| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over het huwelyk, op den tegenwoordigen tyd en zeden betrekkelyk.
Aan de Schryvers der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Medeburgers!
‘Naardemaal gy, van tyd tot tyd, in uw Mengelwerk, eene plaats inruimt aan Zedekundige en daartoe betrekkelyke Vertoogen, zo oorspronglyke als vertaalde, neem ik de vryheid, u de twee volgende Brieven, uit het Engelsch vertaald, of liever naagevolgd, toe te schikken. Zy loopen over een allerbelangrykst, en een groot deel onzer Medeburgeren betreffend onderwerp; - een onderwerp, wel dikmaals behandeld, en waarover ook in uw Mengelwerk van voorige dagen Vertoogen voorkomen. Dan, wanneer eenig Stuk, de Zedekunde betreffende, behandeld wordt met eene meer bepaalde toespeeling op de thans heerschende Zeden, krygt het daardoor eenen zweem van nieuwheid, die de leesgraagte opwekt, en geschikt is om het bedoelde nut te wege te brengen; althans geacht mag worden, daartoe eene strekking te hebben. Valt het niet in uw bestek, deeze Brieven beiden te gelyk te geeven, dat zy dan elkander volgen. Oorspronglyk komen ze uit onderscheide handen. Naa dezelve ul. ter plaatzing aangeboden te hebben, acht ik het my eene eere, uw Medeärbeider te weezen,’ enz.
| |
| |
| |
Eerste brief.
Aan ****
Myn Heer!
Ik ben een getrouwd Man; en ik schaam het my geenzins, te erkennen, dat ik een welgevallen vind in de banden des Huwelyks, welke de Natuur verordende ten welzyne des menschlyken Geslachts, en die de Maatschappy goedvondt tot deszelfs ondersteuning aan te moedigen.
Zo ras ik een middelmaatig inkomen bezat, oordeelde ik het onedelmoedig, 't zelve niet te deelen met eene waardige Echtgenoote, in wier gezellige zamenwooning ik alle de weezenlyke bekoorelykheden van Vriendschap en Liefde mogt genieten; en ik heb tot nog geene reden in 't geheel gehad, om my over dit besluit te beklaagen.
Myne omstandigheden zyn weezenlyk, door het volvoeren van dit besluit, verbeterd; myne geaartheid is gezelliger en zagter geworden; myn geluk grooter, door de toevoeging van veele uitgeleezene aandoeningen van toegenegenheid en medelyden, welke ik voorheen, althans in die maate, niet gevoelde. In 't kort, naa dat ik in den Echtenstaat getreeden ben, kan ik niet afzyn van myzelven aan te zien als een grooter weldoener van myn Vaderland, en als een weezen van meer beduidenis in de natuur. Nogthans heb ik het ongeluk, dat ik, als 't ware, alleen staa onder myne voorige kennissen, die my bejegenen als iemand, die een half douzyn jaaren vroeger in de wereld moet gekomen weezen; myne gevoelens worden uitgelachen, als onwaardig aan een man van smaak; en alle de langversleetene vermeende geestigheden van Huwelykshaaters, om de eerwaardigste Instelling, door den Hemel bestemd, te belachen en te versmaaden, worden ten mynen opzigte herhaald.
Ik acht, ik bewonder allen, die gedienstig alles toebrengen om de Kunsten en Weetenschappen aan te kweeken, den Handel te bevorderen, en de Handwerken te doen bloeijen. Het is my onmogelyk, zonder hartlyke goedkeuring te zien, dat veelen, by het aanzien en
| |
| |
vermogen, 't welk zy in de Maatschappye bezitten, de roemryker onderscheidingen voegen, van Voorstanders en Beschermers te weezen der Societeiten en Inrigtingen, bestemd om het lot hunner Medemenschen te verzagten en te verbeteren, om den gaarne werkenden arbeider werk te verschaffen, den verlegenen door ziekte en rampspoed te troosten, de onschuld voor de gevaaren der verleidinge te beschutten, of ook de reeds verleide te regt te brengen; doch 'er ontbreekt, myns bedunkens, te midden van alle deeze Inrigtingen, eene Maatschappy, welker bescherming eere zou toevoegen aan de beste Regeering; - eene Maatschappy, welke alle andere in nut zou overtreffen, of, met dezelve gepaard, ten kragtigsten steun verstrekken. Ik bedoel niets minder, of niets anders, dan eene Inrigting om de Menschen te vermeerderen; een Geslacht, gewis strekkende tot welvaaren van eenen Staat, noodig in Vredestyd en Oorlog.
Nu is het blykbaar, dat, daar de natuur en gesteltenis van dat Weezen, Dier of Schepzel, hoe gy het ook verkiest te noemen, niet zo wel begreepen wordt als het behoort; daar hy niet bestand is tegen het geweld der Zeeën, noch tegen te groote en schielyke veranderingen van Lugtstreeke, noch tegen de uitwerkzels des Geschuts, noch tegen het vergif der Onmaatigheid, noch tegen de koorts van steeds wederkeerende lustopvolging; en daar deeze, steeds tegen het Menschdom zamenspannende, 't zelve vernielen, - het te vreezen is, dat, indien de Wetten der Natuure niet veranderen, en de Mensch vermenigvuldige gelyk de Polypus, door in stukken gesneeden te worden, of liever dat de inrigtingen, welke thans ten opzigte van het Huwelyk plaats vinden, niet verbeterd, en meer zorge voor het vernieuwen des menschlyken Geslachts gedraagen worde, hetzelve zeer ten agteren zal geraaken, zo niet uitsterven.
Ik kan, overzulks, niet nalaaten te wenschen, dat het Staatsbestuur eenmaal ernstig bedagt wilde weezen op dit dreigend onheil, en 'er zulke middelen tegen te werk stelde, als het, in zyne wysheid, oordeelde te behooren. - Laaten, by voorbeeld, allen, die de schatting van kinderen aan den Staat betaald hebben, ontheeven zyn van alle posten, die enkel lastposten zyn, zo verre zulks mogelyk is. Laaten de Gehuwden den voor- | |
| |
rang hebben boven de Ongehuwden, tot het bekleeden van voordeelige posten, indien zy voor het overige gelyk staan in bekwaamheid. Laaten de Ligtekooijen, worden ze in 't geheel geduld om erger kwaad voor te komen, gelyk men wil dat noodig is in zommige groote Steden, bepaald worden om zich in zekere bepaalde wyk te onthouden, en zich daar buiten niet te vertoonen, op straffe van, ter verbeteringe, vastgezet te zullen worden.
Alle verstandige Staatsbestuuren zyn byzonder oplettend geweest op dit groot voorwerp der Bevolking, als het beste beschutmiddel tot veiligheid der Staaten. De Romeinen beloonden hem, die een talryk Nakroost hadt, als een Weldoener des Algemeens. Cicero pryst, naa het eindigen des Burgerkrygs, cesar het geeven van Wetten ter Bevolking van Italie aan, als het beste middel om den Staat weder kragt by te zetten. En hy, die, door zyn voorbeeld en invloed, arbeidt, en 'er zich toe zet, om de eer, aan het Huwelyk verschuldigd, te herstellen, en het getal der Burgeren te doen toeneemen, is, myns oordeels, een beter Patriot, dan hy, die Gewesten en Eilanden aan zyn Land toevoegt, ten koste van duizenden van leevens, die in een reeks van jaaren den Staat niet kunnen wedergegeeven worden.
Cambyses vraagde zyne Hovelingen, wat zy dagten van zyn Character, in vergelyking met dat van zynen Vader cyrus? Zy allen oordeelden dat hy grooter was, dewy! hy zyne Erfheerschappye hadt uitgebreid, door 'er Egypte en de Heerschappy der Zee by te voegen. Dan croesus op zyne beurt antwoordde, ‘dat hy, in één opzigt, minder was dan zyn Vader; naamlyk hierin, dat hy geen Zoon verwekt hadt, hem gelyk.’ Dit geestig zeggen was (gelyk men zich ligt kan verbeelden) aangenaamer aan cambyses, dan alle de andere, vol hoofsche vleiery, te zamen genomen.
'Er loopt eene groote verscheidenheid van oorzaaken zamen, om de Menschen een dorren of ondeugenden Ongehuwden-staat den voorrang te doen geeven boven een deugdzaam, doch talryk en veel kostend Gezin; en 'er doet zich weinig hoope op, om andere grondbeginzels te zien aanneemen onder Lieden van eenigen rang in de wereld, voor dat de volgende oorzaaken geweerd zyn. - 'Er is geene evenredigheid tusschen de Middelen der Ouderen en de Opvoeding aan de Dogteren
| |
| |
gegeeven. - De gewoonte heeft eene leevenswyze ingevoerd, veel te weidsch en te kostbaar om volgehouden te kunnen worden door de gewoone voordeelen des Handels, of zelfs door een aanzienlyk Inkomen, indien de Gehuwden een eenigzins talryk Gezin verwekken. - De Ongehuwden, van beiderlei Sexe, hoe los en ongebonden derzelver gedrag moge weezen, worden niet genoeg door de Braaven versmaad, om schandelyke en strafwaardige uitspatting te ontmoedigen. - De gelegenheden, om misdaadigen lust te boeten, zyn te veelvuldig. - 'Er zyn te veel plaatzen en gelegenheden ter openbaare vermaakneeming. - De vermeerdering des gezins wordt voor het éénig doeleinde des Huwelyks aangezien. - Eindelyk, het buitenspoorigst gedrag is niet altoos eene volwigtige tegenwerping tegen de aanzoeken van Ligtmissen, zelfs by de beste en deugdzaamste der Sexe.
De Weelde der tegenwoordige Eeuwe, zo dikmaals van de Predikstoelen bestraft als het meest onrustbaarend en verdervend misdryf, is uit geen oogpunt beschouwd vreeslyker, dan in de heillooze strekking, welke dezelve heeft ter ontvolking. Dezelve schynt te ontspruiten uit, of liever g paard te gaan met, den aanwas des Rykdoms, schoon dit niet altoos volkomen steek houde; dan het eerste eens voor volle waarheid aangenomen zynde, zal armoede, zwakheid, en het verderf van eenen Staat, daarvan het onvermydelyk gevolg weezen. Het aantal van Dienstbaaren, noodig om dien grooten staat op te houden; de hooge prys, tot welken die leevenswys de gemeene leevensnoodwendigheden doet stygen; de verwoesting, welke de Weelde gezegd mag worden aan te richten, ten aanziene van die zegeningen der natuure, welke bestemd waren ten onderhoud van duizenden, - dit alles maakt het zeer bezwaarlyk voor den deugdzaamen Man, in den laageren leevenskring, om het noodige ten onderhoud van zich en zyn Gezin te vinden; terwyl dit alles aan den slegten en losbandigen voorwendzels verschaft, om niet te treeden in eenen staat, tot welken hy geene neiging altoos heeft, als hem onder te veel bepaaling brengende.
Eene maatige somme, door Bruidegom en Bruid zamengebragt, werd, ten dage onzer Voorouderen, genoegzaam gerekend om het Huwelyksleeven aan te vangen, en was dezelve, met zuinigheid te raade gehouden,
| |
| |
en door eerlyken winst des nyveren Huisvaders geschraagd, genoegzaam tot een genoeglyk leeven, en het opkweeken van een kinderzalig Gezin. Men bleef in den Burgerkring, uit welken men ontsproot. Niet dat wy die dagen beschouwen als geene voorbeelden van uitspatting opleverende; verre van daar: maar de averechtse zugt om mede in de Groote Wereld, gelyk men het noemt, te verkeeren, en dus het zeil ten hoogsten en onvoerbaaren top te haalen, was verre zo algemeen niet als in de jongst verstreeke Eeuwe veelvuldig plaats greep, en aan de tegenwoordige is overgereikt.
Zal ik geloof vinden, als ik de oorzaak vermeld, waarom het Huwelyk tusschen A **** en Z **** niet doorging, toen zy op het punt stonden om zich eerlang aan elkander door den echten-band te verbinden? - A **** kon het niet weeren, dat hy getroffen en bekoord wierd door eene Juffer, zo schoon, zo bevallig als Z ****. - Zy kon het Jawoord niet weigeren aan een Heer, zo minzaam en teder. Hy hadt niet meer ondeugden, dan men doorgaande aantreft by lieden van ruime omstandigheden; zy niet meer dwaasheden, dan 'er schynen vereischt te worden in eene Juffer van fatsoen: met één woord, zy bezaten beide alle de hoedanigheden en vereischten, om den Huwelyken-staat, in dien kring, niet geheel ongelukkig te maaken. - Maar, helaas! wat deedt deeze vrolyke vooruitzigten droevig taanen? Een wreed noodlot verzette zich tegen het leggen van dien Huwelyksband. Beider staat opgemaakt zynde, zag men, dat zy ter jaarlyksche verteering niet konden rekenen op een inkomen van - twintigduizend Guldens.
Het Huwelyk, gegrond op eene gelykvormigheid van genegenheid en belangen, in zich bevattende eene wederkeerige deelneeming der zuiverste vriendschap, is zo noodzaaklyk tot instandhouding des menschlyken Geslachts, deszelfs opvoeding en onderwys, zonder welke het aanweezen als Mensch een ongeluk mag gerekend worden, dat men 't zelve, zonder eenigen twyfel, de natuurlykste vereeniging mag heeren, na welke onbedorvenen van beide de Sexen kunnen verlangen; en kan 't zelve nooit in klein- of minagting vervallen, dan door een langduurig verzuim en een slegt Staatsbestuur. De gesteldheid der Sexe onder ons brengt noodwendig me- | |
| |
de, dat de schuld van de versmaading des Huwelyksleevens grootendeels by de Mannen moet gezogt en hun geweeten worden.
Ik zal, derhalven, myn best doen, om eenige van de meest geliefde grondregels, door de Voorstanders van het Ongehuwde Leeven aangevoerd, van kragt te berooven. - In dit pleit wordt doorgaans, doch zeer ten onregte, aangevoerd de meerdere maate van Vryheid: want, indien dit niet meer betekene dan eene vryheid om zich over te geeven aan de najaaging van eenige genietingen of vermaaken, die onverschillig zyn, is het valsch; naardemaal eene verbintenis aan eene Gezellinne des leevens, met verstand en deugd begaafd, nimmer een hinderpaal kan weezen tegen het genot van eenig weezenlyk genoegen des leevens, maar deeze veeleer strekt om die te vergrooten en te veraangenaamen. Verstaat men daardoor een bedwang van de voldoening eener ongeoorlofde drift, dan valt het niet te lochenen; maar teffens moet men bekennen, dat 'er niets begeerlyker kan weezen, dan zich in eenen staat gesteld te vinden, welke ons ontheft van steeds aangeprikkeld te worden tot inwilligingen, die haare straffen doorgaans in haaren rampzaligen trein medesleepen. De vryheid, om strydig met het doeleinde der Natuure te handelen, en tegen de orde, den Aardbewoonderen voorgeschreeven, aan te druischen, en het voorregt om kwaalen en eenen vroegtydigen ouderdom op te doen, mag men, zonder eenig onheil voor het menschdom, vrylyk daaraan opofferen.
Maar, zegt Lord bacon, hooge vlugten van vernuft, en groote ontdekkingen in de Wysbegeerte, zyn alleen het deel geweest van Ongehuwden. - Hierop kan ik alleen antwoorden, dat, daar de Hemel nooit mild geweest is met deeze verwonderbaare Vernuften te schenken, zo dat 'er niet meer dan één te voorschyn treedt in den omloop van twee of drie eeuwen, dit ten uitmaakenden bewyze strekt, dat die hoogvliegende Vernuften in 't algemeen niet noodig zyn; maar indien deeze een Heldendicht op een alles verdoovenden toon zingt, geene de Lengte op Zee vindt, en een derde de altoosduurende Beweeging uitdenkt, zal hy te zyner belooninge het voorregt genieten, om nooit te kennen het geluk, 't welk ontspringt uit de wederkeerige wisseling
| |
| |
van eerlyke en harttreffende gevoelens met eene Hartvriendinne?
Iemand, die belang en deel neemt in het lot en de genoegens eener Gezellinne, zal zich natuurlyk aan meer ongelegenheden blootgesteld vinden, dan of hy volkomen op zich zelven stondt. Dan, een wensch om zich afgescheiden te vinden van de belangen der Maatschappye, in deezen staat van onderlinge afhanglykheid, is eene zeer misdaadige Zelfzoekenheid; en eene onafgebrooke opeenvolging van aardsche gelukzaligheden te gemoete te zien, is eene verbaazende hoogte van ongerymdheid en vermetelheid.
Maar, zegt men, een Persoon, die zich ontheeven vindt van de hoogloopende kosten eener omslagtige Huishouding, heeft den besten kans om groote schatten op te leggen. Dit is eene onlochenbaare waarheid; en indien de opeenhooping van schatten het éénig pryzenswaardig oogmerk is van 's Menschen aanweezen; en indien het veel wenschlyker is, die te zamengehoopt te zien in ééne som, dan met voorzigtigheid verspreid ten welzyn der Maatschappye, - moet men toestemmen, dat deeze tegenwerping van eenen onwederlegbaaren aart is. - Laaten wy, egter, bedenken, dat Rykdom, van Nuttigheid afgescheiden, niets betekent; en dat hy, die zich onttrekt om zyn deel te neemen in die betrekkingen des leevens, welke Godsdienst en Staatkunde te gader heilig verklaard hebben, om geene andere reden, dan om te voldoen aan de jammerhartige begeerte tot een grooter overvloed van middelen, dan zyne leevensomstandigheden vorderen, of zyn hart kan smaaken, een elendig weezen is, 't welk zyne aanspraak verbeurd heeft op de genoegens dier Maatschappye, in welke hy vrekkig weigert deel te neemen. En zy, die geen ander oogmerk hebben in het schuwen van den Echtenstaat, dan om alle paalen, door welvoegelykheid en zedigheid voorgeschreeven, te overtreeden, zyn niet anders aan te merken, dan als roofdieren, die met onverzaadelyke greetigheid omzwerven, vermaak scheppende in het vernielen van dat schoon en vreesagtig gedeelte der Scheppinge, 't welk zy, volgens de wetten der Natuur en der Menschlykheid, verpligt zyn te beschermen.
Hetgeen ik dusverre bybragt, zyn alleen voorbereidende aanmerkingen tot een Stelzel, 't geen ik zints
| |
| |
lange in overweeging genomen heb, om eene Societeit op te richten, tot het doen herleeven van de eer des Echtenstaats, tot het aanmoedigen van de voortplanting des Menschlyken Geslachts, en om de zodanigen te beloonen, die moeds genoeg betoonen tot het aangaan des Huwelyksleevens. - Een Stelzel, 't welk ik verwagt, dat Lieden van allerlei Rang, Sexe en Ouderdom, eenpaarig zullen ondersteunen; en 't welk ik my vlei, dat meer aanmoediginge zal vinden, dan de Plans om Kunsten en Handwerken voort te zetten. - Een Stelzel, 't welk ik my vlei, dat in gunst zal aangenomen worden door de zodanigen, die geen gering gedeelte van hun leeven doorbrengen in de verdelging, en hun onderhoud vinden in het berooven hunner medemenschen. - Een Stelzel, eindelyk, 't welk ik niet kan nalaaten te denken, of het moet welgevallig weezen by de Overheid, die Onderzaaten behoeft, daar de Staat verdeedigers noodig heeft, en de schoone Sexe niet zonder bewonderaars haarer bevalligheden leeven kan. - Met één woord, een Stelzel, 't geen moet smaaken aan allen, die den voorrang geeven aan den Mensch boven Schoothondjes en Aapen, en met pope den Mensch houden voor het edelst werk van god!
(De tweede en laatste Brief hiernaa.) |
|