Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHoofdzaaklyke inhoud eens geschrifts, wegens het betoverend vermogen, aan de ratelslang, en andere americaansche slangen, toegeschreeven.
| |
[p. 169] | |
lyk werd dezelve verslonden. Onmiddelyk ving zy een Mol, een veel traager Dier dan de Vogel, en sloeg denzelven binnen. Weinige dagen geleden had ik gelegenheid om het volgende waar te neemen. Een kleine Vogel, onze Sneeuw-vogel(*), was gedaan in een kouw, waarin een groote Ratelslang lag. Het kleine Vogeltje was reeds verscheide uuren opgeslooten geweest, toen ik het zag. Het toonde geene tekens van vreeze, maar vloog van den vloer tot het bovenste der kouw, en ging herhaalde keeren op den rug van de Slang zitten. Zyn kuif was in geen beevenden, maar alzins natuurlyken staat, en uit alle beweegingen moest ik opmaaken, dat deeze Vogel zich in geen ongemaklyken toestand bevondt. Om te bewyzen dat de verschynzels van Betovering niet ontstaan kunnen uit de schielyk werkende kragt van een Dierlyk Vergift, merkt Dr. barton op, hoe men, naa veelvuldig onderzoek, bevonden heeft, dat de gave, van verscheide Dieren te betoveren, niet by uitsluiting toebehoort aan die Slangen-soorten, welke de Natuur vergiftige tanden geschonken heeft; dat het eene gave is, welke even zeer behoort tot dat veelvuldiger soort van Slangen, wier beet onschadelyk is, en wier kruipende beweeging alleen haar vergift uitmaakt(†). | |
[p. 170] | |
Dr. blumenbach heeft verondersteld, dat het kletteren des ratels veroorzaakt, dat de Dieren (aangedreeven door eene soort van nieuwsgierigheid, misverstand, of vreeze,) 't zelve volgen, als 't ware uit eigen beweeging. Dit kinderagtig denkbeeld wordt gereed ter zyde geschooven. Wanneer de Hoogleeraar barton deezerwyze zich uitgelaaten heeft, over 't geen zommige vroegere Schryvers, dit onderwerp betreffende, vermeld hebben, gaat hy voort: De uitslag van niet weinig aandagts op dit onderwerp heeft my getoond, dat 'er in de geheele zaak maar één Wonder steekt - het Wonder naamlyk, dat dit Betoveren der Ratelslange ooit geloof gevonden heeft by Mannen van verstand en liefhebbers van waarneemen. De zogenaamde Betovering der Vogelen bepaalt zich bykans geheel tot die hunne Nesten laag maaken; en ik heb bevonden, dat meest alle voorbeelden, van dit betoverend vermogen bygebragt, plaats hadden op de Vogelen, in dat bepaald jaargetyde, dat zy eijeren lagen, broedden, of hunne nog tedere en weerlooze jongen kweekten. Ik begon, dit waarneemende, te den- | |
[p. 171] | |
ken, dat het geschreeuw en de vrees der veronderstelde betoverde Vogelen ontstonden uit eene pooging om hun nest of hunne jongen te beschermen. Myne naspeuringen hebben my overtuigd, dat dit het geval is. De Hoogleeraar barton geeft het in deezer voege op. Ik heb reeds aangemerkt, dat de Ratelslang niet op de boomen klimt; maar de Zwarte Slang en eenige andere soorten van het geslacht der Colubers doen zulks. Door honger aangedreeven, en niet in staat om dien te verzadigen met diertjes, welke zy op den grond vinden, beginnen zy zich om de boomen en het kreupelhout te slingeren, waar de Vogels hunne nesten hebben. De Vogel is niet onkundig van het oogmerk der Slange. Hy verlaat het nest, 't zy het eijeren of jongen bevatte, en tragt zich te weer te stellen tegen den voortgang van het opkruipend Dier. Dit doende vindt zich de Vogel gedreeven door de sterkte van de natuurlyke aandrift, welke of eijeren of jongen aan hem dierbaar maakt. Het geschreeuw des Vogels is een jammertoon; zyne beweegingen zyn beevende door vrees. Hy stelt zich aan het naakende gevaar bloot. Zomtyds nadert hy zo digt by de Slang, dat hy deeze ter prooije wordt. Maar dit is verre af van altoos het geval te weezen. Dikwyls gelukt het den Vogel, dat hy de Slang van den boom doet verhuizen, waarop hy na zyn nest wederkeert(*). Het is eene te over bekende zaak, dat, onder eenige | |
[p. 172] | |
soorten van Vogelen, de Wyfjes, op een zeker tydperk, de jongen noodzaaken uit het nest te gaan; naamlyk dan, wanneer de jongen zo veel kragts gekreegen hebben, dat zy niet langer alle ouderlyke zorge behoeven. De vlugt der jongen is gebrekkig: zy zyn ras vermoeid. Zy vallen op den grond neder, waar zy zich veelmaalen blootgesteld vinden aan de aanvallen der Slangen, die hun dreigen te verslinden. In deezen toedragt der zaake plaatst zich de moeder op een tak van kreupelhout, in de nabyheid van het verslindend schepzel. De Vogel wil aanvallen, om de verdelging van zyne jongen te voorkomen; maar vrees, gebooren uit het Instinct van zelfbehoud, dringt hem te rug te wyken. De Vogel verlaat de Slang nogthans maar voor eene korte poos, en keert daarop weder. Niet zelden gelukt het hem, de verdelging der jongen te voorkomen; de Slang slaande met de vleugels, met den bek pikkende, of met de klauwen verzeerende. Gelukt het de Slang, de jongen te bemagtigen, dan vindt zich de moeder aan te minder gevaars blootgesteld: want, terwyl de Slang bezig is met dezelve te verslinden, heeft zy noch lust, noch kragt, om op den ouden aan te vallen. Maar de honger van het Slangengeslacht is groot, en de ruimte der maage niet minder. 't Gevaar voor de Moeder is op handen, wanneer de jongen zyn binnen geslaagen. De Slang valt op de Moeder aan; en dit is de Ontknooping, welke de Fabel der Begocheling doet eindigen! Nog een en ander geval, in dit Geschrift vervat, dienen te zeer tot ophelderinge, om ze hier niet te laaten volgen. Eenige jaaren geleden werd de kundige Heer rittenhouse, door het zeer naare geschreeuw van een Roodwiekte Maïzdief(*), in het denkbeeld gebragt, dat 'er zich een Slang op geen verren afstand bevondt, en het Vogeltje in die doodlyke verlegenheid bragt. Hy wierp een steen na de plaats, van welke dit geschreeuw kwam; dit deedt den Vogel wegvliegen. Het arme Dier kwam egter welhaast te zelfder plaatze weder nederstryken. De Heer rittenhouse vervoegde zich nu na de plaats, van welke hy den Vogel hadt zien opvliegen, | |
[p. 173] | |
en zag, tot zyne groote verwondering, dien Vogel zitten op den rug van eene groote Zwarte Slang, dezelve met zyn bek pikkende. Op dit oogenblik was de Slang bezig met het doorzwelgen van een jongen vogel; en uit de dikte van den buik deezes Diers viel het op te maaken, dat de Slang reeds twee of drie andere jongen hadt verslonden. Naa dat de Slang gedood was, vloog de oude Vogel weg. De Heer rittenhouse zegt, dat het geschreeuw en de houding van den Vogel, in het opgemelde geval, volkomen gelyk geweest waren aan die van een Vogel, welken men beschreef als onder den betoverenden invloed eener Slange. En ik twyfel niet, of dit eigenste voorbeeld zou door veele ligtgeloovige Lieden bygebragt zyn als een bewys voor dat betoverend vermogen. Maar wat kan blykbaarder weezen, dan de algemeene oplossing van dit verschynzel? De Roodwiekte Maïzdief vervaardigt zyn nest in laag kreupelbosch; de grond daarvan strekt ten doorgaanden verblyve van de Zwarte Slang. Het kruipend Dier vondt geen moeite om tot het nest te komen, waaruit het, waarschynlyk by afweezen der moeder, de jongen genomen hadt; of het hadt de jongen aangegreepen, naa dat ze door de Moeder uit het nest gebragt waren: in allen gevalle, de Moeder kwam om het opslokken te beletten. Een Zwarte Slang vindt zomtyds veel moeite om zyne prooy op een boom magtig te worden. Veele gevallen, ten bewyze hiervan, zou ik kunnen aanvoeren; maar ik zal 'er, om niet langwylig te weezen, slegts één, doch 't geen myne stelling volkomen bevestigt, byvoegen. - Een Zwarte Slang zag ik op een boom klimmen, blykbaar met oogmerk om de jongen uit het nest van een Baltimore Bird te haalen. Deeze Vogel heeft de zonderlinge gewoonte om zyn nest te hangen aan het uiterste van een boomtak. De tak, door den Vogel, van welken ik thans spreek, uitgekoozen, was zeer dun. De Slang vondt het onmogelyk, by het nest te komen door 'er langs neder te daalen; zy nam derhalven een anderen tak te hulp, die boven het nest hing; en een klein gedeelte van haar staart 'er rondsom flaande, was zy in staat om het overige haars lyfs tot het nest uit te rekken, waarin zy den kop stak, en haar lust verzadigde met de jongen op te eeten. |
|