Brief van eene dochter eens Franschen ex-edelmans.
Medeburgers!
‘De volgende Brief viel my onlangs in handen. Agt gy eene Vertaaling daar van eene plaatze in uw geagt Mengelwerk waardig, ik maak 'er u meester van.’
H.
Ik ben nog geen achttien jaaren oud, en heb dingen ondervonden, zoo zeldzaam en ongemeen, dat ik eene gantsche eeuw schyne geleefd te hebben. Myn Vader, die Heer was van een der fraaiste Landgoederen in het Koninkryk, verontwaardigd over het verbranden van zyne Titels en het vernielen van zyne Wooninge, hadt zyne Vrouw en Kinderen verlaaten, om dienst te neemen onder de Standaarden van Oostenryk. Myne Moeder, die, om haare vryheid en eigendom te bewaaren, zich van de Wet der Echtscheidinge straks bediende, was met haaren Rentmeester in 't huwelyk getreeden, ten einde om niet meer te behooren onder een vervolgd geslagt. Een myner Broederen, die na een Bisschoplyken zetel stondt, is in een Soldaat herschapen, en voert thans de wapens tegen de dweepers, die de Geestlykheid wenschen hersteld te zien. Een ander Broeder, die onlangs zitting hadt in het Parlement, is thans Voerman by de Legerwagens van de Republiek. Een derde, die Ridder van Malta was, verzegelt de Kommanderyen van zyne Orde, in de hoedanigheid van Vrederegter in zyn Distrikt. Ik was voor een jong Officier van de Garde bestemd, en staat nu op het punt om myne hand te geeven aan den Zoon van eenen Apotheker, die, als Voorzitter van zyne Wyk, myne geheele familie onder bescherming heeft genomen. Eene myner Moeien, eene Kwezelaarster van de eerste soort, staat in beraad tusschen den Klerk van een jong Prokureur en haaren voormaaligen Biegtvader: de eene biedt haar aan, als het loon van haare hand, haare bezittingen in veiligheid te stellen, de andere haare ziel te behouden.