noodzaaklykheid gebragt worden om spoedig te moeten oordeelen of te besluiten.
Die zynen mond wederhoudt, wederhoudt zyne ziele van benaauwdheden. Voorzigtigheid in woorden, bedagtzaamheid in beoordeelingen, en nog meer in daaden, zyn noodzaaklyke vereischten, om rust aan ons hart, en geluk aan onze medemenschen te bezorgen.
Eenig nadenken zal ook den onbedagtzaamsten gereedelyk doen toestemmen, dat Bedagtzaamheid het groot vereischte tot tydelyken voorspoed; Onbedagtzaamheid, daarentegen, een te algemeen heerschend gebrek is, 't welk dien voorspoed buiten ons bereik stelt.
Een onbedagt oordeel over onze Naasten, is ook, ter oorzaake van de gesteldheid onzer natuure, of liever van onze ingeschapene zelfliefde, de bron van een liefdeloos gevoelen over hunne gedraagingen, die wy daardoor uit verkeerde oogpunten beoordeelen, in plaatse dat wy, met een liefderyk hart, dezelve altyd van de gunstigste zyde zouden beschouwen, gedagtig aan de groote Les des grootsten Leermeesters: Doet uwen naasten zo als gy wenschte dat men aan u zoude doen. Welk eene geheel andere gedaante zou alsdan de verkeering onder de menschen verkrygen! En hielden wy altoos in 't oog, dat ons oogmerk zyn moet, by het ontdekken van gebreken in onze medemenschen, hen te verbeteren, en geenzins hen te verbitteren; wy zouden alsdan ondervinden, hoe zalig het is, goed voor kwaad te kunnen vergelden!
Een verstandeloos man veracht zynen naasten; maar die verstand heeft, zwygt stille, en een wyze bedenkt zig om te antwoorden; ja een wyze en bedagtzaame zal nimmer zonder noodzaak een te schielyk besluit opmaaken; hy zal liever wysheid van God afbidden, die beloofd heeft, dezelve te geeven aan den geenen, die haar by Hem zoeken; Hy is een milde Geever, die niet verwyt, een milde Geever, die niet onthoudt aan dezulken, die in opregtheid dezelve van Hem begeeren.
ô! Ware de Mensch bedagtzaamer omtrend zynen Naasten, en maar zo voorzigtig als de gezonde Rede leert, en nog meer wanneer de verhevene Godsdienst van het zalig Euangelie zyn rigtsnoer wordt; hoe veele schoone roozen zouden dan glansryk pryken, daar nu enkel doornen staan! Hoe veel aangenaamer ware het verkeer op deeze Aarde! en hoe zou elke menschenvriend zig verblyden! Ja wy zouden, als 't ware, gemeenschap oeffenen met de Engelen, met de bewooners van betere waerelden; - wy zouden den Hemel op aarde aanvangen, en de Geest des Vredes en der Liefde zou, als afgezant van den grooten Waereldheerscher, onder ons komen woonen. En ware de Mensch tevens bedagtzaamer omtrend zigzelven, ook in het verkiezen zyner vermaaken en uit-