| |
De abdy van Clunedale.
Naar het Engelsch van Dr. drake.
De laatste straalen der ondergaande zon schitterden nog op het gebergte, 't welk het Landschap *** omringt, toen edward de courtenay, naa twee moeilyke Veldtochten in Vlaanderen bygewoond te hebben, in een van welken de dappere sidney sneuvelde, omtrent het einde van Oogstmaand des Jaars 1587, in zyne geboorteplaats kwam. Hy hadt zynen Vader verlooren, weinige maanden vóór zyn vertrek; een verlies, 't welk hem geweldig aangedaan, en bewoogen hadt, om, in zyne vroege jeugd, onder het geklikklak der wapenen en den glans der krygsbedryven, eene leniging te zoeken van de smertlyke denkbeelden, die zynen geest vervulden. Schoon de tyd de eerste hevige zielsaandoeningen gelenigd hadt, waren de tedere gewaarwordingen van rouwe niet gesleeten, en de welbekende voorwerpen van zyne vroegste kindschheid en ontluikende jeugd, gepaard met de herdenking van de genegenheid en de beste lessen eens waardigen Vaders, deeden in zynen geest eene menigte van bedroevende denkbeelden opkomen, schoon afgewisseld door rouwverzagtende overdenkin- | |
| |
gen; deeze hielden hem bezig, terwyl hy onder het hoog geboomte voortwandelde, 't welk den weg na 't Vaderlyk huis omzoomde.
De schemering hadt middelerwyl alle voorwerpen met haaren sluier bedekt; alles was in de diepste stilte; terwyl de digtheid van de lommer, onder welke hy voortwandelde, en de grootheid des Gothischen Gebouws, edward's geest met diepgaande gevoelens van ernst en ontzag vervulden. Twee gryze knegten, die bykans eene halve eeuw in de Familie gediend hadden, ontvingen hunnen jongen Heer aan de poort; en terwyl de traanen van vreugde langs de ingevallene kaaken afbiggelden, gaven zy, met de kunstloosste eenvoudigheid, hunne blydschap te kennen, over de wederkomst van den Zoon huns ouden Weldoeners.
Naa eenige vraagen wegens de daaromstreeks woonende Landlieden, en de Gezinnen deezer oude Dienstboden, gaf edward zyn oogmerk te verstaan, om na de Abdy van Clunedale te wandelen, eene kleine myl van het Huis af gelegen: zyne Ouderliefde, de ernstige herdenking van gebeurtenissen, aan hem dierbaar, de stilte van den aangenaamen avond, en de geestdrift, zo eigen aan de beste beweegingen des harten, deeden in hem den wensch gebooren worden, om zich eenigen tyd op te houden ter plaatze waar de overblyfzels rustten van eenen hem dierbaaren Vader.
Naauwlyks hadt hy dit zyn oogmerk te verstaan gegeeven, of eene naare bleekheid bedekte het aangezigt zyner Dienstboden, en de verlegenheid, welke in hunne gelaatstrekken te leezen was, verzekerde hem, dat 'er zich iets zonderlings vereenigde met het besluit, door hem genomen. Hy deedt des onderzoek, en zyne bevreesde Dienstboden berigtten hem, schoon met blykbaare verlegenheid en wederzin, dat zy, eenige maanden geleden, nevens de verdere daaromstreeks woonenden, grootlyks ontzet geworden waren door vreemde gezigten en geluiden in de Abdy, en dat niemand, naa zonne-ondergang, die plaats durfde genaaken. - Edward lachte over hunne bygeloovige vrees, welke hy geheel toeschreef aan hunne onkunde en zugt voor het wonderbaare; hy verzekerde hun, geen kwaad te vreezen, en dat hy binnen kort hun hoopte te overtuigen, dat de ongerustheid geenen grond altoos hadt. Dit zeggende, begaf hy zich op het groote voorplein; ter slinker hand afslaande, kwam hy welhaast by de rivier, langs welker bogtigen oever de weg na de Abdy loopt.
Dit eerwaardig Gesticht werd in den Jaare 1540 overgegeeven aan 't geweld van hendrik den VIII, en in dat jaar deels van het dak beroofd zynde, is het verval met rasse schreden voortgegaan. Het bleef, nogthans, met den gewyden grond daar om heenen, een begraafplaats; en een gedeelte der Familie van de courtenays hadt zints eenige eeuwen gerust in
| |
| |
de gewelfzels, gebouwd aan de buitenzyde van den grooten ingang der Kerke aan den westkant. Op eene plaats, digt by deeze oude Grafstede, lagen ook de overblyfzels van edward's Vader; derwaards deedt de Ouderliefde den jongen Krygsheld zich heen begeeven, toen de opeengepakte avondschemeringen alles met een donker floers begonnen te dekken.
De staatlyke stilte van de lugt, de somberheid, met welke alles omgeeven was, het gemurmel van het water, welks afgelegen loop alleen kon onderkend worden door een witten damp, zweevende aan de oppervlakte, gepaard met de bedaarde en sleepende vlugt van den droefgeestigen Uil, daar dezelve ter vlakte in zweefde, hadt alles eene natuurlyke strekking, om de ziel, meer dan gewoonlyk, vatbaar te maaken voor ontzettende indrukken; met deeze tradt edward de Abdy in, verzonken in diepe gedagten wegens de mogelykheid der wederverschyning des afgestorvenen.
Het gezigt ook van de vervallene Abdy, voor een gedeelte een puinhoop geworden, deedt in den geest opwellen het denkbeeld van verdweenen grootheid, zo zeer geschikt om de gedagte van de veranderlykheid en voorbygaanden aart aller menschlyke bezittingen te doen gebooren worden. De naauwe Gothische lichtraamen en boogen, met klimop begroeid, konden nog even onderscheiden worden, toen edward den hem heiligen grond betradt, waar hy nederknielde by het Graf zyns Vaders. Hier bleef hy eenigen tyd verzonken in de denkbeelden van rouwe, waaraan hy zich overgaf. Zyne gebeden voor de ziel des overledenen uitgestort hebbende, rees hy op, gereed om zyne schreden t'huiswaards te rigten, wanneer een flaauw licht, te midden van de puinhoopen uitschitterende, zyne aandagt trok. - Grootlyks getroffen door een verschynzel zo zonderling, ras denkende op de geestverschyning, en op de verhaalen hem kortling gedaan, stondt hy eenigen tyd stil, de oogen gevestigd houdende op het licht, 't welk steeds bleef branden, en zich flaauw uit denzelfden hoek vertoonde.
Nogthans beslooten hebbende om zich te verzekeren waaruit dit ontstondt, en bykans over zichzelven beschaamd, wegens de kinderagtige vrees, welke hem hadt aangegreepen, ging hy voorzigtig, zonder het minste gerugt te maaken, na den westlyken ingang der Kerke. Hier bleek het hem, dat het licht voortkwam uit het koor, 't welk op een vry verren afstand was; en aan de andere zyde liep hy van buiten om het gebouw, en kwam in de Kerk door den zuidlyken ingang by het koor. Met zeer ligte schreden liep hy over den vogtigen en puinagtigen grond, terwyl flaauwe flikkeringen van verre zich vertoonden, en terug gekaatst werden op eenige pylaaren, op eenen afstand. - Het koor ingetreeden zynde, kon hy ten vollen onderscheiden van waar het licht kwam, en
| |
| |
steeds nader en nader komende, onderkende hy eenigzins eene menschlyke gedaante, knielende tegen over het licht. Geen woord, egter, hoorde hy, en, behalven het gedruis, veroorzaakt door het vliegen eeniger nagtvogelen door de afgelegener gedeelten der ruïne, heerschte aldaar eene ontzettende stilte.
De nieuwsgierigheid van courtenay werd sterk geprikkeld, schoon eenigzins vermengd met ontzetting en vrees: hy besloot, egter, indien het mogelyk ware, te ontdekken, wie die Vreemdeling was, en welk eene beweegreden hem aandreef, om, op een zo ongewoon uur, eene zo eenzaame en verlaatene plaats te bezoeken. Zo stil mogelyk heen sluipende langs een der zygangen van het koor, afgescheiden door een latwerk, kwam hy recht tegen over de plaats, waar die menschlyke gedaante zat, en zag van ter zyde het voorwerp, 't geen hy zogt. - Het kwam hem voor, een Man te weezen van middelbaaren ouderdom, geknield liggende op een witten marmersteen, digt by het groot altaar, en voor eene kleine nis in de afdeeling, die het koor van het oost-einde der Kerke scheidt. In die nis stondt een lamp en een kruisbeeld. Hy hadt een ruw zwart kleed aan, met een lederen gordel om de lenden; geen dekzel op het hoofd; en daar het licht op zyn gelaat scheen, stondt edward verbaasd over de trekken van wanhoop, die op 't zelve diep getekend stonden; 's mans handen waren zamengevouwen, zyne oogen ten hemel geslaagen; hevige zugten reezen, by tusschenpoozen, uit zynen boezem op; terwyl de wind, van tyd tot tyd, zyne ongehavende hairlokken opligtende, eene byzondere wildheid byzette aan een gelaat, 't welk, schoon fraai op zichzelven, doodlyk bleek was, en eene stugheid tekende, en by wylen zulk eene aanduiding gaf van schuldbewustheid, dat zulks den aanschouwer verbaasde, en bykans de opkomende gewaarwordingen van medelyden verdoofde.
Edward, die vol ongedulds dit zeldzaam tooneel beschouwd hadt, stondt op het punt om dien ongelukkigen aan te spreeken, wanneer verzugtingen, als van eenen gefolterden geest, die den boezem des klaagenden scheenen te verscheuren, hem daarvan deeden afzien; waarop de ellendige Vreemdeling zich, als door doodsangsten beneepen, op den grafzerk nederwierp. Weinige oogenblikken daarnaa rees hy weder op, en haalde van onder zyn kleed een bloot zwaard, terwyl zyne gelaatstrekken eene nog hooger maate van verschriklykheid aannamen, en zyne oogen schitterden met een vuur als dat eens volstrekt zinneloozen. Op dit oogenblik, voor de uitvoering van iets euvels bedugt, oordeelde edward het noodig, zich daar tegen aan te kanten. Dan, een stap doende met dit oogmerk, werd hy hiervan terug gehouden door het hooren van
| |
| |
muzyk op eenigen afstand, welke, komende uit de afgelegenste deelen der Abdye, de streelendste toonen deedt hooren. Dit scheen het werk van betoovering, of het geluid der harpen van de gezaligden. Op de ontroerde ziel van den Vreemdeling scheen deeze muzyk een balzem van geruststelling te verspreiden: zyne gelaatstrekken werden minder wild; zyne oogen begonnen zagter te staan; hy sloeg zyne armen in onderwerping op zynen boezem; en wanneer de muzyktoonen nu met de zoetste melody zwollen, of tot de verrukkendste zagtheid daalden, steeds nader en nader komende, begonnen zyne oogen vol traanen te worden; deeze overstroomden zyne wangen, en droopen op het zwaard, nog in zyn vuist geklemd. Dit, egter, zette hy nu, een diepen zugt loozende, in eene nis neder, en zich zagtlyk voorover buigende, scheen hy te bidden; de trekkingen, welke hem hadden aangegreepen, bedaarden; gerustheid vertoonde zich op zyn gelaat; terwyl de muzyktoonen alle strenge gemoedsbeweegingen lenigden: want dezelve hieldt aan, en vervulde den omtrek der Abdye.
Courtenay, wiens ziel als 't ware geheel verrukt was door den invloed dier toonen, van eene ongeziene hand voortkomende, zag nogthans met genoegen de gunstige verandering, daardoor in den Vreemdeling te wege gebragt, die nog voor het lamplicht geknield lag: dit flaauwe schynzel was genoeg, om te zien, dat volkomene bedaardheid plaats hadt genomen in de gelaatstrekken, weinige oogenblikken geleden misvormd door de knaagingen des boezemleeds: want zodanig was de uitwerking geweest van de streelende toonen, om de wonden van een zich zelf veroordeelenden geest te heelen, dat de hoop thans blykbaar den boezem bewoonde, die, zo weinig tyds geleden, de verblysplaats was van verscheurende wanhoop.
Terwyl edward, uit heilig ontzag voor de edelste gevoelens van het menschlyk hart, zich wederhieldt van eenige stoorenis toe te brengen aan den voortgang van gemoedsbeweegingen, zo gunstig voor deugd en berouw, sloeg de muzyk, die allengskens met veele zagte toonen was afgewisseld, nu toonen, die vrede en gerustheid aankondigden, en daarop heerschte eene diepe stilte in de geheele Abdye. - Deeze duurde egter niet lang; want binnen kort hoorde hy den weerklank van ligte voetstappen, en courtenay zag by het lamplicht, zeer onvólkomen, een voorwerp, 't welk zich na het koor vervoegde, en ter plaatze waar de Vreemdeling nog geknield lag.
Hoe zeer groeide zyne verbaasdheid aan, toen hy, nader gekomen, de gedaante zag van eene jonge, schoone Vrouw. Zy was geheel in 't wit gekleed, uitgenomen een zwarten gordel om den middel; over haare schouderen wapperden onagtzaam blonde hairlokken. Een allerinneemendste lach speelde op haar gelaat; terwyl de traanen, die over haare wangen biggelden,
| |
| |
getuigenis droegen van haare gemoedsaandoeningen. - De Vreemdeling, die by haare aannadering was opgereezen, omhelsde haar op het tederste. Zy zweegen beiden, knielden te gader neder op den grafzerk, en waren eenigen tyd biddende.
Nimmer aanschouwde courtenay iets treffender, dan het gelaat van deeze schoone jonge dogter, zo zeer verheven door al de aandoening van het fynste gevoel; haare oogen zwommen in traanen, en hadden, ten hemel geslaagen, eene waarlyk engelagtige uitdrukking; terwyl de schoonheid van haare gedaante en weezenstrekken, waaraan de bevalligheid haare betoverendste trekken geschonken hadt, te gelyk met de eenvoudigheid en het vuur van haare Godsdienstigheid, die met gevouwene handen en beevende lippen den bystand des Hemels afsmeekte, eene schildery vormde, het doek van raphaël waardig.
Edward zag thans voor zich de oorzaak van die gerugten en van die vreeze, welke men in de nabuurschap verspreid hadt: want zints de komst van deeze jonge dogter hieldt hy zich ten vollen overtuigd, dat de muzyk, na welke hy geluisterd hadt onder zo veel verrukkings, van haar voortkwam. In den stillen nagt konden deeze toonen op eenen verren afstand gehoord, en te gelyk het glinsterend lamplicht gezien worden; 't welk beide geen geringe ontsteltenisse moest baaren by hun, die, op zulk een tyd, zich niet verre van de Abdy bevonden: deezer vrees, daardoor gaande gemaakt, deedt veelligt een weezen der verbeelding gebooren worden, de afstammeling van onkunde en schrik; of misschien hadt iemand, stoutmoediger dan anderen, zich dieper in de ruinen begeeven, en een der treffende gedaanten gezien, die zich thans aan zyn oog opdeeden; deeze, zonder verdere naspeuring, hadt zulks veelligt voor het een of ander verschynzel gehouden uit de wereld der geesten, en daardoor het bygeloof der Landlieden aangekweekt, 't welk diende om dit paar menschen, onverlet, die plaats, op gezette tyden, te doen bezoeken.
Dit alles by zichzelven overdenkende, reezen middelerwyl de belangryke voorwerpen, die 'er aanleiding toe gaven, uit hunne knielende gestalte op; en naa verrukkende onderlinge betooningen van dankbaarheid en genoegen, gingen zy gearmd van de bezogte begraafplaats. Edward's nieuwsgierigheid, om de oorzaak te ontdekken van het gedrag des Vreemdelings, was grootlyks vermeerderd, zints de verschyning deezer schoone Lotgenoote; hy besloot, ware het hem mogelyk, de plaats huns verblyfs te ontdekken. - Het koor door eene der zydeuren ingaande, volgde hy hun met langzaame en stille schreden, op eenen afstand blyvende, welken by genoegzaam
| |
| |
oordeelde om door het medegenomen lamplicht niet ontdekt te worden. Op deeze wyze hadt hy deeze persoonen ongemerkt door het koor gevolgd; maar wanneer zy, by een scherp uitsteekenden hoek, zich omkeerden om verder heenen te gaan, ontdekte de jonge dogter, door het vallen des lichts, zyn persoon. Zy gaf een gil, en leunde beevende op den arm haars Vriends.
(Het Vervolg en Slot hiernaa.) |
|