| |
Uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.
(Vervolg en Slot van bl. 87.)
Eer ik myn verhaal vervolg van onze Reis door de Eilanden van deezen Archipel, schryft de la pêrouse, oordeel ik het voeglyk, om het verhaal te geeven van den Heer de vaujuas, die het bevel voerde, geduurende den aftocht uit de Baay van Maouna. Schoon hy enkel mede na wal ging als een die aan de beterhand was, en geen post bekleedde, gaf het dringende der omstandigheden hem, als 't ware, zyne kragten weder, en hy verliet de Baay niet, eer hy wel verzekerd was, dat geen Franschman leevend in de handen der Inboorelingen bleef.
| |
Verhaal van den Heer vaujuas.
Op den elfden December, ten elf uuren 's morgens, zondt de Heer de la pêrouse zyn lange Boot en zyn Bark, met watervaten gelaaden, bemand met eenige gewapende Soldaaten, om zich te voegen by het gedeelte, 't welk, onder bevel van den Heer de langle, mede zou gaan om water te haalen. De Heer boutin hadt reeds de noodige onderrigtingen ontvangen, wegens het houden van goede orde, en zorg voor onze veiligheid te draagen, als de Boots aan strand zouden gekomen weezen. Ten zelfden tyde heiste onze Capitein zyne Boots over boord, deedt 'er de watervaten in, en liet 'er gewapende Manschap nevens vertrekken. Ten
| |
| |
half één uur, wanneer de Schepen zich drie vierde van eene myl van 't land bevonden, met de zeilen aan bakboord gehaald, gingen de Boots van boord, om water te haalen in de Kreek, door den Heer de langle aangeweezen. Deeze Waterplaats lag eenigzins ter zyde van die, waar wy voorheen ons van water voorzagen. De Heer de langle hadt aan deeze de voorkeus gegeeven, dewyl ze hem min bevolkt voorkwam, en even gemaklyk; doch de eerste hadt het voordeel, dat men 'er gemaklyker invoer, en dat dezelve van genoegzaame diepte was, om geen gevaar te loopen van aan den grond te geraaken.
De Heer de langle stelde my voor, hem te vergezellen, schoon ik nog zwak was; het gaf my gelegenheid om op 't land een lugtje te scheppen. Hy nam het bevel over de Bark op zich, en droeg dat over de lange Boot op aan den Heer le gobien. De Heer boutin voerde het bevel op de lange Boot van de Boussole, en de Heer mouton op de Bark. De Heer colinet en Vader receveur, beiden ziek, met de Heeren lamanon, la martiniere en lavaux, vergezelden ons, zo wel als een aantal andere Persoonen, behoorende tot de beide Fregatten. Wy maakten in 't geheel een-en-zestig Mannen uit, de Matroozen medegerekend.
By ons heenen vaaren na het Eiland zagen wy met eenige bedugtheid, dat veele van de Canoes, die zich rondsom de Schepen onthouden hadden, ons volgden en in dezelfde Kreek kwamen. Wy ontdekten ook op de rotzen, die deeze Baay van de andere scheidden, veele Inboorelingen, die uit de andere Dorpen zich derwaards vervoegden. By onze komst aan het rif, 't welk de Kreek van de Waterplaats vormt, en slegts een naauwen en ondiepen doortocht open laat, ontdekten wy, dat het laag water was, en dat de lange Boots 'er niet in konden vaaren, zonder aan den grond te raaken. Zy bleeven, derhalven, op den afstand van een halven snaphaanschoot van den wal; daar konden wy alleen met roeijen komen. Deeze Baay hadt zich aan den Capitein op een gunstiger wyze voorgedaan, dewyl op dien tyd het water zo laag niet was.
Wanneer wy aankwamen, wierpen de Wilden, die de kust, ten getale van zeven- of agthonderd, bezetten, als een Vredesteken, verscheide takken in zee van den boom, uit welken de Zuidzee-Eilanders zich een dron- | |
| |
ken maakenden drank bereiden. Geland zynde, gaf de Heer de langle bevel, dat elke Boot bewaakt zou worden door een Soldaat onder de wapenen en een Matroos, en dat het volk van de lange Boots, terwyl de watervaten gevuld werden, onder de bescherming zou weezen van een dubbele ry Soldaaten, zich uitstrekkende van de Waterplaats tot de Boots. - Zo ras de watervaten gevuld waren, werden dezelve in rust aan boord gebragt; en de Inboorelingen lieten zich in vry goede orde houden, door de gewapende Soldaaten. Onder de Eilanderen bevonden zich veele Vrouwen, en zeer jonge Dogters, die haare gunstbetooningen op de onbeschaamdste wyze aanbooden, en wier dienst-aanbiedenis niet algemeen versmaad werd. Wy zagen zeer weinig kinderen.
Onzen arbeid bykans geëindigd hebbende, groeide het getal der Inboorelingen aan, en werd teffens langs hoe onrustiger. Deeze omstandigheid bewoog den Heer de langle, om zyn eerste oogmerk, het inhandelen van eenigen leeftocht, te laaten vaaren; en hy gaf last, om onverwyld weder aan boord te gaan; doch in dien tusschentyd, en dit, denk ik, was de eerste oorzaak van ons ongeluk, deedt hy een geschenk van eenige koraalen aan eene soort van Opperhoofden, die geholpen hadden in het afweeren der aandringende Inwoonderen. Wy hielden ons egter verzekerd, dat dit afweeren enkel bedrog was, en dat, indien deeze vermeende Opperhoofden weezenlyk eenig gezag hadden, 't zelve zich tot zeer weinigen uitstrekte. De Geschenken, door den Capitein aan vyf of zes Persoonen uitgereikt, veroorzaakten misnoegen by de overigen. Zints dat oogenblik rees 'er een algemeen geschreeuw, en wy waren buiten staat, hun langer in rust te houden. Zy lieten ons nogthans toe, in onze Boots te gaan; maar een gedeelte hunner ging te water om ons te vervolgen, terwyl anderen steenen raapten.
Naardemaal de lange Booten aan den grond zaten, op een kleinen afstand van het strand, moesten wy, om 'er by te komen, tot den middel door 't water gaan; dit doende, werden de snaphaanen van eenigen onzer Soldaaten nat. In deezen hachlyken toestand begon het schriklyk tooneel, 't welk ik nu moet openzetten. - Naauwlyks waren wy in de lange Boots, of de Heer
| |
| |
de langle gaf bevel om af te vaaren, en de dreg te ligten; dan hiertegen verzetten zich veelen der Eilanderen, door het touw vast te houden. De Capitein, ooggetuige van deezen tegenstand, ziende dat de oproerigheid toenam, zogt de Wilden vreeze aan te jaagen, door een snaphaan in de lugt af te schieten; dan, wel verre van zich hier door te laaten afschrikken, gaven zy het teken van een algemeenen aanval. Onmiddelyk viel op ons een hagelbui van steenen, met zo veel kragts als snelheids geworpen. Het gevegt begon van wederzyden, en was welhaast algemeen. De zodanigen, wier snaphaanen in een bruikbaaren staat waren, schooten verscheide deezer woedende Indiaanen overhoop; maar de overigen scheenen hierdoor met geene vrees altoos bevangen, maar veeleer met verdubbelde woede te vegten. Een gedeelte hunner kwam digt by de lange Boots, terwyl de rest, ten getale van zes- of zevenhonderd, voortvoer met ons te steenigen, op de schriklykste en moorddaadigste wyze.
By de eerste daad van vyandlykheid sprong ik in 't water, om na de Bark van de Astrolabe te zwemmen, waarin zich geene Officiers bevonden. De nood gaf my kragt, om den kleinen weg, dien ik had af te leggen, te volbrengen; en, ondanks myne zwakheid, ondanks my verscheide steenen op 't lyf kwamen, bereikte ik, zonder bystand, de Boot. Ik zag met het grievendst leedweezen, dat 'er bykans geen snaphaan was, of dezelve was nat, en dat 'er niets overschoot, dan om, zo ras mogelyk, buiten het rif in vlot water te geraaken. Intusschen hieldt het gevegt aan; en de verbaazend groote steenen, door de Wilden geworpen, bragten elk oogenblik den een of ander van ons Volk wonden toe; en wanneer een gewonde in het water viel, aan den kant, waar zich de Wilden bevonden, werd hy onmiddelyk afgemaakt door knods- of riemslagen.
De Heer de langle was het eerste slagtoffer van de woede deezer Barbaaren. By het begin des aanvals werd hy getroffen van den steeven van de lange Boot, by welken hy stondt; hy viel in zee, met den Opziender der wapenen en den Timmerman, die aan zyne zyden stonden. De woede, waarmede de Eilanders op den Capitein aanvielen, behieldt de twee laatstgemelden, die middel vonden om aan boord van de Bark te komen. Zy, die zich in de lange Boot bevonden, deel- | |
| |
den welhaast in het lot van onzen ongelukkigen Bevelhebber, uitgenomen eenige weinigen, die op het rif de wyk namen, en na de Barken zwommen.
In minder dan vier minuuten maakten zich de Eilanders meester van de beide lange Boots. Ik zag met smert en woede de slachting van onze ongelukkige Medegenooten, zonder in staat te zyn om hun den minsten bystand toe te brengen. De Bark van de Astrolabe bevondt zich nog binnen het rif, en ik verwagtte elk oogenblik dezelve ingewikkeld te zien in het zelfde lot als de lange Boots wedervoer; doch dezelve bleef behouden door de roofzugt der Wilden, die, voor verre het grootste gedeelte, zich na de lange Boots begaven, terwyl de rest niets deedt dan steenen werpen. Eenige weinigen kwamen nogthans tot ons af, en wagtten op ons by de doorvaart en de rifs. Schoon de branding zwaar was, en de wind vlak tegen, vonden wy middel, om, niettegenstaande hunne steenen, en de veelvuldige gevaarlyke wonden, welke deeze aan veelen onzer toebragten, ons uit deeze heillooze plaats te redden, en ons te voegen by de Bark van de Boussole, onder bevel van den Heer mouton, die, door zyne watervaten in zee te werpen, zich vlot gemaakt hadt, en plaats gemaakt voor allen, die, na dezelve toezwemmende, lyfberging zogten. Ik had in die van de Astrolabe ingenomen de Heeren boutin en colinet, nevens verscheide anderen. Allen, die de wyk na de Barken genomen hadden, waren meer of min gewond. De Boots waren derhalven onverdeedigbaar, en het was niet mogelyk te denken om weder te keeren na eene Baay, uit welke wy zo gelukkig ontkomen waren, om ons te verzetten tegen een duizend woedende Barbaaren. Wy hadden ons vrugtloos aan een gewissen dood blootgesteld.
Wy zetten derhalven den koers na onze twee Fregatten, die, ten drie uuren, de tyd der slachtinge, van het strand waren afgewend. Aan derzelver boord was geen het minste vermoeden, dat wy ons in eenig gevaar bevonden; en de wind fris opkoelende, waren zy verre afgeloefd: eene ongelukkige omstandigheid voor ons, en in 't byzonder voor de Gewonden, die een spoedig verband vorderden. Ten vier uuren wendden de Fregatten en hielden na land. Zo ras wy ons buiten het gevaar der riffen bevonden, deed ik de zeilen byzetten en hield scherp by den wind, om dus ons van de kust
| |
| |
te verwyderen, alles over boord werpende, 't welk hinder kon toebrengen aan de vaart van een Boot zo vol volks. - Gelukkig dagten de Eilanders, bezig met het plunderen van onze lange Boots, niet om ons te vervolgen. Onze éénige middelen van verdeediging bestonden in vier of vyf houwers, en eene laading voor twee of drie snaphaanen: een armhartige voorraad tegen twee- of driehonderd Barbaaren, voorzien van steenen, gewapend met knodsen, en meester van ligte Canoes, waarmede zy ons op een afstand naar hunne begeerte konden naderen. Verscheide van deeze Canoes kwamen uit de Baay, korten tyd naa dat wy dezelve verlieten; doch zy voeren het strand langs; één stak in zee, om berigt te geeven aan hunne Landlieden, die met hunne Canoes op de hoogte der Fregatten gebleeven waren. De Indiaanen, aan boord van deeze Canoe, hadden de onbeschoftheid om dreigende gebaarden te vertoonen, toen zy ons voorby voeren; dan onze omstandigheid noodzaakte ons, onze wraakneeming op te schorten, en onze zwakke middelen tot zelfverdeediging te bespaaren.
Zo ras wy in volle zee waren, hielden wy na de Fregatten toe, heissende een rooden zakdoek aan den mast op; en nader komende, schooten wy onze drie snaphaanen af. - De Heer mouton gaf desgelyks een sein om bystand, met twee zakdoeken op te haalen; doch wy bevonden ons bykans op de zyde van het Fregat, eer men ons bemerkte.
De Astrolabe, het naaste van de twee Fregatten, hieldt toen op ons aan; en ten half vyf uuren zette ik de zwaarst gewonden aan boord van dat Schip over. De Heer mouton 't zelfde gedaan hebbende, zetten wy, zonder uitstel, koers na de Boussole, waar ik den Scheepsbevelhebber berigt gaf van het droevig lot, ons wedervaaren. - Naa de voorzorgen genomen te hebben, welke zyne voorzigtigheid hem inboezemde, naa het regtmaatig vertrouwen, 't welk hy in die van den Heer de langle geplaatst hadt, was zyne verwondering over deezen uitslag allersterkst; en ik kan 's Mans smert alleen vergelyken by die ik zelf voelde. - Ons tegenwoordig ongeluk herinnerde ons op het leevendigst, 't geen ons den 13 July des Jaars 1786 overkwam, en diende om een nog onaangenaamer wolk van bekommering over onze geheele Keis te verspreiden; schoon wy in dit
| |
| |
laatste ongeluk nog gelukkig genoeg waren om het grootste gedeelte van die aan land gegaan waren te behouden. Indien de begeerte om te plunderen niet voor een tyd de woede der Barbaaren gestild of op een ander voorwerp gevestigd hadt, geen één der gelanden zou dit onheil ontkomen weezen.
Onbeschryfbaar groot was de ontsteltenis, welke uit dit droevig voorval aan boord van beide de Schepen ontstondt. De dood van den Heer de langle, die de hoogagting en het vertrouwen van al het Scheepsvolk bezat, vervulde elk met de diepgaandste droefenisse. De Eilanders, die met hunne Canoes niet verre van het Schip waren, toen wy aankwamen, liepen groot gevaar van opgeofferd te worden aan de wraak onzer Scheepslieden, wier woede wy zeer bezwaarlyk konden bedwingen. - De algemeene droefheid, welke aan boord heerschte, is de beste lofrede, welke over onzen Capitein kon worden uitgesprooken. Wat my betreft, ik verloor in hem veeleer een Vriend dan een Bevelhebber, De vriendlykheid, waarmede hy my behandelde, zal my hem doen betreuren tot het laatste oogenblik myns leevens; gelukkig zou ik geweest zyn, indien ik myne verknogtheid aan hem had kunnen betoonen, door my te zyner verdeediging op te offeren. Maar deeze braave Officier, meer dan iemand anders, was de eerste, die een prooi werd van de wilde beesten, die op ons aanvielen. In den zwakken staat myner gezondheid was ik ongewapend aan land gegaan, vertrouwende op de bescherming van anderen; en wanneer ik de Bark bereikte, was al de krygsvoorraad voort of doornat. Alles, wat ik toen kon uitvoeren, was, bevelen te geeven, die ongelukkig van te weinig beduidenis waren.
Ik zou onregt doen aan de geenen, die nevens my het geluk hadden om hun leeven te bergen, indien ik niet verklaarde, dat zy zich allen met grooten moed en bedaardheid gedroegen. De Heeren boutin en colinet, die, niettegenstaande de zwaare wonden, hun toegebragt, eene groote tegenwoordigheid van geest betoonden, hadden de goedheid om my met hunnen raad te dienen; ik werd desgelyks zeer te passe geholpen door den Heer le gobien, die de laatste de lange Boot verliet, en wiens voorbeeld, onverschrok- | |
| |
kenheid en aanspraaken niet weinig dienden, om de zodanigen onder de Matroozen, die kleinmoedig begonnen te worden, op te beuren. De Onder-officiers, de Soldaaten, de Scheepslieden volvoerden de bevelen, hun gegeeven, met zo veel stiptheids als yvers. De Heer mouton hadt geen minder reden om wel voldaan te weezen over het Volk in de Bark van de Boussole.
Elk, die aan wal was, kan, nevens my, getuigen, dat niets gewelddaadigs, niets onvoorzigtigs van onzen kant de Wilden tergde tot den aanval. Onze Capitein hadt de striktste bevelen ten dien opzigte gegeeven, en zy werden algemeen gehoorzaamd.
vaujuas.
Van deeze heillooze plaats gaat de Reis voort na de Vriendlyke Eilanden, waar de Heer de la pêrouse zommige misstellingen in de gewoone Kaarten te regt bragt. Zy dreeven eenigen handel met de Inwoonderen van Tongataboo en anderen, reeds genoegzaam bekend uit de Reizen van Capitein cook. Het vermelden van de aankomst der Schepen in Botany - Baay sluit het Reisverhaal. Zints dien tyd heeft men nimmer eenige kundschap bekomen van hun lot; en 'er valt bykans geen twyfel aan, of zy kwamen om in eenen Storm.
Hier sluiten wy onze Uittrekzels van deeze gedenkwaardige Reize; en het is ons oogmerk, om eerlang in ons Mengelwerk een Leevensberigt van den Bevelhebber de la pêrouse te plaatzen. |
|