Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel eener reize om de la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.(Vervolg van bl. 300.)
Met de Schepen de Recherche en de Esperance zeilden wy, den agt-en-twintigsten van Herfstmaand 1792, uit de Haven van Brest. Zo groot was de begeerte der Zeelieden, om op deezen Tocht mede te vaaren, dat wy, korten tyd naa het verlaaten van de reede, twee Matroozen en een Kajuitsjongen vonden, die, geen plaats kunnende krygen, zich in het Schip | |
[p. 340] | |
verborgen hadden: men bragt deezen weder aan land; dan daags daaraan ontdekten wy twee andere Matroozen en een Kajuitsjongen; de Schepen nu te verre van land zynde, moesten wy deezen aan boord houden.
Het eerste, 't welk in ons plan van overneeming valt, zyn de waarneemingen van labillardiere op het Eiland Teneriffe, en het beklimmen van den Piek.
De Wynkelders van den Heer de cologant trokken onze aandagt. De Wynen, welke dit Eiland oplevert, zyn de voornaamste waaren, in welke deeze ryke Koopman handel dryft. Onder de verschillende soorten zyn 'er twee, die zeer verschillende hoedanigheden hebben; naamlyk die bekend is onder den naam van Canarischen wyn, en die men Malmsey noemt. In de bereiding van den laatstgemelden draagt men zorg om het zuikeragtige zo veel mogelyk te bewaaren. De prys van den besten Wyn was toen honderd-en-twintig Piasters de Pyp, en die van de mindere soort zestig Piasters. Deeze pryzen zyn die, voor welken dezelve aan Vreemdelingen verkogt worden: want denzelfden wyn, die den laatstgenoemden zestig Piasters de pyp kost, leveren zy aan de Inwoonders voor zes-endertig. - Wanneer de gisting deezer Wynen tot eene zekere maate gevorderd is, zyn zy gewoon, 'er eene groote hoeveelheid Brandewyn onder te mengen; welke denzelven zo hoofdig maakt, dat veelen dien Wyn niet kunnen drinken, zelfs in eene zeer maatige hoeveelheid, zonder de onaangenaamste uitwerkzels op het zenuwgestel ontwaar te worden. Men verzekerde ons, dat dit Eiland doorgaans dertigduizend Pypen Wyn 's jaarlyks oplevert. Naardemaal het geen genoegzaamen voorraad van Koorn ten voedzel der Inwoonderen verschaft, wordt een gedeelte van het geld, 't welk men voor den Wyn maakt, die aan de Vreemdelingen onder den naam van Madera-wyn verkogt wordt, (en, in de daad, deeze Wynen verschillen weinig van elkander) besteed om dit volstrekt noodige ten leevensonderhoud te koopen. Schoon de Olyfboom op dit Eiland vry goed tiert, wordt dezelve weinig aangekweekt. De onderscheide soorten van Palmboomen, die men in eenige tuinen aantreft, houdt men alleen uit aartigheid. | |
[p. 341] | |
Onze begeerte, om den Piek te beklimmen, te verstaan gegeeven hebbende, berigtte men ons, dat wy den top reeds met sneeuw zouden bedekt vinden. Ik had, my op den tocht derwaards begeevende, het niet noodig geagt, een Barometer mede te neemen; maar ik bevond, te Oratava gekomen, dat ik my daarin misnomen had, en wist 'er my geen aan te schaffen. Wy stelden ons voor, 's anderen daags 's morgens zeer vroeg den tocht te aanvaarden. Maar dit was juist een heilige dag, en onze Gidsen konden wy niet overhaalen om uit te gaan voor dat zy de misse hadden bygewoond; eenigen hunner hadden 'er reeds drie gehoord. Wat ons betreft, wy zaten op hun met ongeduld te wagten, wanneer onze ongemaklykheid verdubbelde, op het verneemen, dat wy het als eene zeer groote gunst zouden moeten aanmerken, indien zy, op een zo grooten Feestdag, in 't geheel zich zouden willen verledigen om den Piek te gaan beklimmen. Eindelyk waren zy 's morgens ten negen uuren gereed om ons te vergezellen. De Stad verlaaten hebbende, sloegen wy eenen weg in, die ons menigmaal op steilten bragt, van welke wy verbaazende klompen van bergen, den een op den ander gestapeld, zagen, en eene soort van amphitheater vormende rondsom het grondstuk van den Piek. Op derzelver kanten vonden wy veele vlakke plaatzen, die ons tot rustplaatzen dienden, waar wy, naa ons zeer vermoeid te hebben met op die oneffene wegen te klimmen, een korten tyd vertoefden om adem te scheppen, en nieuwen moed op te doen om hooger op te klimmen. Onze Gidsen verwonderden zich, dat eenigen onzer te voet gingen, strydig met het doorgaande gebruik der meeste beklimmeren van deeze hoogte; zy waren ons geduurig aan, om op de muilezels te gaan zitten, door hun medegenomen. Naa door eenige welaangelegde Wyngaarden gegaan te zyn, vonden wy ons omringd van Kastanjeboomen, die de hoogste gewesten van deeze bergtoppen bedekken. In de spleeten tusschen dezelve zag ik het Polipodium Virginicum, en verscheide soorten van Laurier, welke voor my vreemd waren; onder deeze de Laura Indica van linnaeus. - Schoon wy niet voorgenomen hadden, lang uit te blyven, moesten wy ons voorzien hebben van meer schoenen: want het sterkste zool- | |
[p. 342] | |
leder sleet binnen kort in stukken door de hard- en oneffenheid der Lava, over welke wy liepen. Omtrent den middag kwamen wy op de hoogte der Wolken, die een dikken daauw verspreidden over het houtgewas, door 't welk onze weg heen liep. Men zou veelligt denken, dat de menigte van Regen, welke op deeze hoogten valt, uit hoofde van de eigenaartige gesteltenisse des dampkrings, oorzaak moest geeven tot eene groote menigte van bronnen. Deeze zyn, egter, zeer zeldzaam, dewyl de grond niet genoeg verzagt is om het water op te houden, dat, heenzyperende door den vulcanischen grond, zich voor het grootste gedeelte in den Oceaan ontlast, zonder geregelde stroomen te vormen. Zo ras wy deeze dikke wolken te boven gekomen waren, zagen wy eene vertooning, boven beschryving schoon. De Wolken, beneden ons opeengestapeld, kwamen ons voor als vereenigd met de omliggende Zee, en verborgen het Eiland voor ons oog. Het uitspanzel boven ons was een verwelfzel van het doorschynendst azuur; terwyl de Piek ons voorkwam als een op zichzelve staanden Berg, geplaatst in 't midden van eene onmeetlyke uitgestrektheid waters. Korten tyd naa dat wy de wolken beneden ons gelaaten hadden, zag ik een verschynzel, 't geen ik voortyds had waargenomen, geduurende myn verblyf op de hooge bergen van Kesroan, in Natolia. Het was met eene nieuwe verrukking, dat ik de omtrekken van myne gedaante afgetekend vond met alle de schoone kleuren van den regenboog, op de wolken beneden my, tegen over de zon. De breeking der zonnestraalen, door het aanraaken van de oppervlakten der lichaamen, levert eene zeer voldoende verklaaring op van dit schoon verschynzel. Het vertoont in 't groot een stuk, welbekend by de Wysgeeren; naamlyk, dat, wanneer de zonnestraalen door een klein gat in de luiken van eene donker gemaakte kamer heenen gaan, deeze de omtrekken van het voorwerp met alle de kleuren van den regenboog vertoonen, als dezelve verzameld worden door een prisma, en gebragt op een blad wit papier. Wy moesten nu een grooten hoop puimsteenen overtrekken. Hier ontdekten wy weinig van het groeiend ryk, en wat wy daarvan zagen in een zeer kwynenden staat. De Spartium was het eenig gewas, 't geen in een zo hoog gewest kon groeijen. Zeer moeilyk viel | |
[p. 343] | |
het bewandelen van deezen vulcanischen grond, dewyl wy 'er ter halver been inzakten. Wy troffen eenige brokken Pozzolana aan, schaarsch verspreid in de Puimsteen-aarde. 's Avonds ten negen uuren namen wy ons nagtverblyf te midden der Lava. Eenige groote brokken, welke wy vonden, dienden ons tot het eenig beschutzel tegen den Oosten-wind, die met vry veel gewelds waaide. De koude was, op deeze hoogte, vry scherp. De natuur hadt niet gezorgd voor het gemak der Reizigeren: zeer weinig houts is hier te vinden; zo dat het weinige, 't geen wy konden verzamelen, niet genoegzaam was om te beletten, dat wy eenen zeer onaangenaamen nagt sleeten. De dageraad begon eindelyk aan te breeken. Wy lieten eenigen onzer Gidsen, met hunne muilezels, ter plaatze, waar wy den nagt hadden doorgebragt, en zetten onzen weg op den Berg voort, begeerig om den top te beklimmen. - Wy trokken een uur lang over groote hoopen stukken van graauwe Lava, onder welke verscheide brokken Pozzolana verspreid lagen, alsmede groote klompen zeer digt zwartagtig glas, zeer gelykende op dat van gemeene wynvlessen. Dit glas, schoon gevormd in de groote glasovens van het gebergte, ten tyde der brandinge, zou van zeer veel nuts kunnen weezen: want reeds volkomen gevormd zynde door de hand der natuure, hadt men het slegts aan 't vuur bloot te stellen, om het gietbaar te maaken, en 'er die gedaante aan te geeven, welke de hand des werkmans begeerde. Wy kwamen aan den mond van eene holte, hier bekend onder den naam van la quere del ana: de opening is ten vollen vier en een halve voet over 't kruis. Dewyl deeze holte ter lengte van meer dan zes voeten in eene bykans horizontaale rigting loopt, waren wy niet in staat om den grond op eene andere wyze te bereiken, dan door 'er met behulp van een touw in neder te daalen. Wy vonden 'er water in; de oppervlakte was, gelyk wy natuurlyk op zulk eene hoogte moesten verwagten, met ys, van omtrent een en een halve duim dik, bezet. Terstond maakten wy 'er eene opening in, en verfristen ons met zeer heerlyk water. Ik voelde by het drinken geen dier onaangenaame aandoeningen, | |
[p. 344] | |
welke ik te meermaalen gewaar werd, als ik op de Fransche Alpen het water gebruikte, 't welk uit den voet der Ysbeddingen komt; schoon de koude van het water te deezer plaatze één Graad grooter was, dan doorgaans aangeweezen wordt by de waarneeming van het water der Ysbeddingen: want de Thermometer, daarin gehouden, daalde tot het vriespunt. Het schynt dat de onaangenaame prikkelende aandoening, veroorzaakt door het water der Ysbeddingen by de inwendige openingen, toegeschreeven moet worden aan het gemis van dampkringslugt. Het verwelfzel van het hol was bedekt met crystallen van Salpeter. Piron, die eenige dagen ongesteld geweest was, bevondt zich zo vermoeid, dat hy niet verder voort kon. Deschamps verkoos desgelyks met hem daar te blyven. Ik met de overigen schikten ons om den top van den Piek te beklimmen. Den voet van dit berggevaarte bereikt hebbende, zagen wy den Piek voor ons verheeven in de gedaante van een Conus of Kegel, tot eene ontzettende hoogte, de kruin uitmaakende van den hoogsten deezer bergen. Van deeze plaats strekte zich ons gezigt uit over de rest der bergen, die zo veele naderingen vertoonden, welke overwonnen moesten worden, voor dat wy die over alles heen ziende hoogte konden bereiken. Op de plaats, genoemd La Ramblette, gelegen aan den Noord-oostkant van den Piek, werd onze nieuwsgierigheid opgewekt door eenige spleeten in het gebergte; eenige deezer waren drie duimen wyd; de overige slegts scheuren, waaruit een wateragtige damp opsteeg, welke geen reuk hadt, hoewel de zyden der openingen met crystallen van zwavel bedekt waren, voortkomende uit een witte aarde, van natuure als Potaarde. De dampen van den dampkring niet in staat zynde om tot een zo groote hoogte op te klimmen, vertoont het uitspanzel het schoonste azuur, helderder en verrukkender dan wy aanschouwen by het helderst weêr in onze lugtstreeken. Schoon eenige verspreide wolken in den dampkring verre beneden onze voeten dreeven, hadden wy een zeer volkomen gezigt op de nabuurige Eilanden. De Kegel eindigt in een Crater of Mond, welke de meeste hoogte heeft aan den Noord-oostkant. De Zuid- | |
[p. 345] | |
westlyke zyde is diepst ingedrukt, 't welk veroorzaakt schynt door het wegzinken van den grond. Digt by den top zyn verscheide openingen, omtrent drie duimen wyd, uit welke een vry heete damp opstygt. Deeze damp deedt de Kwik in den Thermometer van reaumur tot 67o boven 0 klimmen. Die dampopstyging gaat vergezeld van een geluid, niet ongelyk aan dat van snorrende byen. Wanneer de sneeuw, in het laatste gedeelte van het jaar, op den top van den Piek begint te vallen, wordt die op deeze openingen valt weldra gesmolten door de hette. De zyden deezer openingen zyn vercierd met zeer schoone zwavel-crystallen, meest in de gedaante van naalden, en eenige geschikt in zeer geregelde figuuren. De werking van het zwavelzuur, met het water vereenigd, brengt zulk eene verandering te wege op de vulcanische voortbrengzels deezer plaatze, dat iemand, op het eerste gezigt, dezelve voor zeer witte Potaarde zou houden, die eene zeer groote maate van leenigheid gekreegen heeft door de vogtigheid, welke gestadig uit de bovengemelde openingen heenen komt. Het is in deeze soort van aarde, dat de zwavelagtige crystallen, van welke ik gesproken heb, gevonden worden. - De ontbinding van zwavel en de vulcanische voortbrengzels maaken een aluinagtig zout, 't welk den grond met de gezegde naalden bedekt, die weinig aaneenhegting met elkander hebben. De Thermometer, in de schaduw gesteld, ter hoogte van omtrent drie voeten van de oppervlakte des gronds aan den top van den Piek, rees in een vierendeel van een uur ter hoogte van 15o boven 0. Geene zigtbaare verandering deedt zich op by het veranderen des afstands van den grond, zelfs ter hoogte van zes of agt voeten. Dit geeft aanleiding om te gelooven, dat de inwendige Hette van den grond te deezer plaatze, schoon dezelve vry groot is, weinig invloeds heeft op de gesteltenisse des dampkrings. Daarenboven kon de lugt des dampkrings gemaklyk, op deeze hoogte, verhit worden door de straalen der zon tot 15o, dewyl men een hoogeren graad van warmte dikwyls ondervindt aan den voet der Ysbeddingen. Ik heb te meermaalen den Thermometer op 20o boven 0 zien staan op den Berg Libanon, schoon zeer digt by de sneeuw geplaatst. De afhelling van den berg maakte onze wederkeeren | |
[p. 346] | |
gemaklyk, en wy klommen veel schielyker af dan wy opgeklommen waren. Het was reeds avond, eer wy de plaats bereikten, waar wy den voorigen nagt gesleeten hadden. Het bykans volslaagen gemis van den slaap, 't welk wy hadden moeten lyden door de strenge koude, deedt ons weinig zin hebben om een tweeden nagt te deezer plaatze door te brengen. - Wy wenschten daarom terstond verder voort te trekken, in hoope van eene beter beschutte plaats elders in het gebergte te vinden; doch dewyl onze Gidsen volstrekt weigerden, een voerstap verder te gaan, eer de maan opkwam, vonden wy ons genoodzaakt, daar tot middennagt te blyven, wanneer de maan stondt op te komen. Met behulp van het flaauw schynzel der maane daalden wy af over de Puimsteenen, vry stipt den zelfden weg houdende, welken wy in het opklimmen genomen hadden(*).
(Het Vervolg hiernaa.) |
|