Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGilbert Wakefield in hechtenis.(Uit het Engelsch.)
Onder de veelvuldige gebeurtenissen van zonderlingen aart, die het einde der jongst afgeloopene Eeuwe zoo zeer merkwaardig gemaakt hebben, verdient ook de gevangenis van een der beroemdste Geleerden in Engeland, waarvan eenige nieuwspapieren melding gemaakt hebben, een weinig nader tot kennis van onze Landgenooten gebragt te worden. Wy deelen hierom het volgende, ons van goeder hand toegekomen, bericht onzen Leezeren mede.
Gilbert wakefield, voorheen waardig medelid van het Jesus-Collegie te Cambridge, en vermaard door verscheidene uitgegeevene Schriften, is tot eene tweejaarige gevangenis verwezen. 's Mans vertrouwde kennis met alle oude Grieksche en Latynsche Classische Schryvers heeft hem, sedert ettelyke jaaren, een aanzienelyke plaats onder de Geleerden van den eersten rang doen inneemen. Men heeft zelfs van zyne hand verscheidene nieuwe Uitgaven van eenigen derzelven; b.v. van sommige Grieksche Tragoedien, van 't geen overgebleven is van Bion en Moschus, van Virgilius, Horatius en Lu- | |
[p. 250] | |
eretius(*), en eene ryke verzameling van Critische aanmerkingen over veele oude Schryvers, waaronder ook een aantal over de Boeken des Nieuwen Verbonds(†). Hy heeft zich ook, zoo wel in de Latynsche, als in zyne Moeder-taal, als Dichter doen kennen. Als Godgeleerde kwam hy in 1782 met eene nieuwe Engelsche Vertaaling van het Euangelie van Matthaeus, met eene bygevoegde Commentarie, ten voorschyn(‡); vervolgends met een onderzoek naar de gevoelens over den Persoon van Jesus Christus, in de eerste Eeuwen, en een klein stukjen over den openbaaren Godsdienst, waarvan reeds drie uitgaven voorhanden zyn(§). Deze Schriften wierden by de Orthodoxen onder de hooge Geestelykheid niet gunstig opgenomen. Men maakte het hem deswegens te Cambridge zoo moeielyk, dat hy zyn lidmaatschap in het Jesus-Collegie moest opgeeven. Hy verliet Cambridge in 1784, en begaf zich eerst naar Richmond, en vervolgends naar Nottingham, daar hy met een Opvoedingsinstituut zocht aan de kost te komen. Sedert 1790 is hy met zyne vrouw en zes kinderen te Hakney, naby Londen, komen woonen, daar hy van de vruchten van zynen geleerden arbeid en vlyt een tamelyk bestaan had. Het ontbreekt hem niet aan vermogende Vrienden, die eene Inschryving geöpend hebben, waaruit zyne talryke familie, geduurende zyne gevangenschap, ondersteund wordt. Zy bedraagt reeds eenige duizend ponden st. Ook heeft hem een van zyne naastbestaanden, woonachtig in West-indiën, van daar drieduizend ponden, dezelfde som, welke hy hem anders by testament had toegedacht, by deze gelegenheid overgemaakt. Zoo veel van den persoon van wake- | |
[p. 251] | |
field, die thans ongeveer vyf-en-veertig jaaren oud is(*). Men zou hem denkelyk zyne afwykingen van de bekende negen-en-dertig Geloofs-artikelen, en zyne openbaare tegenspraak tegen eenige derzelven, niet zoo euvel genomen hebben, indien hy ook zyne afkeerigheid van den Oorlog, en van de maatregelen van den tegenwoordigen Minister, niet had laaten blyken; indien hy niet, even als pitt, voordat deze aan 't roer der regeering kwam, had beweerd, dat eene verbetering der repraesentatie van 't Volk, in 't Lagerhuis, volstrekt noodig is geworden; en indien hy tegen de hand over hand toeneemende misbruiken, in de heerschende Kerk, en de ondeugden haarer Geestelykheid, minder had geyverd. Hy zou, met alle oude en nieuwe taxen op te brengen, waar hy toch niet van tusschen kon, ongestoord, zoo goed hy konde, voortgeleefd hebben, zo hy van zich had kunnen verkrygen, zekeren Bisschop, die 'er, sedert eenigen tyd, zyn begunstigd werk van gemaakt heeft, om den Minister de behulpzaame hand te bieden, en alle zyne eischen by 't volk, tot den opbrengst van de zwaare oorlogskosten, niet alleen te rechtvaardigen, maar hun zelfs wys te maaken, dat ze maatig en zeer draagelyk zyn; zo hy van zich had kunnen verkrygen, dien yverzuchtigen Geestelyken ongemoeid te laaten. Het is de Bisschop van Landaff, Dr. watson, een man, die, in 't begin der Fransche Omwenteling, openlyk, en zelfs in gedrukte schriften, verklaarde, dat dezelve goede gevolgen, ook voor Engeland, hebben konde. Toen evenwel naderhand in Frankryk die geduchte tooneelen geöpend wierden, die zoo onteerend geweest zyn voor 't menschdom, veranderde de Bisschop, met veele andere eerlyke lieden, van gevoelen, en werd, natuurlykerwyze, bezorgd over zyne inkomsten en geestelyken stand, wanneer hy over het ongelukkig lot der Fransche Geestelykheid nadacht, waarvan hy zoo veele beschreienswaardige slachtoffers in Engeland voor zich zag. Nu vervaardigde hy een stukjen, 't welk hy eene Aanspraak aan het Brittannische Volk noemde(†), waarin hy onder | |
[p. 252] | |
anderen beweerde, dat de Minister by lang na niet genoeg gevraagd had; dat hy het tiende deel van ieders bezittingen had moeten opeischen. Hier tegen liet wakefield een antwoord drukken(*), dat met veel vuur, en niet zelden met heftigheid, geschreven is. De Bisschop liet zich daaraan gelegen liggen, niet door 'er de pen tegen op te vatten, maar allereerst door den Drukker cuthel, met hulp van den publieken Aanklaager, in rechten te vervolgen. Deze man was geheel buiten schuld, hebbende hy reeds meer schriften van wakefield gedrukt, zonder zich immer over den inhoud te bekommeren, of die zelfs te leezen. Zoo had het zich ook, in dit geval, toegedraagen; en wakefield, die zelf de drukkosten voor zyne rekening genomen had, verklaarde zich, zoodra hy hoorde, dat cuthel voor 't gericht gedaagd was, voor den Schryver; in welk geval hy alleen, en niet de Drukker, even weinig als de Verkooper, daarvoor verantwoordelyk had moeten gerekend worden. Maar de Ministers wilden, gelyk zy reeds by andere gelegenheden getoond hadden, niet alleen de Schryvers afschrikken, om tegen hun iets op het papier te brengen, maar ook de Drukkers en Boekverkoopers, om dergelyken te drukken en te verspreiden. Cuthel werd, derhalven, onaangezien alle protestatien van wakefield, by 't gericht aangeklaagd, en tot eene gevangenis veroordeeld. De eerlyke wakefield betaalde, op de grootmoedigste wyze, alle onkosten van het proces, die, gelyk hy zelf zegt(†), honderd drie-en-vyftig ponden st. beliepen, waarmede zyn geheele jaarlyksche inkomen heenging. Toen men met den Drukker afgedaan had, was de Boekverkooper johnson aan de beurt, die dit stukjen, in zynen boekwinkel, even als andere Boekhandelaars, verkocht had. Intusschen had wakefield de stoutheid, om een Brief van drie-en-dertig octaaf bladzyden, gericht aan den publieken Aanklaager, te laaten drukken(‡), | |
[p. 253] | |
waarin hy tegen hem en den eersten Staatsminister pitt, wegens het gebeurde met cuthel en johnson, op de bitterste wyze uitvoer. 't Was geenzins vreemd, dat dit geschrift, met den naam van wakefield aan 't hoofd, waarvan men weldra meer dan eene uitgave zag voor den dag komen, den publieken Aanklaager het bloed in de aderen deed kooken. Hy trok dan nu, uit den Brief van wakefield aan den Bisschop van Landaff, zeven gezegden uit, die even zoo veele punten van aanklachte tegen hem, in 't gericht, uitmaakten. Wakefield had, onder anderen, beweerd, dat de Bisschop van Landaff, met de overige Bisschoppen, en de voornaamste Geestelyken der Hooge Kerk, zich daarom tegen alle verbetering in den Kerk- en Burger-staat verzetteden, omdat zy vreesden, dat hunne voorrechten en inkomsten daarby gevaar zouden kunnen loopen. Daarom stookten zy den Oorlog aan, en daarom deden zy alles, om den Minister, in zyne genomene maatregels, te ondersteunen. De Bisschop had gezegd, dat hy een onafhanglyk man was, en, als zoodanig, dacht, sprak en schreef, 't welk wakefield niet wil toegeeven; hy houdt, in tegendeel, staande, dat de Episcopaale Kerk zoo naauw verbonden is aan den Staat, dat iemand, die by de Kerk een aanzienelyken post bekleedt, en daaruit een groot inkomen heeft, waarvoor de Regeering hem tot waarborg verstrekt, geenzins voor onafhanglyk kan gehouden worden, maar voor zoodanig eenen moet aangezien worden, die uit eigenbelang de ingevoerde regeeringsvorm, al is dezelve met 't algemeene belang ten eenemaal strydig, moet ondersteunen, en trachten staande te houden. Daarop grondt zich het eerste punt der aanklachte. Het tweede en derde betreft eene onmiddelyke aanranding van den Minister en deszelfs genomene maatregelen. Het vierde heeft zyn opzicht op het geen wakefield heeft geäntwoord op de stelling van den Bisschop watson, die gezegd had, van oordeel te zyn, dat de Franschen, zo zy eens eene landing in Engeland deeden, niet veel byval zouden vinden. Wakefield, daarentegen, is van oordeel, dat zich de groote menigte van armen en behoeftigen terstond voor hun | |
[p. 254] | |
zou verklaaren. Hy beschryft daarop den treurigen toestand der armen in Engeland, die uit de drukkende lasten, en daardoor veroorzaakte duurte, geboren wordt, op eene ontzettende wyze. ‘Ik geloove,’ zegt hy, ‘van gantscher harten, dat in een streek van drie mylen, in den omtrek van het huis, waar ik dit schryve, een grooter aantal van uitgehongerde en ongelukkige menschen gevonden wordt, die de wanhopige slachtoffers van gebrek en elende moeten worden, dan men ergens elders, op eene even groote ruimte van de bewoonde aarde, zal aantreffen.’ Hy verzet zich verder tegen den Bisschop, dewyl hy had gezegd, dat de Minister der Finantien het tiende deel van ieders vermogen, tot voortzetting van den Oorlog, gelyk naderhand werkelyk geschied is, had moeten opeischen. ‘Gesteld eens,’ zegt hy, ‘dat de Bisschop jaarlyks tweeduizend ponden st. inkomen heeft, en dat het myne niet meer dan tweehonderd bedraagt, dan kan hy aan dezen eisch gemakkelyk voldoen, zo hy slechts van zyne uitgaven iets van het overvloedige afkort; terwyl ik, in tegendeel, door zoo veel op te brengen, met myne vrouw en zes kinderen, in de grootste verlegenheid geraake.’ Op de verklaaring van den Bisschop, dat, byaldien de Franschen mogten landen, hy zelf een van de honderd-duizenden zou weezen, die 'er zich tegen zouden verzetten, maakt wakefield deze aanmerking: ‘Ik zou my onder dat getal niet bevinden. Myn leeven en myne boeken zyn, van 't geen my in persoon aangaat, de eenige goederen, waarop ik prys stelle. Geen van beiden zou ik, ten gevalle en tot verdediging van den tegenwoordigen Minister, in de waagschaal willen stellen, (want ik heb geen lot gekocht). Indien de Franschen mogten komen, dan zullen zy my op myn studeerkamer, de eigenlyke post, die my alleen toebehoort, als een wakkere schildwacht in myn schilderhuis, onder de eerwaardige dooden aantreffen.’ Ook deze plaats, en eene andere tegen de Episcopaale Geestelykheid, waarin hy de Aartsbisschoppen, de Bisschoppen, Dekens, Praebendarissen, en, gelyk hy zich uitdrukt, de geheele monsterkaart der geestelyke Aristocratie, eene verachtelyke vertooning van Paapenbedrog en Bygeloof noemt, is hem, onder de punten van aanklachte, te laste gelegd geworden. | |
[p. 255] | |
Den 21 Febr. 1799 werden johnson en wakefield uit de gevangenis, waarin men ze opgesloten had gehouden, voor het Gericht der Koninglyke Bank geleid, om op de ingebragte beschuldigingen voor twaalf gezworenen, of voor eene zoogenaamde Jury, verhoord te worden. Johnson werd, als aangeklaagde Uitgeever, hoewel hy het eigenlyk niet was, eerst onder handen genomen, en, aan 't geen hem door den publieken Aanklaager te laste gelegd was, schuldig bevonden. Daarna kwam wakefield voor de Jury, die hy als zeer onweetende lieden, geheel onverschillig omtrent de handhavening van 't recht, beschryft. Men streek over hem een soortgelyk vonnis. Aan 't slot van zyne voorheen gemelde verdediging voor het gericht, heeft hy hunne naamen en ieders bedryf laaten drukken. 'Er bevonden zich onder deze twaalf, onder anderen, twee Kooplieden in steenkoolen, een Koornkooper, een Makelaar, die verkoopingen voor het publieke fonds bezorgt, één, die van het verkoopen van koemelk zyn bestaan heeft, en dergelyken. ‘Deze lieden,’ zegt wakefield, ‘nu reeds negen uuren in 't Gerichtshof doorgebragt hebbende, waren vervolgends, als regte Londenaars, meer bedacht, om hunne hongerige maagen te gaan vullen, dan om onder elkanderen, met de vereischte bedaardheid, te beraadslaagen, wat men over de gedaane aanklachte moest oordeelen, en hoedanig vonnis men over de geheele zaak zou stryken.’ Toen de publieke Aanklaager 'er op aandrong, dat de aangeklaagde moest schuldig verklaard worden, gingen zy daartoe werkelyk over, zonder eens 't geschrift van wakefield, waarover hy verklaagd werd, geleezen, of zich verwaardigd te hebben, om op zyne verdediging voor 't gericht eenige aanmerking te neemen. Hy beschouwt intusschen dit verhoor, als de genoegelykste en zegepralendste gebeurtenis van zyn geheele leven, terwyl zoo veelen daarin regt broederlyk deel genomen, en, op de nadrukkelykste en overvloedigste wyze, hunne hartelyke genegenheid voor zynen persoon, by deze gelegenheid, openlyk aan den dag gelegd hebben. Zyne verdedigingsrede, die hy voor 't gericht uitgesproken heeft, en die vyf-en-zeventig bladzyden octaafdruk vult, is wel by uitneemendheid heftig en bitter tegen den publieken Aanklaager, den eersten Staatsminister, en de Geestelykheid der heerschende Kerk, | |
[p. 256] | |
maar zy is desniettemin meesterlyk opgesteld, en draagt overal getuigenis van des Redenaars groote geleerdheid en uitgebreide kennis van zaaken, die hy niet heeft kunnen naiaaten, ook by deze gelegenheid, met aanhaaling zelfs van menigvuldige wel ter snede bygebragte plaatzen uit Grieksche en Latynsche Schryvers, te doen schitteren. Zyn uitgegeeven Verdedigschrift gaat verzeld van eenige, door hem gemeengemaakte. Brieven van voornaame Mannen, die zyne Academiekennissen en Vrienden te Cambridge geweest waren; van den Hertog van grafton, Cancelier der Universiteit; van de Bisschoppen van Gloucester, Lincoln en Norwich, en van Dr. pearce. Hy had hen, en nog eenige anderen, vriendelyk verzocht, hem een getuigenis van zyn eerlyk en onbesproken gedrag te willen overzenden, waarvan hy zich voor 't gericht zou kunnen bedieren. Zy deden dit, met veel schroomvalligheid, en wachteden zich wel zorgvuldig, om zich zyner aan te trekken, alhoewel zy ten zynen opzichte niets, dan 't geen hem eer aandeed, konden getuigen. Wakefield heeft 't nuttig geöordeeld, dezelven te laaten drukken nevens anderen, die hy voorheen van deze zelfde lieden had ontvangen. Men kan 'er de Engelsche Geestelykheid eenigzins nader door leeren kennen. Om te rug te komen op zyn proces. Op de schuldig-verklaaring der gezworene Richters volgde, niet lang daarna, het slotvonnis. Wakefield werd, op den 30sten Mey deszelven Jaars, (1799) weder voor 't gericht geleid, en tot eene tweejaarige gevangenis veroordeeld, en hem opgelegd, by 't eindigen van dezelve, voor vyf jaaren, eenen borgtocht van duizend ponden, ten waarborge voor zyn gedrag, te stellen, waarvan hy zelf zou verplicht zyn, de eene helft te beschikken, met verleende vryheid, om, voor de andere, twee voldoende borgen te noemen. Zyn gedaan verzoek, om, vóór het uitspreeken van het vonnis, nogmaals te mogen spreeken, ter zyner verdediging, werd afgeslagen, en hem ook geweigerd de voorleezing van eenige beëedigde getuigenissen, die hy nog aan zyne rechters, ten bewyze zyner onschuld, wilde overgeeven. Hem bleef dan niets overig, dan zich te onderwerpen, en, door de gemeenmaaking zyner meergomelde verdedigingrede, het onzydig publiek, over 't geen hem werd aangedaan, | |
[p. 257] | |
te laaten oordeelen. Hy had de stoutheid, om de volgende woorden van Juvenalis aan 't hoofd te plaatzen, en de twee laatste woorden met groote letters te laaten drukken:
Consedere duces: surgis tu pallidus Ajax,
Dicturus dubia pro libertate, bubulco Judice.
Sat. VII. 115.
Men verlangt nu verder te verneemen, hoe dit zal afloopen. In een aanhangsel vaart wakefield allerheftigst uit tegen den Bisschop watson en den Minister pitt, op eene wyze, die niemand, al ware hy anders overtuigd, dat beiden daarin naar waarheid zyn doorgestreken, zal kunnen billyken. |
|