Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van een werk, over de verschillende zoorten van viervoetige dieren, welkers beenderen onder de oppervlakte der aarde gevonden worden.
| |
[p. 193] | |
het begin van deeze Eeuw een dergelyk gevonden was. Een Dal, in de nabuurschap van Canstadt in Swaben, heeft agt geraamten van dezelfde zoort geleverd - en vóór twee jaaren wierden aanmerkelyke stukken van dezelve by het Dorp Argenteuil, twee uuren van Parys, gevonden; het zoude onmogelyk zyn, hier alle plaatzen op te noemen, waar men zoortgelyke heeft opgedolven. De tweede deezer zoorten maaken die, waarop de Engelschen en de Inwooners der Vereenigde Staaten van America de benoeming van Mammouth hebben overgebragt, welke eigenlyk aan de eerste toekoomt. Zy is zo groot als de eerste; doch de verbaazende tanden, van punten voorzien, geeven haar een byzonder kenmerk. Deeze beenderen worden in zeer groote hoeveelheid op eene zekere plaats aan de boorden des Ohio's, ten westen van de Vereenigde Staaten, gevonden: van daar zyn ook genoegzaam alle gekoomen, welke in de Verzamelingen van natuurlyke zeldzaamheden in Europa en America gezien worden; doch men vindt deeze zoort ook in Siberien, in klein Tatarie, en in Italien. De derde verlooren zoort is de Rhinoceros met den verlengden schedel, waarvan ik in eene andere Verhandeling getoond heb, dat hy van de vier of vyf leevende zoorten, of verscheidenheden, der Rhinocerossen weezenlyk verschilt; hy is menigvuldig in Siberien en in Duitschland(*). Men heeft het dier, in zyn geheel, met huid en vleesch, in de bevroozene gronden, aan den oever der Wilui, in Siberien, eene rivier, die zich in de Lena stort, gevonden; ten bewyze, om dit in het voorbygaan aan te merken, dat de omwenteling, die deeze dieren verdelgd heeft, verbaazend snel geweest zy. De vierde verlooren zoort is door my, in een byzonder Vertoog, Megatherium genoemd, en gelykt in het groot op de viervoetige dieren, onder den naam van Luiaards bekend. Men heeft een geheel geraamte van dit dier in Paraguay gevonden, hetwelk thans in het Cabinet van den Koning van Spanjen bewaard wordt, en waarvan te Madrid eene zeer goede beschryving uitgegeeven is. Ook zyn in Noord-America over- | |
[p. 194] | |
blyfselen van hetzelve gevonden; want de Megalonyx, door jefferson beschreeven, schynt van hetzelve niet te verschillen. De vyfde zoort is de groote Beer, welks beenderen in verbaazende menigte uit zommige holen van Duitschland verzameld zyn. Camper en rosenmuller hebben ze voor zeer verschillende van de thans leevende Beeren erkend. Eene andere Beerzoort, die in dezelfde holen onder de voorige vermengd ligt, en welker verschillendheden camper de Zoon en ik 't eerst erkend hebben, maakt myne zesde zoort. Eene zoort van verscheurende dieren uit dezelfde holen, een middelgeslacht tusschen den Wolf en de Hyaena, is de zevende. De agtste zal het dier zyn, dat aan den Eland grenst, en wiens beenderen zo overvloedig in Irland gevonden worden. Zyne hoorns hebben eene tusschenwydte van 14 voet, van de eene punt tot de andere gerekend. De Engelschen hebben verscheidene beschryvingen van deeze beenderen gegeeven. De negende zoort zal de groote gegraavene Schildpadden bevatten, die men in verscheidene Landen vindt, en in meer dan ééne zoort schynen verdeeld te moeten worden. De tiende is dat groote dier, het welk gehouden wordt van het Hagedissengeslacht te zyn, en zo bekend is onder den naam van Maastrichtschen Crocodil. Camper, Vader en Zoon, hebben zich veele moeite met het onderzoek van hetzelve gegeeven; en faujas gaf onlangs eene volledige beschryving van hetzelve, en van de groeven, waarin deeze beenderen gevonden worden. De elfde zoort zal het zeer zonderling kruipend dier maaken, hetwelk by Aichstedt in schilfer (schistes) bekorst gevonden wordt. Collini heeft een bykans geheel geraamte beschreeven, dat thans in het Cabinet te Manheim bewaard wordt. Het was klein, en scheen te hebben kunnen vliegen, zo als het hedendaagsche kleine Hagedisje, bekend onder den naam van het Draakje. De twaalfde is een ander dier, het zy kruipend of tot de Zeedieren (cetacés) behoorende, ook door collini beschreeven. Behalven deeze twaalf zoorten, welkers beenderen door anderen ontdekt of beschreeven zyn, heb ik nog 't | |
[p. 195] | |
eerst de kenmerken van elf andere erkend en byeenverzameld, waarvan de meeste in Frankryk gevonden worden; naamelyk: 1. Het dier, wiens tanden, met kooper doortrokken, de turkoisen van het westen zyn. Men vindt 'er veele te Simore in Languedoc, waar voorheen een turkoisen-groef was. Ook by Trevoux vond men zulk een tand. Dombey heeft tanden uit Peru medegebragt, die van dezelfde zoort schynen te zyn; zommige van dezelve waren op verscheidene plaatzen met gedeegen zilver doortrokken. Deeze zoort verschilde weinig van die van den Ohio. 2. Eene Tapirzoort, wiens beenderen ook in Languedoc, langs de hellingen van het zwart gebergte, gevonden worden; zy heeft dezelfde grootte, als de thans leevende Tapir, die, zo als bekend is, in Zuid-America te huis hoort, en alleen door de gedaante der achterste kiezen daarvan verschilt. 3. Eene andere Tapirzoort, welke ik de reusagtige noeme, wegens haare grootte, gelyk aan die van den Elephant, hoewel zy, in gedaante, van den gewoonen Tapir niet verschilt. Men heeft overblyfselen van denzelven by Comminge en Vienne in Dauphiné gevonden. 4. Een Hippopotamuszoort, die in het klein op den leevenden Hippopotamus gelykt, doch niet grooter is, dan een Varken. Ik heb beenderen van dezelve in een keiselagtigen zandsteen, wiens vaderland my onbekend is, gevonden. 5-10. De Gypsgroeven in den omtrek van Parys hebben my alleen zes gegraavene zoorten gegeeven; van drie derzelve heb ik reeds op eene andere plaats gesproken. Zy zyn alle zes van een nog onbekend geslacht, tusschen den Rhinoceros en Tapir in. Zy verschillen onder elkander, voornaamelyk in het getal der vingers aan de pooten, en in de grootte; deeze wisselt tusschen die van een Paard en die van het Konyn. Ik bezit zo veele beenderen van deeze zoorten, dat ik bykans de gansche geraamten daarvan zal kunnen herstellen. 11. Eindelyk heb ik nog onlangs by Honfleur de beenders van eene Crocodilzoort ontdekt, die zeer veel gelykenis heeft met den Gavial, of Crocodil van den Ganges, maar echter gemaklyk van denzelven door treffende kenmerken te onderscheiden is. | |
[p. 196] | |
Hier zyn dan drie-en-twintig, thans onbekende, Dierzoorten, die ik zelf bezit. Doch hierby bepaalen zich nog niet alle, welke in den schoot der aarde bedolven liggen; en de volgende opgaaven, die ik met de voorgaanden niet heb willen gelyk stellen, omdat haar dezelfde graad van zekerheid ontbreekt, zyn ondertusschen genoegzaam, om te doen hoopen, dat wy deezen naamrol van Zoologische Oudheden eerlang zullen kunnen vermeerderen. Ik breng deeze, nog onzekere, opgaaven in drie classen, Vooreerst zyn my verscheidene gegraavene stukken bekend, die veele overeenkomst met zoortgelyke van leevende dieren hadden, doch misschien behoord hebben tot zoorten, die weder in andere opzichten verschilden; zo als: 1. De beenderen van viervoetige dieren uit het Tygergeslacht, gemengd onder die Beerbeenderen, waarvan ik boven gesproken heb; de stukken, die ik hiervan gezien heb, verschilden genoegzaam niet met gelykzoortige Tyger- of Leeuwenbeenderen. 2. De kop van eene Hyaena, beschreeven door collini, en door hem voor een Zeehondskop gehouden. Naar de teekening en beschryving te oordeelen, verschilt hy weinig van den kop der gewoone Hyaena. 3. De beenderen uit de rotzen van Dalmatien. Ik heb tanden van daar gezien, volkoomen gelyk aan die van het Damhert; doch misschien verschilden de hoornen. Vervolgens heb ik andere stukken gezien, te veel beschadigd, om derzelver overeenkomst, of verschil, met hunne gelykzoortige duidelyk te bepaalen; zo als: 1. De beenderen der groote herkaauwende dieren uit den omtrek van Verona. 2. De gelykzoortige uit de rots van Gibraltar. 3. De beenderen der knaagende dieren (glires) uit dezelfde rots. 4. De beenderen van Zeedieren (cetacés) van het geslacht der Dolphynen of Cachalotten, die deborda d'aureau by Dax ontdekte, en voor Crocodillen hield. 5. De beenderen van herkaauwende dieren van verschillende grootte, eenige niet ongelyk aan Schaapsbeenderen, gevonden op den Berg Abuzard by Orleans. 6. De beenderen uit den omtrek van Aix, van Cet- | |
[p. 197] | |
te, enz. Ik heb wel stukken van dezelve gezien, doch zo beschadigd, dat ik zelfs niet eens de classe, waartoe zy behooren, kan opgeeven. 7. Ik heb nog van veele andere plaatzen hooren spreeken, of beschryvingen van dezelve geleezen, waar beenders zouden gevonden worden; doch waarvan ik geene gezien heb. Zodanige zyn de verschillende holen van het Carpathische Gebergte, van den Harz, van de Dalmatische Eilanden, het Eiland Cerigo, de nabuurschap van Concud in Aragonie, van Cadix, enz. Eindelyk rangschikke ik onder de derde classe der onbekende beenderen de zulke, die aan de thans leevende zoorten volmaakt gelyk zyn. Deeze worden in turfgraveryen gevonden, en kunnen door verschillende oorzaaken verzonken zyn, zonder dat men ze onder de waare gegraavene beenderen kan rekenen. Van dien aart zyn in het byzonder de beenderen van Koeien, Buffels, Aurochsen, en Arnis, zo menigvuldig in de moerassen en veengronden van Europa en Asia. Geheel Siberien, Duitschland, Holland, Schotland, en het Dal van de Somme, in Frankryk, hebben een groot aantal van dezelve gegeeven. Dit zyn dan nog eenige onbepaalde zoorten, waarvan echter waarschynlyk een gedeelte tot de drie-en-twintig reeds bekende zal moeten gebragt worden. Deeze aanmerkelyke hoeveelheid is enkel in twee jaaren verzameld, of bepaald, en wel door een man, die geen ander middel gebezigd heeft, dan zynen yver en de gunst van eenige liefhebbers van wetenschappen. Men oordeele hieruit, wat de oplettendheid der Natuur-onderzoekers, opgewakkerd door deeze eerste waarneemingen, nog zal kunnen doen, en vooral de tyd, die noodzaakelyke grondstof ter volmaaking onzer kennis. Indien in zulk eenen korten tyd zo veele verloorene zoorten weder hersteld zyn, hoe veele moet men niet veronderslellen, nog in de ingewanden der aarde verborgen te liggen! Hoe veel verheevener worden niet onze reeds verkreegene denkbeelden over de omwentelingen des aardbols, door deeze te vooren onbekende omstandigheden! Dieren, voorheen bewooners van de oppervlakte der aarde, thans onder geheele bergen bedolven! Zeeën, die tusschen haar tegenwoordig verblyf en den alouden bodem spooren van haaren allengs verander- | |
[p. 198] | |
den overgang agterlaaten! Eene vroegere Aarde, eene vroegere schepping, die de heerschappye des menschen niet kenden, en waarvan ons niets overig is, dan half ontbondene beenders! Hoe zyn deeze aloude weezens verdelgd? Hoe zyn de hun opgevolgde gevormd? Is het voor de Bovennatuurkunde niet nog bezwaarlyker, deeze daadzaaken te verklaaren, dan voor de Natuurkunde? en is deeze nieuwe schepping van werktuiglyke weezens niet misschien nog onbegrypelyker, dan alle andere byzonderheden van het verschynsel? Het koomt my ten minsten voor, dat het geene wy reeds ontdekt hebben, belangryk genoeg is, om ons tot nieuwe navorschingen aan te spooren; en ik hoope, dat de vrienden der wetenschappen wel zullen voortgaan, my hierin van dienst te willen zyn. Ik vraage niets, dan het geene door hunne vriendschap alleen kan verkreegen worden: Ik bedoele korte beschryvingen van gegraavere beenderen, die in hun bezit, of onder hun bereik zyn. Indien zy teekeningen van zodanige beenderen voor my willen doen vervaardigen, zo verbinde ik my, de kosten van dezelve te vergoeden. Van myne zyde zal ik alles in het werk stellen, om hun alle diensten, die in myn vermogen zyn, te bewyzen, door hun alle voorwerpen, die onder myn bereik zyn, te doen kennen, en die hunne byzondere studien of naspooringen zouden kunnen bevorderen. Zulk eene wederzydsche ruiling van kundigheden is misschien de edelste en belangrykste handel, die door menschen kan gedreeven worden. Ik zal zorgen, dat de naamen van allen, welke tot volmaaking van myn Werk zullen hebben medegewerkt, in hetzelve aan de nakomelingschap worden bekend gemaakt; en ik zal geen gebruik van de aan my medegedeelde ontdekkingen maaken, dan om de waare ontdekkers derzelve den roem daarvan te doen genieten. De beroemdste buitenlandsche Natuur-onderzoekers, blumenbach, camper, fortis, fabroni, brugmans, autenrieth, jäger, wiedenman; myne Amptgenooten lacepède, faujas, daubenton, hermann, gillet, lelièvre, bosc, brongniard, dolomieu, fischer; de bezitters der schoonste Verzamelingen, drée, besson, saint-genis; de bewaarers van verscheidene openbaare Cabinetten, in Frankryk en bui- | |
[p. 199] | |
tenslands, hebben my met hunnen raad en daadzaaken, die hun bekend waren, bygestaan, en alle voorwerpen, waarover zy konden beschikken, medegedeeld. Zulke voorbeelden behooren anderen ter naarvolging aan te moedigen, en ik twyfele geenzins, of zy zullen waardige navolgers vinden. In dit vertrouwen heb ik de Classe van het Instituut, waaronder ik de eer heb geplaatst te zyn, verzogt, my eenigermaate aan alle Geleerden, die myne onderneeming zouden kunnen begunstigen, aan te beveelen, door het laaten drukken van deeze aankondiging op haar bevel. De gunst, my door het toestaan van dit verzoek beweezen, is de zekerste waarborg van het onthaal, dat ik by de Geleerden van Europa zal ontmoeten. Bovendien geloove ik een zoort van recht op dit onthaal te hebben, door den zeer gevorderden staat, waarin myn Werk zich bevindt. Ik bezit meer dan driehonderd Teekeningen; vyftig Plaaten zyn reeds gesneeden; verscheidene andere onder handen; en de uitgaaf van myn Boek wagt alleen nog na de inlichtingen, die my door dit geschrift zullen kunnen te beurt vallen.
Geschreeven in den Planten-tuin te Parys, den 10 Frimaire, Jaar 9. (1 Dec. 1800.)
g. cuvier. |
|