Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe wyze van eedzweering, in de aartsvaderlyke tyden, opgehelderd uit de nieuwste berichten over Aegypte.Men leest, in de geschiedenis van Abraham, dat hy zyn oudsten huisknecht een eed afnam, met deze plechtigheid, dat hy zyne hand zou leggen onder de heupe zynes Heeren(*). Iets dergelyks heeft de stervende Jacob van zynen zoon Josef gevorderd(†). Oude Joodsche Uitleggers hebben het woord, door heupe vertaald, van de genitalia verstaan. Deze verklaaring is met het spraakgebruik geenzins strydig: men vergelyke de omschryvingen op de hieronder aangevoerde plaatzen(‡). Men bedient zich nog hedendaagsch, in AEgypte, van soortgelyke wyze van eedzweering; waaromtrent wy het volgende verslag, door den Generaal Adjudant jullien aan den Burger geöffroy, medelid van het door buonaparte in AEgypte opgericht instituut, medegedeeld, hier willen ter nederschryven. ‘By Rahhmanyeh(§), waar wy voor 't eerst Mamlukken ontmoeteden, namen onze voorposten een inwooner van die landstreek, die aldaar over de vlakte heenkwam, in arrest. De Volontairen, die hem medesleepten, beweerden, dat zy hem uit de vyandelyke gelederen hadden zien te voorschyn komen. Zy hielden hem deswegens voor Spion, en behandelden hem zeer hard. Ik trof hem onderweg aan, liet hem in 't Hoofdquartier brengen, en verbood, hem eenig leed te doen. Door myne gezegden gerust gesteld, gaf de ongelukkige zich alle moeite, om te bewyzen, dat hy geen aanhangeling der Mamlukken was, en in geenen deele tot hunne party behoorde. Hy sprak met veel drift, en ondersteunde zyne verdediging met sterk spreekende lichaamsbeweegingen. Hy bemerkte weldra, dat ik, geen tolk by my hebbende, | |
[p. 269] | |
hem niet verstaan konde, ligtte zyn blaauwe hembd op, en bleef, de vlakke hand op de genitalia gelegd hebbende, een oogenblik staan, met de houding van eene Godheid, die by de Styx zweert, terwyl ik uit zyne gebaarden opmaakte, dat hy zeggen wilde, nu ik zoo een vreesselyken eed gezworen hebbe, om myne onschuld te bewyzen, zoo zult gy dezelve wel niet langer in twyfel willen trekken. Ik dacht aan de tyden van Abraham, toen men, op soortgelyke wyze, de waarheid eener zaak pleegde te bezweeren.’ Het is vreemd, dat men tot hiertoe, zoo veel my bekend is, nergens elders, noch by Arabische Schryvers, noch by vroegere of laatere Reizigers, eenig gewag vindt van deze plechtigheid. Welligt maaken de Oosterlingen van dezelve maar zelden, by gelegenheid van zwaare gevallen, gebruik; en allerminst in de tegenwoordigheid van vreemden. 'Er zyn meer dergelyke enkelde voorbeelden van oude godsdienstplechtigheden en andere gebruiken voorhanden, waarvan maar hier en daar eenige geringe overblyfselen bespeurd worden. Niemand is ook tot hiertoe, zoo veel ik weete, in staat geweest, om een enkeld voorbeeld van eedzweering, met de hand op de heupe, te berde te brengen. 't Geen van der hardt, cleyton, le clercq, michaëlis, onze groote valckenaer(*) en anderen, tot opheldering, bygebragt hebben, geeft weinig licht.
H. |
|