Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFragmenten der waarneemingen van Kotzerue, over de maatschappy.(Uit het Fransch.)
Doorgaans zegt men, wanneer iemand, door zynen Naam, zyn Vermogen of zyne Bediening, tot eenen hoogen stand in de waereld is gekomen, dat hy zyne oude vrienden vergeet: maar de waarheid is, dat het gemeenlyk zyne vrienden zyn, welken hem vergeeten. Zy gaan zelfs zo ver, dat zy hem haaten, daartoe gedreven door yverzucht en nydigheid. Zy hadden, evenwel, oprechtlyk zynen voorspoed gewenscht, en zelfs met al hunnen invloed daartoe medegewerkt. Maar wanneer hy eenmaal in bediening is, haaten zy hem. Vanwaar komt dit? Uit eene Verwaandheid, welke het masker der Vriendschap geleend had. In waarheid, wy stellen dikwyls in onzen Vriend veelmeer belang uit verwaandheid, dan uit weezenlyke verknochtheid aan zynen persoon. Wy wenschen zyne verheffing, om te kunnen zeggen: Die man is myn Vriend. Maar naauwlyks begint zyn luister ons in de oogen te schynen, of wy sluiten ze, om 'er geen ongemak van te hebben. Dat is een braaf man, heb ik van veele menschen hooren zeggen. Maar wanneer men tot eene nadere verklaaring kwam, | |
[p. 222] | |
heb ik altoos gevonden, dat men ze om geene andere reden zo betitelde, dan omdat zy niemand in den wech stonden, of, in andere woorden, dat zy slechts nullen in het cyffer waren. Dit begryp ik; de man, die noch door zyn verstand, noch door zynen rykdom anderen in het licht staat, moet by allen welkom zyn. 'Er zyn menschen, die algemeen verfoeid worden, zelfs by de zulken, welken zy beminnen: anderen bezitten de konst van zich by de geheele waereld in te dringen, zelfs de zodanigen niet uitgezonderd, welken zy nadeelig kunnen zyn. Sommige anderen trachten te behaagen aan hun, welken zy beminnen; terwyl het hun onmogelyk is, slechts beschaafd te zyn jegens zodanigen, welken zy niet liefhebben. Misschien behoore ik tot het getal deezer laatsten, en gevolgelyk vinde ik de aanmerking zeer juist, welke eens iemand maakte by eene persoonaadje, welke ik noch beminnen, noch zelfs verdraagen konde. ‘Zolang hy zich by u niet bedwingt,’ sprak de man, ‘ben ik verzekerd, dat gy met hem niet zult kunnen leeven; en in het tegengestelde geval ben ik verzekerd, dat hy met u niet leeven kan.’ Iemand, zonder welken wy niet kunnen leeven, is ons dierbaar; maar nog dierbaarder is ons hy, die zonder ons niet kan leeven; want deeze verwekt by ons de erkentenis der verwaandheid, de oprechtste erkentenis van alle. De konst van vrienden te verkrygen is dikwyls minder noodzaaklyk dan die, waardoor men het maaken van vyanden vermydt. Uw vriend helpt u opwaards klimmen, zonder dat uw vyand somtyds zich daar kan tegenstellen. Maar wanneer gy de hoogte bereikt hebt, alwaar het u moeilyker valt, het evenwicht te houden, dan beneden, daar uwe voeten op eene effene vlakte stonden, komt uw vyand stilletjes achter u, en behoeft u naauwlyks met den vinger aan te raaken, om u te doen vallen. Dikwyls maakt men zich tien vyanden, terwyl men zich éénen vriend maakt, wiens gunsten ons door deeze tien benyd worden. Dan regent het beschuldigingen tegen u; elke zwakheid van uwen kant wordt eene misdaad, het minste gebrek eene ondeugd, eene voorbygaande geneugte eene hebbelykheid; het vermoeden zelve verandert tegen u in zekerheid. Indien het gebeurt, dat gy het oog op eene schoone vrouw slaat, zyt gy een lichtmis; indien gy huishoudelyk leeft, krygt gy den naam van eenen gierigaart. Indien het geval wil, dat gy, in gezelschap van uwe vrienden, een weinig meer dan naar gewoonte drinkt, zyt gy een volslagen dronkaart. Gelukkig nog, indien onder uwe vyanden niet eenige Fynen zyn; want beminnen of haaten is voor deeze luiden te weinig: zy moeten of aanbidden, of vervloeken. Maar van alle vyanden is, buiten tegenspraak, de ergste, eene | |
[p. 223] | |
femme savante(*), vooral indien zy eene oude vryster is. Ik wilde om de geheele waereld, zo als het gemeen zegt, 'er niet eene op myne armen na Romen draagen; want hoe vermoeid ik daarvan mogt weezen, indien ik het ongeluk had van haar aan de poort niet zacht genoeg neder te zetten, zoude dat genoeg zyn, om ze my tot eene vyandin te maaken. Ik heb sommige menschen hooren zeggen, dat men zich in den mantel zyner onschuld konde wikkelen, en den laster behandelen met verachting. Maar dit heeft my altoos bezwaarlyk toegeschenen: de laster is als een zwaare stortregen: men heeft goed onder het dak van zyn geweten te gaan schuilen; de waereld ziet dit niet, en, dat nog erger is, wil het niet zien. De menschen verschillen in dit stuk, gelyk in meer andere, van de Engelen: zy gevoelen meer vreugde over éénen zondaar dan over honderd rechtvaardigen(†). Door de aanbiedingen van eenen man van aanzien te weigeren, stelt men zich bloot voor deszelfs haat. Ik heb dit ondervonden van eenen Geleerden, die my zyne bescherming had aangeboden, en welken ik niet anders kan beleedigd hebben, dan door gebrek van eene gelegenheid om van zyne aanbieding gebruik te maaken. Hy is verstandig, die zich over niemand beklaagt; want hy ontwykt, door deeze handelwyze, het verwekken of weder ontbranden van veel vyandschap. Indien het geduld onzen vyand al niet tot inkeer doet komen, het ontwapent hem ten minsten. Maar een vyand, zegt men, verdient niet dat men hem spaare. Het zy zo: maar de vraag is niet, wat hy verdiene; wy spreeken van hetgeen u voordeelig is. Gy moet trachten zynen haat te lenigen om uwe eigene velligheid, en niet om de zyne: en hiertoe komt men somtyds gemaklyker dan men zich verbeeldde. Wees gedienstig jegens uwen vyand, en hy zal door uwe oplettendheid zich gestreeld vinden. Dikwyls heeft men den bittersten vyand zien veranderen in eenen vuurigen verdediger. Hoe meer verdienste men in iemand erkent, dies te strenger beoordeelt men zyne weezenlyke of onderstelde gebreken. Men is onvermoeid in het opspeuren der geringste vlekken, welke in de werken van eenen man van genie, of in het gedrag van eenen braaven man, zyn te vinden. Men heeft, in tegendeel, veelmeer toegeevendheid voor eenen zot en voor | |
[p. 224] | |
eenen guit, omdat deezen zich afzonderlyk eenen breeden wech gebaand hebben, welken men niet verlangt hun te betwisten. - Wy zyn altoos geneigd, gebreken te vinden in iemand, die de algemeene achting geniet; maar doorgaans beschouwen wy alleen de goede zyde van hem, die algemeen eenen kwaaden naam heeft. Een slechthoofd en een guit hebben ten minsten dit voordeel, dat men niet lang over hun spreekt, en, wanneer iets gunstigs van hun gezegd wordt, dit ter degen hoog doet klinken. Want al het kwaad, dat men van hun zeggen kan, is reeds bekend, en men stelt 'er gevolgelyk geen belang meer in. Weest zedig, is hotgeen men verstandige luiden aanbeveelt; maar waarom het zelfde gebod den zotten niet voorgeschreven? Zouden zy alleen het voorrecht hebben van hunne krachten niet te mistrouwen? - Helaas! ja, het is maar al te waar, dat zy dit voorrecht by uitsluiting genieten. Een gekskap kan zyne verwaandheid en belachelyke eischen ongestraft ten toon spreiden; ieder lacht 'er om, en der waereld zoude het grootlyks leed doen, dat hy zich verbeterde, dewyl hy daardoor haar een voorwerp van tydverdryf zoude beneemen. Een van de grootste voordeelen der zotten bestaat derhalven daarin, dat zy altyd van zichzelven verzekerd zyn. De koopluiden geeven dikwyls crediet; somtyds worden zy hiermede bedrogen; maar zonder dit zouden zy weinig verkoopen. Even zo is het met den handel van beleefdheden en kleine diensten, welke in de zamenleeving wordt gedreven. Somtyds verliezen wy hetgeen wy hebben uitgeschoten; maar deeze schade verarmt ons minder dan zy ons den moed beneemt om op nieuw crediet te geeven. Daar wy verplicht zyn met de menschen te leeven, als of wy liefde en achting voor hun hadden, zoude het dan waarlyk niet beter zyn, ons best te doen om hen weezenlyk te beminnen en te achten? - Helaas! ik heb daartoe veele poogingen aangewend, en weinige zyn my gelukt. |