Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 158] | |
Verslag van een werk, over de verschillende zoorten van viervoetige dieren, welkers beenderen onder de oppervlakte der aarde gevonden worden.
| |
[p. 159] | |
pen, bedekt met laagen van plantgewassen - daar vindt men visschen op landdieren liggende, en deeze weder op hunne beurt met planten of schulpen overdekt. Stroomen van Lava, van puimsteen, het uitwerksel van onderaardsche vuuren, zyn gints met de voortbrengselen des Oceaans vermengd. Byna overal zyn de overblyfselen dier werktuiglyke ligchaamen volstrekt vreemd aan de luchtstreek, waar dezelve bedolven liggen; het is onder den Evenaar, dat men schulpen en visschen leevend vindt, gelykzoortig aan die, welke in het Noorden begraaven liggen, en wederkeerig. In één woord, zo zeer de Natuur het tegenwoordig verblyf der leevende weezens verzierd, zo zeer zy gezorgd heeft, om derzelver geluk en voortduuring te verzekeren; niet minder schynt zy behaagen geschept te hebben, om ook tevens aan hun de gedenkteekenen haarer almagt na te laaten in die wanorde en in die schynbaare verwarring, welke de spreekende bewyzen zyn der omwentelingen, welke de tegenwoordige gesteldheid des Heel-als moeten vooraf gegaan zyn. Deeze spooren van verwoesting hebben het verstand der menschen in alle tyden getroffen. De overleveringen van watervloeden, genoegzaam by alle Volken te vinden, zyn haaren oorsprong verschuldigd aan deeze ligchaamen van Zeedieren, over de geheele aarde verspreid. De berichten van reuzen, niet minder algemeen, zyn afkomstig van de beschouwing dier beenderen, welke in grootte die van alle dieren der luchtstreeken, waar dezelve van tyd tot tyd ontdekt zyn, verre te boven gaan. Dan dit waren slechts volksbegrippen. Mannen van geoeffender verstand hebben dit verschynsel in alle zyne uitgestrektheid zoeken te bevatten, om tot de oorzaaken van hetzelve op te klimmen. Zy hebben de puinhoopen van den aardbol doorwoeld, om de gedenkteekenen zyner natuurkundige geschiedenis op te spooren; gelyk de kenners der oudheid de puinhoopen der steden doorzoeken, om de gedenkteekenen der kunsten en gebruiken dier volken te ontdekken, welke dezelve weleer bewoonden. De Woodwards, de Whistons, de Leibnitzen, de Buffons konden deeze voorwerpen niet beschouwen, zonder die nimmer rustende weetgierigheid, welke het vernuft kenschetst. Hunne verbeelding, door dit groot toneel ontvlamd, vloog in het voorledene terug. Zy geloofde deeze opeenvolgende | |
[p. 160] | |
omwentelingen, deeze overstroomingen, deeze verzakkingen, deeze ontbrandingen te zien. Zy meende de geschiedenis daarvan te schetzen, terwyl zy niets anders deed, dan de geschiedenis van haare eigene verdichtsels daar te stellen. Doch de wetenschappen hebben, gelyk de menschen, haare tydperken. Overgegeeven in haare jeugd aan de schitterende teleurstellingen der verbeelding, worden zy kouder in rypere jaaren, en meer door de reden bestierd. De scheppende vernuften, die ze doen gebooren worden, begeeven zich op de loopbaan met een zoort van geestdrift. Zy doorloopen dezelve niet zonder vermeetelheid - zo en niet anders kan het zyn! Beschroomde geesten beginnen met de hinderpaalen daarvan te ontwaaren. Stoutmoedige koppen loopen 'er over heen, zonder ze te zien. Maar hun voorbeeld moedigt de eersten aan. Zy voegen zich in het gevolg der laatsten. Hun tred is langzaamer. Zy doen geenen stap, zonder de zwaarigheden te hebben gekend, zonder dezelve te hebben weggeruimd. Geene hebben de werken der Natuur meer gegist dan nagespoord. Deeze, alleen bedacht, de waarheid der stelsels, door hun bewonderd, te staaven, spoorden dezelve in de daad na. En zo ziet men de wetenschappen, gelyk de volken, door de dichtkunst tot de geschiedenis overgaan! De Natuurkundige geschiedenis van den aardbol heeft dan, zedert twintig jaaren, eene nieuwe baan betreeden. De Saussures, de Pallassen, de Dolomieus waren minder begeerig, de bewondering hunner tydgenooten door schitterende, doch verganglyke gestichten tot zich te trekken, dan wel vaste grondslagen te leggen, waarop de nakomelingschap te eeniger tyd een duurzaamer gedenkteeken zoude kunnen oprichten. Zy verwierpen alle leerstelsels. Zy erkenden, dat de eerste stap, om tot de kennis van het voorledene te geraaken, moest worden voorafgegaan door het tegenwoordige wel te bestemmen. Zedert dien tyd heeft men, in plaats van oorzaaken uit te denken, daadzaaken verzameld. De bergen, derzelver gangen en verschillende laagen, zyn in alle richtingen doorzocht. Men heeft alle hunne grondstoffen byeengebragt; men heeft dezelve onderling vergeleeken; en reeds zyn wy in het bezit van eene menigte van kundigheden, welke alle | |
[p. 161] | |
verwagting, die men zich in den beginne, toen deeze leerwyze eerst in gunst geraakte, belooven konde, verre overtreft. Ondertusschen is 'er een gedeelte van het Dierenryk, welks gegraavene (fossile) overblyfsels minder zyn nagespoord. Het is dat der viervoetige dieren. Langen tyd heeft men zyne aandacht alleen gevestigd op die opgedolvene beenderen, welke door hunne buitengewoone grootte, of door hunne byzondere gedaante, verbaasden. Dus hebben sloane, messerschmidt, daubenton en pallas ons de beenderen der Elephanten en Rhinocerossen, die in de Noordlyke landen verstrooid liggen, doen kennen, en het genoegzaam algemeen verspreid denkbeeld doen gebooren worden, dat de Dieren van het Zuiden weleer het Noorden bewoond hadden, of dat zy door eene of andere overstrooming, die deeze richting nam, daarheen verplaatst waren. Camper, blumenbach, hunter, rosenmuller, faujas, deeze navorschingen voortzettende, ontdekten al ras, dat eene zodanige oorzaak onvoldoende ware, alle verschynselen uit te leggen, en dat de gegraavene beenderen op verre na zo geregeld niet verspreid liggen, als men zich wel verbeeldde. Zy hebben echter de zaak niet afgedaan. Wanneer men het getal der zoorten, door hun onderzocht, met de overigen, die het nog niet zyn, vergelykt, kan men bykans verzekeren, dat deeze stoffe naauwlyks is aangeroerd. Ondertusschen zyn de gedolvene overblyfselen, welke ik bedoele, van geen minder belang voor de Natuurkunde des aardryks, dan wel de andere. Men kan zelfs beweeren, dat het gemaklyker zy, beslissende gevolgtrekkingen uit het onderzoek der beenderen van viervoetige dieren op te maaken, dan uit de beschouwing der fossile overblyfselen der overige schepselen. Het groote vraagstuk is hier, te weeten, hoe verre zich de omwenteling heeft uitgestrekt, die de vorming onzer vaste werelddeelen heeft voorafgegaan. Men dient hier voornaamlyk te onderzoeken, of de zoorten, welke toen aanweezig waren, ten eenemaal zyn verdelgd, of zy slechts zekere beperkingen in haare gedaante ondergaan hebben, dan of zy alleen uit de eene luchtstreek naar de andere zyn overgebragt. Nu is het klaar, dat zulk een onderzoek gemaklyker moet zyn ten opzichte | |
[p. 162] | |
van de classe der Zoogdieren, dan van eenige andere afdeeling. Zy is de minst talryke. Genoegzaam alle zoorten van dezelve zyn bekend - en indien 'er nog al eene of andere zoort te ontdekken ware, is het voorzeker klein en van weinig belang. Het is bykans onmogelyk, dat eene der groote zoorten zich aan de oplettendheid der reizigers, of aan de navorschingen der Natuurkenners, zoude onttrokken hebben. Ja het geen nog meer is, wy bezitten thans reeds de geraamten van bykans alle bekende zoorten. Wy kunnen dus vergelyken, en met genoegzaame zekerheid beslissen, of een of ander gedolven been al of niet gelyk zy aan een evenredig been der thans leevende zoorten. Geheel anders is het met schulpen en visschen gelegen. De Natuurkundigen zyn nog verre af, dezelve in hunne gansche uitgebreidheid te kennen; ja zo dikwerf een onbekende visch of schulp in de aarde gevonden wordt, kunnen wy vooronderstellen, dat derzelver zoort in afgelegene zee-en, of ontoeganglyke diepten, nog in leeven zy. Onaangezien deeze redenen, om de gegraavene (fossile) beenderen der viervoetige dieren by voorkeus te onderzoeken, zyn de beroemde mannen, door my aangehaald, in hunne navorschingen door twee zwarigheden opgehouden. Eensdeels is het veel bezwaarlyker, zulke beenderen te verzamelen, dan alle andere delfstoffen. Zelden worden zy onbeschadigd gevonden. De werklieden, die dezelve ontmoeten, letten 'er weinig op, om dat zy dezelve voor beenderen van menschen, of van zeer gewoone dieren, aanzien. Zelfs geleerden hebben veeltyds de fyne verschillen, welke dezelve van bekende zoorten onderscheiden, niet opgemerkt. Anderendeels is het niet gemaklyk, overal de noodige vergelykingen aan te stellen. Naauwlyks immers is in onze dagen de vergelykende ontleedkunde haarer kindsheid ontwassen, en in geheel Europa zyn slechts twee of drie plaatzen, waar men verzamelingen aantreft, ryk genoeg aan voorwerpen, die tot eene naauwkeurige vergelyking vereischt worden. Aan deeze twee oorzaaken moet men de onvolmaaktheid onzer kennis, omtrent het voorwerp, waarmede wy bezig zyn, en de dwaalingen, die zich in de meest geachte werken opdoen, toeschryven. | |
[p. 163] | |
Reeds boven heb ik een deezer dwaalingen, als of alleen in het Noorden de beenderen der Dieren van het Zuiden te vinden waren, aangemerkt. Zommige Schryvers zyn nog van gedachten, dat deeze beenderen volmaakt gelyk zyn aan die der thans leevende zoorten; dat men dezelve alleen in opgeslykte gronden aantreft, waar heen zy door middel der rivieren hebben kunnen worden overgebragt; dat de beenderen der dieren uit de verzengde luchtstreek der oude wereld nimmer in het Zuiden van America gevonden worden, schoon dezelve in Noord-America zyn, en dat geene beenderen van Dieren, eigen aan de nieuwe wereld, op het oude vaste Land bedolven liggen. Terwyl men dus het verschynsel in een valsch daglicht plaatste, meende men de oplossing daarvan te kunnen vinden in de vooronderstellingen eener altoosduurende lente, der schuinsche helling van het aspunt des aardbols, der verplaatzing des zeebodems, der trapswyze toeneemende verkoeling der aarde, en andere, die even onvoldoende waren. Ik heb de oorzaaken deezer onnaauwkeurigheden ontdekt, en geloofd, my te moeten bezig houden met dezelve weg te ruimen. Ik heb begonnen, al het geene door myne voorgangers over dit onderwerp gedaan is, te herzien; ik heb de beenderen, waarover zy geschreeven hebben, en die ik heb kunnen magtig worden, met gelykvormige beenderen van leevende dieren op nieuw vergeleeken; ik heb werklieden gebruikt, om my beenderen uit de steengroeven onzer nabuurschap te bezorgen; ik heb de verzamelingen, waar men zodanige voorwerpen bewaart, bezogt; ik heb briefwisselingen naar verschillende landen geopend, en de geleerden in dezelve hebben my beschryvingen en teekeningen van gegraavene beenderen, aldaar ontdekt, medegedeeld. Ik moet bekennen, dat niet alleen myne vrienden, maar zelfs alle Franschen en vreemdelingen, die wetenschappen beoeffenen of beminnen, en die ik heb kunnen raadplegen, my met den grootsten yver en de edelmoedigste belangloosheid hebben bygestaan. Door deeze vereenigde poogingen is eene der volledigste aanteekeningen der verschillende beenderen, die tot heden uit den schoot der aarde zyn opgedolven, byeengebragt, welke men ooit gezien heeft. Doch dit alles was geenzins toereikende: ieder been moest tot zyn | |
[p. 164] | |
geslacht en zoort worden terug gebragt, zelfs ieder gedeelte van hetzelve, dat eenige opmerking verdiende; de beenderen van eene en dezelfde zoort moesten zaamgevoegd, zo veel mogelyk de geraamten der dieren weder opgemaakt worden; vervolgens moesten deeze aldus herboorene weezens met die geene, welke thans leevende op de oppervlakte van onzen tegenwoordigen aardbol door de Natuurkundigen ontdekt zyn, vergeleeken, derzelver overeenkomsten en verschillendheden bepaald worden. Ik zeg meer; men moest uit deeze bouwstoffen zelfs de geaartheid en de levenswys der dieren, waarvan dezelve afkomstig waren, opmaaken. Deeze stelling is geenzins zo vreemd, als zy wel mag toeschynen aan lieden, die zich geen denkbeeld kunnen vormen van die wyze, waarop deeze navorschingen worden aangesteld. Alle beenderen zyn in den staat des levens zamengehecht, en maaken een geheel, welks deelen ondergeschikt zyn. De plaats, die ieder van hun te vooren eigen was, is door haare algemeene vorm gemaklyk te herkennen, en men kan uit het getal en de plaatzing hunner gewrichtsvlakten (facettes articulaires) het getal en de richting der geenen, welke met deeze vereenigd zyn geweest, beoordeelen. Want het getal, de richting en de gedaante der beenderen, waaruit ieder gedeelte van het ligchaam zaamgesteld is, bepaalen tevens de beweegingen, waartoe hetzelve geschikt is, en by gevolg de verrichtingen, welke hetzelve vervullen kan. Elk gedeelte staat weder op zyne beurt in onmiddelyke betrekking met alle overigen, zo dat men, in een zeker opzicht, uit de beschouwing van één derzelve het geheel kan opmaaken, en wederkeerig. By voorbeeld, wanneer de tanden van een dier zodanig zyn gevormd, als noodig is om vleesch te eeten, kan men, zonder verder onderzoek, beweeren, dat het geheele stelsel zyner verteeringswerktuigen voor zulk zoort van voedsel geschikt is, en dat zyn geheel maaksel, en zyne werktuigen van beweeging, en zelfs die der zinnen, zodanig zyn ingericht, als vereischt wordt, om hetzelve in staat te stellen, zyne prooi te kunnen opdoen, te vervolgen, en dezelve te bemeesteren: in de daad, deeze met elkander in verband staande eigenschappen zyn de noodzaaklyke voorwaarden van het bestaan des diers, en het is klaarblyklyk, | |
[p. 165] | |
dat, byaldien het anders gelegen ware, dit dier by geene mogelykheid leeven konde. Ik heb dit voorbeeld, als het meest treffende, en het meest geschikte, uitgekoozen, om een denkbeeld te geeven van de wyze van redeneeren, welke zulk een onderzoek vereischt. Men begrypt echter ligtlyk, dat alle betrekkingen der deelen tot elkander niet zo klaar beweezen kunnen worden, als deeze, en men zich dikwerf tot gissingen van meerdere ingewikkeldheid, en tot minder zekere besluiten, bepaald ziet; nogthans blyft het altyd gemaklyk, aan ieder deezer gevolgtrekkingen den graad van waarschynlykheid toe te kennen, welke haar toekoomt. Bovendien is men niet altyd bepaald tot de beschouwing van afzonderlyke beenderen; het gebeurt zeer dikwils, dat men byna geheele ledemaaten ontdekt; zomwylen is ook geen deel van het geraamte van de overigen verwyderd: in deeze gelukkige gevallen heeft de ontleeder genoegzaam niets te doen; want, ik herhaale het, de gedaante der weeke deelen wordt door het geraamte bepaald; en, wanneer men zich dezelve verbeeldt, met eene huid bekleed, zo heeft men het dier zo, als het zich in het leven vertoonde, uitgezonderd eenige verziersels van weinig beteekenis, als kammen, maanen, en andere geheel uitwendige deelen, die niet den minsten invloed op deszelfs inwendige gesteldheid hebben. Terwyl ik de fossile beenderen der viervoetige dieren, volgens deeze grondbeginselen, onderzogt, heb ik 'er gevolgtrekkingen uit afgeleid, die ik in het algemeen zal opgeeven, en waarvan ik de bewyzen in het Werk, waarvan dit Bericht in zeker opzicht de aankondiging is, zal daarstellen, met alle die ontwikkelingen, waarvoor zy vatbaar zyn. Immers vindt men in alle landen, onder den grond, en wel in overvloed, beenderen, verschillende van het gebeente der dieren, welke thans de oppervlakte der aarde bewoonen. Ik zeg in overvloed; want men heeft overal, waar men dezelve met eenige oplettendheid gezogt heeft, een groot aantal van dezelve gevonden. 'Er gaat, by voorbeeld, geen dag voorby, dat de werklieden, die in de Gypsgroeven by Parys arbeiden, niet eenige beenderen ontdekken; en het is alleen aan het weinig belang, dat de Liefhebbers daarin gesteld hebben, zo | |
[p. 166] | |
wel als aan de onkunde der werklieden, die ze wegwierpen, te wyten, dat 'er geen grooter aantal in de Cabinetten voorhanden is. Ik zeg in alle landen; want alleen de zulke, die uit gebrek aan tyd niet behoorlyk hebben kunnen onderzogt worden, hebben geene opgeleverd. Het bebouwde gedeelte van Siberien is 'er vol van. Daar is bykans geen landstreek in Duitschland, in Italien, in Frankryk, in Engeland, in Irland, in Spanjen, die niet haare byzondere zoorten heeft. Zedert dat America door kundige mannen, die op de plaats zelve zyn, is doorzogt, heeft ook zy de haare gegeeven. Die van de boorden der Ohio zyn lang bekend. Dombey vond 'er in Peru. De Spanjaarden hebben een geheel geraamte uit Paraguay aangebragt. Het wysgeerig Genootschap te Philadelphia heeft zedert kort nieuwe, die uit de vereenigde Staaten afkomstig zyn, bekend gemaakt. Tartaryen is niet in gebreke gebleeven; en hoewel wy nog heden geene uit Africa(*), noch van het uitgestrekte vaste land van Nieuw-Holland bezitten, is 'er alle reden te gelooven, dat alleen gebrek aan naspooring hiervan de oorzaak zy. Ik heb eindelyk nog beweerd, dat deeze fossile beenderen bykans altoos verschillen van het gebeente der dieren, welke op den grond leeven, waaronder zy verborgen zyn, zelfs wanneer zy voor het overige eene meer of min volmaakte gelykenis hebben met die van dieren uit andere landen. De reden hiervan is, dat zich op ons vaste land geene steen- of aardagtige laagen meer vormen, zedert het zyne tegenwoordige luchtgesteldheid geniet. Derhalven worden de beenderen der dieren, die thans sterven, blootgesteld aan alle nadeelige uitwerkingen der lucht, en ras ontbonden. De ontbinding geschiedt wel langzaamer, doch niet minder wezenlyk, wanneer deeze beenderen in eenen vetten grond begraaven zyn, gelyk zulks op onze kerkhoven en in onze vilkuilen gebeurt. Steenagtige bedruipingen (Stalactiten) kunnen ze nog alleen, wanneer zy dezelve met een korst omgeeven, voor de verrotting behoeden; buitendien is 't thans byna onmogelyk, dat zich fos- | |
[p. 167] | |
sile beenderen kunnen vormen; en in de daad, men vindt geene van laatere vorming. Nergens zyn fossile menschenbeenderen voorhanden; en al wat men tegen deeze stelling heeft zoeken in te brengen, is valsch bevonden, zo dra men de beenderen, die voor zodanige wierden uitgegeeven, ter goeder trouwe heeft kunnen onderzoeken. Zommige Schryvers, en nog laatst deluc, hebben gemeend, dat de fossile beenderen der viervoetige dieren altyd in slykbeddingen (couches meubles), de nieuwsten, die de kern des aardbodems insluiten, gevonden worden. Dit is echter niet algemeen. Dikwerf zyn zy met wezenlyken steen omringd, het zy kalk, gyps, of keizelagtig; en zulks niet alleen in de holen of klooven der rotzen, daar, gelyk ik gezegd heb, dezelve door steenagtige bedruipingen (Stalactiten) zedert kort hadden kunnen ingeslooten zyn, maar ook in de natuurlyke beddingen van dezelve, en zomwylen van zeer oude rotzen. Zodanig worden de beenderen, in den omtrek van Parys, te midden van verbaazend dikke gypsbeddingen gevonden, die weer op haare beurt met laagen van oesters en andere zeeschulpen bedekt zyn. Ik meene zelfs eene daadzaak te hebben waargenomen, die zo veel te gewichtiger is, omdat men gelykvormige aanmerkingen, ten opzichte van andere fossile zaaken, gemaakt heeft: dat is, hoe ouder de beddingen zyn, waar men deeze beenderen vindt, hoe meer zy verschillen van die der thans leevende dieren. Maar in de algemeenheid van dit verschil is de merkwaardigste en verbaazendste gevolgtrekking gelegen, die ik door myne naspooringen verkreegen heb. Ik kan thans genoegzaam verzekeren, dat geen der viervoetige dieren, die wezenlyk fossil zyn, en die ik naauwkeurig heb kunnen vergelyken, overeenkomst heeft met een eenige der thans leevende zoorten. Het is my niet onbekend, dat, indien het op getuigenissen, zelfs van zeer achtingwaardige Schryvers, aankwam, men my zeer veel zoude kunnen tegenwerpen. Zonder van oude Natuurkundigen te spreeken, die overal gegraavene menschenbeenderen ontdekten, - zelfs gouan en spallanzani verhaalen, dat dergelyke in onze dagen nog zyn gevonden; esper wil, dat de beenderen uit de holen der rotzen van Frankenland | |
[p. 168] | |
waare beenderen van witte Beeren zyn; pallas zegt, dat de Siberische Mammouth in alles den Elephant gelyk zy, en zo vervolgens. Dan deeze getuigenissen verdwynen ras by een oplettend onderzoek, en, zo 'er al eenige twyfeling overblyft, het is, dat de beenderen, welke men onderzoekt, van dien aart zyn, dat zy niet meer van elkander verschillen zouden, als de leevende zoorten van hetzelfde geslacht. Alle herkaauwende dieren, by voorbeeld, hebben zulke gelyke tanden, dat men ze alleen aan de grootte onderscheidt; dus hebben twee zoorten van dezelfde grootte volmaakt gelykvormige tanden. Men kan, derhalven, uit de gelykheid (identité) eens tands van een gegraaven herkaauwend dier, met den tand van eene aanweezige zoort, niet besluiten, dat beide ontleend zyn van volstrekt gelykzoortige dieren. Dit geval alleen uitgezonderd, waren alle onbeschadigde gegraavene beenderen, die ik gezien heb, verschillende van de beenderen der viervoetige dieren, die thans leven.
(Het Slot in het volgende Stuk.) |
|