beminnelykste van haare Sexe, en die haar dood (god aller genade! schryf die daad in uw gedenkboek niet op!) moet wyten aan de onberaade inboezemingen van myne jaloursche dwaasheid!’ - Onder dit spreeken waren zy genaderd tot de westzyde van de Abdy; hier nam clifford eene bedaarder houding aan, en voer in deezer voege met zyn verhaal voort: ‘Gy zult u mogelyk kunnen herinneren, dat ik, omtrent twaalf maanden geleden, van den Graave van leicester verlof verzogt en verkreeg om na Engeland te mogen oversteeken. Ik kwam 'er, myn Vriend! tot myn ongeluk. Ik hoofde, door middel van een dienstvaardig verteller, dat myne Vrouw, myne teerbeminde mathilda, van wier genegenheid en begaafdheden ik te meermaalen tot u sprak - met verrukking sprak! verkeerde met een jong Heer, die haar bezogt hadt in den omtrek van myn Landgoed te C - m; maar dat zy, niet lang geleden, om de zomer-maanden door te brengen, gegaan was na een klein verblyf op eene landhoeve, welke ik bezit, omtrent twee mylen van deeze Abdy gelegen, en dat zy daar voortvoer met dien jongen Vreemdeling op te wagten. - Aangevuurd door een verhaal van dien aart, en vervoerd door taadlooze jalousy, keerde ik na Engeland in vermomd
| |
| |
gewaad, en vernam, dat hetgeen my verhaald was het onderwerp was van algemeene gesprekken op het land. - Het was op den avond van eenen schoonen zomerschen dag, dat ik aan het Dorp H - kwam, en met een beevende hand en kloppend hart aan myne eigene deur my aanmeldde. Een knegt onderrigtte my, dat mathilda eene wandeling na de Abdy was gaan doen. Ik sloeg onverwyld dien weg op. De zon was reeds onder, en de avondschemeringen verspreidden zich; de maan kwam op. Ik zette my in een schaduwagtigen hoek neder. Niet lang had ik daar gezeten, of myne mathilda, myne schoone mathilda, vertoonde zich, gearmd gaande met een Vreemdeling! - Gy moogt nadenken, wat 'er in myne ziel omging op dit gezigt! Ongelukkig was wraak, op dat oogenblik, de heerschende hartstogt. Met uitgetoogen zwaard vorderde ik van den vermeenden schurk, dat hy zich zou verdeedigen. - Verbaasd over de schielykheid des aanvals, en over de wilde onbezuisdheid, waarmede ik te werk ging, viel mathilda in zwym, en kwam alleen tot zichzelve op het oogenblik dat myn zwaard den boezem doorstak van den Vreemdeling, wiens geweer ik gebroken had in de eerste woede des aanvals. Met een doodlyken schrik sprong zy na den vermoorden Jongeling, en riep, op hem nedervallende: Myn Broeder! myn lieve Broeder!’
‘Indien de geheele Natuur rondsom my gevallen ware, kon myne verbaasdheid en schrik niet grooter geweest zyn, dan die my beving op het hooren deezer woorden. Ik stond verstyfd op den grond, als een standbeeld van wanhoop en misdryf. Inmiddels ontliep het bloed den ongelukkigen walsingham, en hy stierf aan myne voeten, en in de armen van eene by hem te regt zo beminde Zuster, die op dit oogenblik, misschien gelukkig voor ons beiden, in een staat van ongevoeligheid wegzonk. Myne eigene aandoeningen, wanneer ik bekwam van de bedwelmende verbaasdheid, waren die van krankhoofdige woede ..... Ik kan 'er niet verder over spreeken, zonder gevaar te loopen van weder tot dus eene vlaage te vervallen.......
Genoeg is het, u te zeggen, dat ik tegenwoordigheid van geest genoeg bezat, om bystand te gaan zoeken in de naaste boerenwooning, en dat de ongelukkige slagtoffers van myne dwaasheid eindelyk gebragt werden na het verblyf, waar mathilda zich onthouden hadt. - Daar wagtte haar een ander ontzettend tooneel; de herkenning van haaren Egtgenoot als Moordenaar van haaren Broeder! - dit werd, door de voorzorge myner Vrienden, want ik zelf was buiten staat iets met bedaard overleg te doen, voor eenigen tyd uitgesteld; het kwam eindelyk, door de doodsangsten myns berouws, tot haare kennis ..... en twee maanden zyn 'er naauwlyks verstreeken, zedert ik haar deed nederzetten aan de
| |
| |
zyde van haaren ongelukkigen Broeder, die, op het heilloos oogenblik onzer ontmoetinge, weinige maanden geleden, uit de Indiën gekomen, en my volstrekt onbekend was. - Onder dit marmer rusten zy beiden, myn lieve courtenay; en ik zou, geloof ik, door myn eigen hand, ook reeds daar liggen, ware niet myne Zuster, myne beminnelyke en zagtaartige carolina, als 't ware, gelyk een Engel, tusschen den Zelfmoord en haaren Broeder, ter wederhouding van die gruweldaad, tusschen beiden getreeden!
Hoe zonderling het moge voorkomen, is de grootste voldoening, welke ik tegenwoordig smaak, veelmaalen dit Grafverblyf van myne mathilda en haaren Broeder te bezoeken; aldaar, boven het overschot van die door my hoogst verongelykten, de genade en vergiffenis van de vertoornde Godheid af te smeeken. Zodanig zyn egter de doodsangsten, welke ik lyde, door de herdenking myns misdryfs, dat zelfs dit middel my niet zou baaten, ware het niet door tusschenkomst van de kragt der muzyk: aan myne zonderling sterke genegenheid tot deeze betoverende kunst, die ik altoos koesterde, ben ik de verzagting en de te onderbrenging verschuldigd van aandoeningen, die anderzins myn verzwakt gestel geheel overhoop zouden geworpen hebben. - Gy, myn Vriend! gy zyt getuige geweest van de sterke worstelingen der boezemknaaging, welke by vlaagen dit gefolterd hart aangrypen. - Gy hebt desgelyks gezien de heilzaame verzagting, door de muzyk my verleend. De stem van myne carolina, de klank van haar speeltuig, hebben herhaalde keeren de woede van eene bykans tot wanhoop vervoerende aandoening gestild. Eene zielsgesteldheid, geschikt tot verdeemoediging, en niet langer over zichzelve te onvrede en in tweestryd, is doorgaans het uitwerkzel van de toonen, door haar voortgebragt: dan denk ik vergiffenis bekomen te hebben; dan verbeeld ik my, de lieflyke stem van myne mathilda, gemengd met hemelsche toonen, te hooren; toonen, die my eeuwigen vrede, en aandoeningen van onuitspreeklyke vreugde, inboezemen.
Wanneer dit het gevolg is, wanneer vrede en godsdienstige gezindheid de uitwerkzels zyn van dit bedryf, zult gy u niet verwonderen over myne bezoeken, in deeze droefgeestige ruïnen afgelegd. Zo ras de schaduwen van den avond de aarde bedekken, vertrekken wy, tweemaal ter week, uit ons Landverblyf derwaards. Een bedryf, gelykaartig aan 't geen gy deezen nagt gezien hebt, is het gevolg; en wy gaan ter ruste in de kleine vertrekken, welke wy ten verblyve geschikt gemaakt hebben in de oude Klooster-slaapkamer. Zeer vroeg in den morgen verlaaten wy dit huis des berouws en des gebeds; en zodanig is de vrees, door het zien branden van onze lamp, en het hooren van muzyk, op het land ontstaan, dat niemand, dan onze vertrouwde knegt, digt by de plaats durft
| |
| |
komen: wy zyn, diensvolgens, onontdekt en zelfs buiten vermoeden gebleeven.
Zodanig, myn Vriend! is de geschiedenis van myn misdryf en van myn lyden. Dit zyn de oorzaaken van de verschynzels, door u deezen nagt gezien. - Maar zie, courtenay! myne lieve carolina, zy, aan welke ik, naast den Hemel, verschuldigd ben de maate van bedaardheid, welke my nog ten deele valt, nadert ons. Ik ontdek haar door de witheid van haar kleed; zy treedt by gindschen vleugel af.
Carolina was bevreesd geworden over haaren Broeder, en hadt het Verblyf-vertrek verlaaten, om een ouderhoud te doen eindigen, 't welk zy duchtte voor hem te treffend te zullen weezen. - Edward zag haar, onder het naderkomen, eer aan als een weezen, uit het ryk der gezaligden nederdaalende als een bode van vrede en genoegen, dan voor eene deelgenoote der menschlyke onvolmaaktbeden. Hadden haare persoonlyke bevalligheden hem voorheen gunstig ten haaren opzigte doen denken, haar gedrag omtrent den ongelukkigen clifford overtuigde hem ten vollen van de zuiverheid en goedheid haars harten, van de heerschappy over haaren geest - en zints dit oogenblik besloot hy, indien het mogelyk ware, eene plaats te verwerven in een hart, zo vervuld met alles wat het leevenslot eens menschen kon verhoogen en vercieren.
Edward was, hoe zeer tegen zynen zin, genoodzaakt, zyn Vriend en Vriendin in den nagt te verlaaten, en haastte zich om de ongerustheid weg te neemen, die zeker zyne Dienstboden bevangen hadt wegens zyn lang wegblyven. - Zy waren zo digt aan de Abdy gekomen, als de vrees hun toeliet; maar binnen den omtrek zich te begeeven, was eene daad, die zy te veel gewaagd oordeelden voor een mensch; zy hadden, van den afstand, op welken zy zich hielden, herhaalde keeren hunnen Heer by zynen naam geroepen, doch te vergeefsch. Het was, derhalven, met de verrukkendste blydschap, dat zy hunnen Heer wederzagen; die, naa de betuigingen van hun genoegen wegens zyne behoudene terugkomst, groote moeite vondt om hunne nieuwsgierigheid te bedwingen, die van hem niets minder verwagtte, dan berigten uit de Wereld der Geesten te zullen hooren.
Het is misschien noodig, hier by te voegen, dat tydsverloop en de aanhoudende leedverzagtende oppassingen van carolina eindelyk eene volkomene gemoedsrust by haaren Broeder te wege bragten, door de hoop op de vergiffenis des Hemels. - Ik kan ook nog vermelden, dat eerlang carolina en edward paarden, en clifford in het gastvry huis der courtenays het overige zyner dagen sleet. |
|