| |
Julia.
Eene Russische Geschiedenis.
Julia was het cieraad van de Hoofdstad. Zy vertoonde zich; de Heeren zagen haar, hoorden haar alleen, en zy was het onderwerp der gesprekken boven alle andere. - Al de Jufferschap wierp op haar een kwaadaartigen glimplach, en zogt te vergeefsch eenig gebrek in haar te vinden, ten einde daardoor eenigermaate haare beledigde Zelfliefde te bevredigen. - Julia vertoonde zich vlekloos als de Zon; elk zogt te vergeefsch in haar eenig gebrek. Is het, naa dit vermeld te hebben, noodig, te zeggen, dat ieder Jong Heer haar aanbad, en het een gunst rekende, onder haare Slaaven te mogen geteld worden?
Julia, egter, beminde niemand dan zichzelve. Met eene trotsche zelfgenoegzaamheid zag zy rondsom zich heen, en dagt: Wie is my gelyk? Wie is myner waardig? Nogthans droeg zy wyslyk zorge, dat geen deezer innerlyke gevoelens aan den
| |
| |
dag kwamen; en wanneer men van haar sprak, als uitsteekende in schoonheid en verstand, werd zy even zeer bewonderd uit hoofde van haare zedigheid; eene gave van veinzery, die de Sexe alleen in den hoogsten graad bezit.
Den stoet haarer Aanbidderen zag julia eens over met een aandagtig oog. Eerst viel 't zelve op den jongen samolubow, een allerschoonst Jongeling; daarenboven dagt hy om niets dan om julia en om zyn Spiegel. - Naa hem stelde zy zich voor, den manlyken grabow, een jong Held, dien niets dan eene Grieksche kleeding ontbrak, om ten vollen Mars te vertoonen, als de voorkeus verdienende. - Vervolgens dagt haar de praatagtige pustolow, die, niettegenstaande zyne Regterlyke Waardigheid, in vrolykheid en aartigheid uitstak, beminnelyk. Dan geen deezer verkiezingen hieldt eenigen stand.
In 't einde viel julia's keuze op den in de daad beminnelyken boris. In deeze keuze deelde haar hart en verstand beide. Boris was, onder het oog van een tederbeminnenden en verstandigen Vader, buiten 's lands opgebragt. Nuttige en tot cieraad dienende kundigheden bezat zyn verstand, en zyn hart omhelsde de voorschriften der deugd. Hy was bevallig van persoon, hoewel eigenlyk gesprooken niet schoon. Zyne houding was edel, en in zyne oogen speelde eene edele ziel. Als eene schuldlooze maagd bloosde hy op het hooren van elk onzedig woord; hy sprak weinig, maar altoos aangenaam, altoos verstandig; nimmer poogde hy te schitteren door zyn verstand of vernuft, en hoorde geduldig elk het zyne inbrengen. - Boris beminde julia - en hoe was het mogelyk, eene zo schoone en bevallige niet te beminnen? doch haar talryke stoet van Minnaars hieldt hem op eenen afstand. Hy aanschouwde haar, van verre, zonder zugten, zonder zyne hand met een droefgeestig gelaat op zyne borst te leggen; met één woord, zonder in dien zin den minnaar te speelen.
Niettemin wist julia, dat boris haar beminde, en welhaast onderscheidde zy den zedigen Jongeling van de rest haater Minnaaren. Zy moedigde hem aan, om tot haar te naderen, door een vriendlyk oog en zagte lonken; zy sprak met hem, betoonde agting voor zyne verdiensten, luisterde met aandagt na 't geen hy sprak, en ontdekte klaar genoeg, dat zy wenschte hem te meermaalen te zien. ‘Gaat gy morgen na het Concert? - Komt gy morgen by ons eeten? - Gister viel my de dag lang zonder u te zien;’ - en wat dies meer zy. - Boris behoorde niet tot het getal der zodanigen, die elk vriendlyk woord, elken gunstigen blik van eene jeugdige Schoonheid voor eene liefdesverklaaring houden; nogthans koesterde hy, met al zyne bescheidenheid, hoope, en stondt bykans op het punt om zich aan de voeten van julia te wer- | |
| |
pen, ten einde van haare lippen de erkentenis van haare wederliefde te hooren - en julia was, van haare zyde, verlangende na dat eigenste oogenblik - toen een nieuw verschynzel zich aan den gezigteinder der groote wereld vertoonde, en aller aandagt trok. Van hem werd steeds gesprooken. Elk prees hem, inzonderheid de Sexe; bovenal die, op welke hy een onderscheidend oog geslaagen, of een vriendlyk vleiend woord toegesprooken hadt.
Intusschen ging de spraak, dat de jonge Prins geheel onaandoenlyk was voor vrouwlyke schoonheid; dan men wilde hem op het cierlykst en bevalligst uitgedoscht beproeven. Lachende en geheel onbezorgd liep hy rond, tot hy op eene openbaare plaats julia ontmoette. Zy deedt de schoonheid aller haarer jeugdige tydgenooten taanen. Hy was de schoonste der Jongelingen. ‘Hy moest,’ dagt julia, ‘op haar verlieven.’ - Hy sprak by zich zelven, ‘Zy moest hem beminnen.’ Elk sloeg de oogen neder, en gaf alle hoop op. Julia's bewonderaars verdweenen allerwegen in wanhoope. Boris alleen verliet haar niet. Hy sprak met haar. Zy antwoordde koeltjes - kort - julia was verlegen.
Wanneer, 's anderen daags, boris zyne opwagting by haar wilde maaken, liet een hevige hoofdpyn julia niet toe, hem te ontvangen. Den volgenden dag zag hy haar op een Bal. De jonge Prins zat naast haar, danste met haar, hieldt met haar een vriendlyk onderhoud. Boris werd beleefd gegroet - doch scheen voorts vergeeten; zy zag niet na hem; en hoe kon dit weezen, daar de Prins niet aan dien kant zat? - Arme boris! gy moogt eens gelukkig geweest zyn; doch dat oogenblik is verdweenen. Thans blyft 'er niets voor u over, dan, nevens anderen, te vertrekken. - Hy verliet de kamer en julia - met welke aandoeningen, kan men zich ligt verbeelden. Wy zullen hem desgelyks verlaaten; dat hy in eenzaamheid weene, en, zo mogelyk, de beminnelyke Onstandvastige leere vergeeten.
Julia was vol verrukking over haare nieuwe zegepraal. Haar Prins was een antinous, als hy zweeg; een cicero, als hy sprak; en een Halfgod, als hy zeide: ‘Julia, ik bemin u!’ Hy misleidde haar niet. Hy was met de daad verliefd op haare bekoorlykheden. Hy luisterde na geen Concert, indien julia niet zong; hy ging na geen Bal, waar zy niet danste; hy kwam op geene openbaare Wandelplaats, die niet bevallig gemaakt was door julia's tegenwoordigheid. Voorheen was hy op 't spel verslingerd; doch hy offerde de kaarten aan julia op. Hy was gewoon geweest, veele uuren van den dag met zyne Engelsche Rydpaarden door te brengen; doch julia deedt hem dezelve vergeeten. Zyne liefdedrift bleek opregt te weezen.
| |
| |
Julia hieldt zich verzekerd, dat de Prins zonder haar niet kon leeven. Alleen kwam het haar vreemd voor, dat hy altoos sprak van zyn hart, maar nimmer van zyne hand. Veelen haarer Vrienden en Vriendinnen wenschten haar geluk met zulk een Bruidegom; dan deeze liet zich op het gemelde stuk niet breeder uit. - Eindelyk gaf julia hem niet onduidelyk te verstaan, hoe zeer haar zulks verwonderde. De teder beminnende Prins scheen des gestoord. - ‘Julia,’ riep hy uit, ‘twyfelt aan de kragt haarer bekoorlykheden! - Julia wil den vuurigen God der Liefde voor den koelen Huwelyks-God verwisselen! Den betoverenden lach van den eenen, voor het gefronste voorhoofd van den anderen! Een streng van roozen, voor de banden van een slaaf! - ô Julia! liefde lydt geen dwang. - Eén woord - en het geluk der Gelieven is voor altoos verdweenen.’
Op het hooren van dusdanige redenen verbleekte julia. De Prins bemerkte, dat deeze Wysbegeerte haar niet smaakte - hy kwam eenigzins te rugge, en zeide: ‘Wy zullen den tyd onzer Vryerye zo lang rekken als wy kunnen; want nooit, julia, keeren die verruklyke uuren weder.’ - Maar julia kon in zyne gevoelens niet treeden: zy hadt geen rust, tot hy haar zyn woord gegeeven hadt, om met haar door den band des Huwelyks vereenigd te worden.
Naa deeze belofte dagt hy eenige meerdere vryheden te mogen neemen, welke julia niet weigerde, zo lang hy zich binnen zekere perken hieldt; - dan van dag tot dag werd hy indringender - en 'er kwamen oogenblikken, waarin de beschermer der onschuld alleen de deugd van julia kon beveiligen.
Julia begreep, hoe groot een gevaar zy liep, en drong aan op het bepaalen van den Trouwdag. Intusschen wendde de Prins alles aan, en spaarde geene kunstenaaryen, om julia's standvastigheid te doen wankelen; maar vrugtloos. - In die oogenblikken, wanneer zy op het punt scheen om zich zelve te vergeeten, deedt zy den Prins met een ontzag-wekkenden blik aflaaten: zo dat hy, in 't einde, alle hoope opgaf, van met haar gelukkig te zullen weezen, zonder den naam van Egtgenoot.
Wanneer julia op zekeren morgen ontwaakte, vol van gedagten over haar beminden Prins, ontving zy eenen Brief van den volgenden inhoud: - ‘Gy zyt bekoorlyk, julia! maar wat is bekoorlyker dan de Vryheid? Het grieft my, u te verlaaten; maar het denkbeeld van een onlosmaaklyken band is voor my ondraaglyk. Het hart duldt geen dwang, en houdt op van beminnen, als deeze verschynt. Wat zyn de Huwelyksbanden anders dan een ondraaglyk juk? - Gy verkiest niet te beminnen op myne wyze,
| |
| |
om den wil der Liefde alleen, zo lang de hartsgenegenheid duurt. - Vaarwel dan! - noem my trouwloos, indien het u behaagt - zeg dat ik myn woord gebrooken heb - doch het is een oude grondregel, dat de Eeden der Minnaars in 't zand geschreeven worden, zo dat een windvlaagje ze wegblaast. - Met zo veele beminnelyke hoedanigheden zal het u niet moeilyk vallen, eenen waardigen Egtgenoot te vinden, die misschien de zeer zeldzaame deugd van standvastigheid bezit! - 'Er zyn Phoenixen, maar ik ben 'er geen, althans in dien zin. - Ik zal u daarom niet meer lastig vallen - Ik verlaat Moscow - Vaarwel!
prins karin.’
Julia's leden beefden; zy viel in flaauwte: haar geval werd 's volgenden daags door de geheele Stad bekend.
Veertien dagen naa deeze gebeurtenis liet boris zich aandienen. Naa eenige oogenblikken bedenkens, gaf zy last, hem binnen te laaten. De goede boris beminde haar nog. Hy kwam niet om de verongelykte julia te beschaamen.
Julia was voldaan over dit bezoek. Zy wenschte boris weder te zien. Het teder, toegenegen en edel hart van boris, waarover zy in de woeling der wereld niet zo wel kon oordeelen, als in het bedaard onderhoud ten haaren huize, maakte op haar eenen diepen indruk. - ‘Waarom,’ riep zy met traanen uit, ‘waarom zyn niet alle Mannen gelyk gy? Liefde zou dan voor ons geen bron vol bitterheids zyn!’ - Boris bediende zich van dit oogenblik - en julia beloofde de zyne te zullen weezen; doch onder beding, dat zy de Stads-woeling zouden verlaaten. Zy sprak: ‘De booze wereld verdient het niet, getuige van ons geluk te weezen. Haare belachlyke ydelheid is my haatlyk. Laaten wy, dierbeminde boris! op het Land gaan woonen.’ - Boris gaf hierop ten antwoord: ‘Myn geheele leeven zal toegeheiligd weezen aan uw geluk, onvergelyklyke julia! Gaarne wil ik met u aan het uiterste der wereld woonen, en nooit, door klagten of verwyt, u oorzaak tot berouw geeven. Uw wil zal my tot eene wet strekken; want myn leevensgeluk heb ik aan u te danken: het is daarom myn pligt, uwe wenschen te voorkomen, en alleen van u af te hangen.’
Boris bedroog julia niet. Na het Land getoogen, liepen de eerste zes of zeven weeken voorby als één enkele heldere dag. De waardige Egtgenoot was gelukkig in het bezit zyner bekoorlyke Vrouwe, en julia beantwoordde zyne tederheid met eene gelyke maate van Liefde. Een vuurige drift woelde in beider harten.
| |
| |
De lof, door julia aan het Landleeven in 't eerst geschonken, werd koeler en min veelvuldig, met het afloopen van den Zomer; doch toen de peinzende Hersst de plaats van den verrukkenden Zomer innam; toen de bloemen in de tuinen en uit de velden verdweenen; toen de bladeren van de boomen vielen; toen het zingend choor van vogelen vertrok, en alles een treurig gelaat aannam, - liet julia geheel af, het Landleeven te roemen. - Boris bemerkte duidelyk, dat verveeling haar aangreep. Hy nam een Deel van de Nieuwe Heloïse, en las voor haar een stuk over het geluk der onderlinge Liefde. Julia luisterde met aandagt. De leezing geëindigd zynde, sprak zy: ‘Verruklyk! Maar rousseau volgde meer zyne verbeelding dan zyne overtuiging. Het was zeer goed, als alles zo bleef. Zeker: de zegen der Liefde is de grootste van alle zegeningen; maar kan deeze altoos dezelfde blyven? Zal zy altoos alle andere genietingen opweegen? Ach! het menschlyk hart is onverzadelyk; het haakt steeds na iet nieuws - nieuwe denkbeelden, nieuwe indrukken, die de gevoeligheid van 't zelve vernieuwen en versterken. Ik voor my geloof, dat de vuurigste Liefde in eenzaamheid zal kwynen en verlooren gaan. Vergelyking is noodig, om de waarde van het beminde voorwerp te doen ryzen.’ - Boris antwoordde zugtende: ‘Ik dagt 'er anders over; egter zullen wy morgen eens na de Stad gaan.’
Julia verscheen weder op het tooneel der groote wereld, met al den luister van eene frissche schoonheid, rykdom en staatie. Met verrukking werd zy ontvangen; roozen ontlooken, als 't ware, overal, waar zy haaren voet zette. Het eene vermaak verdrong het andere - even als voorheen; alleen met dit onderscheid, dat zy tegenwoordig, als eene getrouwde Vrouwe, in alle vermaakneemingen des leevens ruimer deel kon neemen, dan voorheen. - Haar huis stondt steeds open om gezelschap te ontvangen; viermaal in de week hadt zy 'er partyen.
Boris zweeg, en deedt alles wat haar behaagde. Zy voelde de kieschheid van zyn gedrag; en wanneer zy zich alleen bevonden, beloonde zy hem daarvoor met de verrukkendste liefdebetooningen. - ‘Bemerkt gy niet,’ zeide zy met een betoverenden glimplach, ‘dat de vermaaklykheden der Stad, en de verandering van voorwerpen, tot eene hernieuwing van onze Liefde strekken? Myn hart, afgetobt door de verstrooijing der wereld, verpoost zich met genoegen in uwe omhelzingen.’ - Boris liet zich een zugt ontglippen; doch zo zagt, dat julia zulks niet bemerkte.
Op een avond dat julia bezoek ontving, zag boris, onder ander gezelschap, Prins karin binnen treeden. Bleekheid betrok het aangezigt van boris; grootlyks was hy ontroerd; dan
| |
| |
hy herstelde zich in weinige oogenblikken zo verre, dat hy den Prins met heuschheid kon ontvangen; doch hy droeg den geheelen avond zorge, om de oogen van julia niet te ontmoeten, ten einde by haar geene onaangenaame gewaarwordingen op te wekken; vreezende, dat zy de onrust van zyn hart uit zyne oogen zou leezen.
Wanneer, naa het avondeeten, het Gezelschap vertrokken was, en julia zich met boris alleen bevondt, vatte zy zyne hand, met deeze woorden: ‘Myn waarde boris, hebt gy opgemerkt, met welk eene koelheid ik den Prins karin behandelde? Het zou belachlyk geweest zyn, onze deur voor hem te sluiten. Laat de onbeleefde en wispeltuurige narcissus voelen, dat hy my nu volstrekt onverschillig geworden is; dat myne voorgaande dwaasheid geen spoor altoos in myn hart heeft nagelaaten, en dat ik voor hem niets te vreezen heb.’ - Boris kuschte haare hand, en oordeelde haar gedrag zeer voegelyk.
Weinige dagen daarnaa hadt julia weder gezelschap. De Prins verscheen 'er op nieuw. Hy was vrolyk, onderhoudend, geestig, en sprak bykans met niemand anders dan met julia. Wat boris betreft, op deezen sloeg hy bykans geen agt; met één woord, hy speelde de rol van een Heer naar de Ton.
Eindelyk verliep 'er bykans geen dag, of hy liet zich ten huize van julia vinden. ‘Welk een aangenaam huis,’ riepen Mannen en Vrouwen uit éénen monde, ‘is het huis van julia!’ - Een ander liet 'er op volgen: ‘Julia is eene Engelin!’ - Een derde voegde 'er by: ‘De beminnelyke Prins karin spreidt, waar hy komt, het vermaak rondsom zich heenen!’ - Middelerwyl begon men eene andere aanmerking te maaken. Eenigen zagen boris met een glimplach aan; anderen haalden de schouders op. ‘Wat,’ luisterde de een den ander in 't oor, ‘is het te verwonderen? Oude Liefde komt altoos weder boven. Nu kan alles te geruster gaan: de Man is een goede ziel - en alles schikt zich zo als 't behoort.’
(Door plaatsgebrek het slot in onze volgende.)
In ons voorig Nummer is deeze Drukfout ingeslopen: Bladz. 47, Meng. reg. 12 v.o. staat: Tractaat van Barnere; lees: Barriere. |
|