| |
| |
| |
Uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.
(Vervolg van bl. 38.)
De uitkomst regtvaardigde ten vollen ons denkbeeld, dat de tyd, om het Eiland Maouna te verlaaten, daar was. Het anker geligt hebbende, bevonden wy een der Kabelstrengen door het scherpe koraal afgesneeden; nog twee uuren liggens zoude het geheel doorveild hebben. Dewyl het reeds vier uuren was, eer wy onder zeil kwamen, was die dag te ver verloopen, om het in de gedagten te neemen, de Boots dien naamiddag na land zenden. Wy stelden derzelver vertrek tot den volgenden dag uit.
De nagt was stormagtig, en de wind, die elk oogenblik veranderde, deedt my besluiten om op twee of drie mylen van de kust af en aan te houden. Met den dageraad belette eene volstrekte stilte, het Eiland te naderen. Het was omtrent negen uuren, dat 'er een koeltje uit den Noord-westen opkwam, en my in staat stelde, het Eiland te naderen, van 't welk wy omstreeks elf uuren naauwlyks ééne myl af waren. - Hierop zond ik myn lange Boot en Bark, onder bevel van de Heeren boutin en mouton, na boord van de Astrolabe, om de bevelen van den Heer de langle te haalen. Allen, die eenige geringe blyken van schurft hadden, werden in dezelve gescheept, met zes gewapende Soldaaten en één Officier. Die beide Boots voerden in 't geheel agt-en-twintig man, en twintig ledige watervaten om gevuld te worden. De Heeren lamanon en colinet waren, schoon ziek, onder het getal der geenen, die van de Boussole af voeren. De Heer de langle ging van zyn Schip af, vergezeld door den Heer vaujuas, die zieklyk, maar aan de beterhand was. De Heer le cobien voerde bevel in de lange Boot; en de Heeren
| |
| |
de la martiniere, lavaux, Vader reveceur, maakten een gedeelte uit van de drie-en-dertig Persoosen, die van de Astrolabe af voeren. Onder de een-enzestig Schepelingen, die bezending uitmaakende, bevonden zich de uitgeleezenste manschappen van beide de Schepen.
De Heer de langle wapende al zyn Volk met snaphaanen en houwers, en liet zes Draaibassen op de lange Boots plaatzen. Ik had het geheel aan hem overgelaaten, om alles, wat hy tot zyne beveiliging noodig oordeelde, in 't werk te stellen. De zekerheid, welke wy hadden, van in geen geschil met de Eilanderen geweest te zyn, waarover zy eenige geraaktheid konden betoonen; het ongelooflyk groot getal van Canoes, 't welk rondvoer tusschen ons en de kust; het voorkomen van vrolykheid en vertrouwen, 't welk op onze handelplaatzen geheerscht hadt; elk ding, met één woord, strekte om ons gerustheid in te boezemen, en ik wil gaarne bekennen, dat de myne niet wel grooter kon weezen, dan dezelve was. Doch het liep aan tegen myne beginzelen, Boots, buiten de hoogste noodzaaklykheid, na wal te zenden, bovenal te midden van eene groote menigte Volks, wanneer zy niet gedekt, of zelfs van de Schepen niet konden gezien worden.
Omstreeks half één uuren voeren de Boots van de Astrolabe af, en in drie kwartier uurs kwamen zy aan de Waterplaats. Groot was de verbaasdheid van alle de Officieren en van den Heer de langle, wanneer zy, in stede van eene ruime en gemaklyke Baai, een kreek vonden, vol koraal, waar geen doortocht was, dan door een bogtig kanaal, minder dan vyf-en-twintig voeten wyd, en op welk de branding sterk brak. Binnenwaarts hadden zy niet meer dan drie voeten waters; de lange Boots raakten grond; de Barken bleeven alleen vlot, dewyl zy aan den ingang van het kanaal bleeven, verre van den oever. - Ongelukkig hadt de Heer de langle deeze Baai alleen gezien by hoog water, zich niet verbeeldende, dat het water hier tusschen de vyf en zes voeten op en af liep. Hy kon zyne oogen naauwlyks gelooven.
Eerst dagt hy de Kreek te verlaaten, en zich te begeeven na de plaats, waar wy voorheen water hadden ingenomen, en alles tot veiligheid medeliep. Maar het voorkomen van de bedaardheid en den goeden wil der me- | |
| |
nigte, die op den oever wagtte, met eene menigte van vrugten en varkens; alsmede de Vrouwen en Kinderen, die de Wilden gewoon zyn weg te zenden, als zy iets vyandlyks in den zin hebben: alle deeze omstandigheden liepen zamen, om zyn eerst gevormd denkbeeld te laaten vaaren, 't geen, gevolgd zynde, hem voor eenen heilloozen uitslag zou behoed hebben. Hy liet de watervaten uit de Boots met de grootste bedaardheid aan wal brengen; terwyl zyne Soldaaten de best mogelyke orde op den oever hielden, in twee linien geschaard, met eene tusschenruimte voor de Waterhaalders.
Maar deeze rust was van korten duur. Verscheide van de Canoes, met voorraad na de Schepen afgevaaren, waren na het Eiland wedergekeerd, met derzelver voorraad, en geland in de Baai aan de Waterplaats, zo dat dezelve in korten tyd geheel vol was. In stede van tweehonderd Inboorelingen, Vrouwen en Kinderen medegeteld, die de Heer de langle daar by zyne aankomst gevonden hadt, zag hy 'er ten drie uuren tusschen de duizend en twaalfhonderd. Het getal der Canoes, die met ons in den morgen gehandeld hadden, was zo groot, dat wy in den naamiddag de vermindering van derzelver aantal naauwlyks bemerkten; ik bevlytigde my om ze aan boord bezigheid te verschaffen, in hoope dat onze Boots aan land het te ruimer en geruster zouden hebben.
Groot was myne misrekening! De toestand van den Heer de langle werd van tyd tot tyd benaauwder. Hy vondt egter middel, om, met behulp van de Heeren vaujuas, boutin, colinet en gobien, het water aan boord te krygen; maar de Baai was meest droog, en hy kon niet hoopen de lange Boots vlot te zullen krygen vóór vier uuren in den naamiddag. Hy tradt 'er nogthans in, met zyn Krygsvolk, en stelde zich in staat van verdeediging; doch verboodt allen te vuuren, zonder daartoe van hem last gekreegen te hebben. Dan hy begon te merken, dat hy zich daartoe welhaast zou genoodzaakt zien. De steenen begonnen reeds uit de vuist der Eilanderen te vliegen; en de Indiaanen, die slegts tot de knieën toe in 't water stonden, omringden de lange Booten tot op minder dan zes voeten afstands; de Soldaaten, die 'er zich in bevonden, poogden hun vergeefsch af te weeren. Indien de vrees van vyandlykheden aan te vangen den Heer de langle niet weder- | |
| |
houden hadt, zou hy ongetwyfeld last gegeeven hebben om de Draaibassen af te schieten, en met de snaphaanen een algemeen vuur te maaken, om dus de aandringende menigte te rug te dryven, 't geen niet zou gemist hebben; doch hy dagt hun in bedwang te zullen kunnen houden zonder bloedvergieten, en hy was het slachtoffer zyner menschlievenheid.
Binnen kort viel 'er een hagelbui van steenen, van op een kleinen afstand met zo veel kragts geworpen, alsof ze uit een slinger kwamen; en zy troffen meest allen, die zich in de lange Boot bevonden. De Heer de langle hadt slegts tyd om zyn snaphaan met een dubbelen loop af te schieten, eer hy nedergeslagen werd, en over boord viel, juist aan die zyde, waar meer dan tweehonderd Indiaanen zich bevonden; onmiddelyk werd hy met stokken en steenen afgemaakt. Toen hy dood was, bonden zy hem met den eenen arm aan een der roeigaten van de lange Boot, ongetwyfeld om zich van eene verdere buitmaaking te verzekeren.
De lange Boot van de Boussole, onder bevel van den Heer boutin, zat aan den grond, op den afstand van twee roeden van die der Astrolabe; tusschen dezelve liep, in eene evenwydige richting, een klein kanaal, door de Indiaanen niet bezet. 't Was door middel van dit kanaal, dat alle de gewonden, die het geluk hadden om niet aan de andere zyde te vallen, zich door zwemmen wisten te redden. Zy kwamen aan boord van de Barken, die, gelukkig vlot gehouden, het middel waren om negen-en-veertig persoonen te behouden van de een-en-zestig, welke de geheele derwaards gezondene bende uitmaakten.
De Heer boutin hadt alle de beweegingen gevolgd, en de eigenste stappen gedaan, van den Heer de langle; zyne watervaten, zyn krygs- en scheepsvolk, waren ten zelfden tyde aan boord gekomen, op dezelfde wyze geschikt, en hy stondt op 't einde van de Boot. Schoon voor de slegte gevolgen vreezende van de gemaatigdheid des Heeren de langle, nam hy niet over zich, om zyn Krygsvolk last te geeven tot vuuren, vóór dat de Heer de langle zulks gedaan hadt. Men heeft reden om te veronderstellen, dat elke schot op den afstand van vier of vyf roeden een Indiaan moet hebben doen vallen; doch 'er was geen tyd om op nieuw te laaden. De Heer boutin werd desgelyks door een steen
| |
| |
te nedergeveld; ten zynen gelukke viel hy tusschen de beide lange Booten, aan welker boord geen mensch bleef, naa verloop van vyf minuuten. Zy, die het leeven redden door zwemmen na de twee Barken, hadden ieder verscheide wonden ontvangen, meest allen aan het hoofd; zy, in tegendeel, die over boord vielen aan de zyde waar zich de Indiaanen bevonden, werden onmiddelyk door stokslagen afgemaakt. Maar de zugt tot plunderen by de Eilanders was zo groot, dat zy zich haastten om de lange Boots in bezit te neemen, en ten getale van drie- of vierhonderd daar in sprongen; zy sneeden de zittingen open, braken alles uit, om 'er veronderstelde schatten in te vinden. Terwyl dit aan den gang was, sloegen zy geen agt meer op de Barken; dit gaf aan de Heeren de vaujuas en mouton gelegengeid om het overige volk te behouden, verzekerd dat niemand in de handen der Indiaanen bleef, dan die nedergeveld en in 't water gedood waren, door de slagen met hunne patows.
Het volk in de Barken, die tot duslange op de Eilanders gevuurd, en eene groote menigte gedood hadden, begonnen nu hunne watervaten over boord te werpen, opdat een ieder plaats ter lyfsberging mogt vinden. Zy hadden daarenboven meest al hun kruid verschooten, en hunne aftocht was eene zaak van zwaarigheid geworden, met zulk een aantal gevaarlyk gewonde persoonen, die op de banken uitgestrekt lagen en de roeijers hinderden. Aan de voorzigtigheid van den Heer vaujuas, aan de goede orde, welke hy beraamde, en aan de stipte tugt, gehouden door den Heer mouton, die in de Bark van de Boussole het bevel voerde, hadden wy de behoudenis te danken van de negen-en-veertig persoonen, die van de afgezondene Schepelingen van beide de Schepen overbleeven. - De Heer boutin, die vyf wonden aan het hoofd hadt, en één in de borst, werd boven water gehouden door een Scheepsgast van de lange Boot, die zelve gewond was. De Heer colinet vondt men buiten kennis liggen op het touwwerk van de Bark; zyn arm was stukken, één vinger gebrooken, en hy hadt twee wonden aan het hoofd. - De Heer lavaux, Chirurgyn-Major van de Astrolabe, was zo zwaar aan 't hoofd gekwetst, dat hy moest getrepaneerd worden. Nogthans was hy na de Barken toe gezwommen, zo wel als de Heer de la martiniere en Vader receveur,
| |
| |
die een zwaare kneuzing aan het oog gekreegen hadden. - De Heeren de lamanon en de langle waren met eene voorbeeldlooze barbaarschheid om 't leeven gebragt, met talin, Opziender der Wapenen op de Boussole, en negen andere Mannen, behoorende tot het scheepsvolk der beide Schepen. De woeste Indiaanen koelden, naa deezen gedood te hebben, hunne dolle woede aan de ontzielde lichaamen met hunne knodsen.
De Heer le gobien, die, onder de bevelen van den Heer de langle, op de lange Boot van de Astrolabe het bevel voerde, verliet zynen post niet voor dat hy zich geheel alleen bevondt. Naa zyn kruid verschooten te hebben, sprong hy in 't water, aan de zyde van het kleine kanaal, tusschen de twee lange Booten, door de Indiaanen, gelyk ik reeds vermeldde, onbezet gelaaten; ondanks zyne bekomene wonden, vondt hy middel om zich aan boord van een der Barken te redden. De Bark van de Astrolabe was zo diep gelaaden, dat dezelve aan den grond geraakte. Dit voorval boezemde den Eilanderen het denkbeeld in, om de gewonden den aftocht af te snyden. Zy kwamen in groote menigte na het rif by den ingang toeschieten, waar de Barken, binnen den afstand van tien voeten, door moesten. De geringe nog overgeschooten voorraad van kruid en lood werd tegen dien woedenden hoop gebruikt. Eindelyk wisten zich de Barken te redden uit eene plaats, verschriklyker, uit hoofde van de bedrieglykheid der gronden, en de wreedheid der Inboorelingen, dan de legerplaatzen van wilde dieren.
's Naamiddags ten vyf uuren kwam dit overschot aan boord, en gaf ons berigt van het droevig voorval. Wy hadden rondsom onze Schepen niet minder dan een honderd Canoes, uit welke de Inboorelingen hunnen voorraad verkogten met eene gerustheid, welke ons genoegzaam van hunne onschuld verzekerde. Doch zy waren de Broeders, de Kinderen, de Landgenooten van de barbaarsche moordenaaren. Ik moet bekennen, dat ik al de kragt van myne rede moest oproepen, om den toorn, die my vervulde, te bedwingen, em het scheepsvolk te beletten van hun om te brengen. De Soldaaten stonden gereed om het geschut te laaden, en met klein geweer op hun te schieten. Ik wederhield dit bedryf, schoon vergeeflyk genoeg in deezen toestand: ik beval
| |
| |
slegts een stuk geschut met los kruid af te schieten, als eene waarschuwing voor de Canoes, om te vertrekken. Een klein vaartuig, van den wal komende, onderrigtte hun ongetwyfeld van het gebeurde; want in minder dan één uur was 'er geen Canoe meer te zien. Een Indiaan, die zich op ons halfdek bevondt, toen ons ongelukkig gewond volk aan boord kwam, liet ik vatten en in de boeijen zetten. Op den volgenden dag de kust genaderd zynde, gaf ik hem vryheid om over boord te springen; het vertrouwen, waarmede hy aan boord gebleeven was, strekte ten genoegzaamen blyke van zyne onschuld.
Myn eerste ontwerp was, eene andere party op het Eiland te zenden, om den dood onzer ongelukkige Reisgenooten te wreeken, en het overschot onzer lange Boots te haalen. Met dit oogmerk hield ik westwaards aan, om eene ankerplaats te zoeken; doch ik vond geen anderen dan denzelfden koraalgrond, met dyning, die op 't strand liep, en brak op de veelvuldige riffen. De Kreek, waar de slachting was voorgevallen, was daarenboven in eenen diepen inham, en scheen men dezelve niet zoo dicht te kunnen naderen, dat zy binnen het bereik van het Kanon kwam.
De Heer boutin, die van wegen zyne wonden het bedde moest houden, doch die ten vollen by zyn verstand bleef, gaf my daarbenevens te verstaan, dat de gelegenheid van die Baai zodanig was, dat, indien onze Boots ongelukkig aan den grond geraakten, ('t welk zeer gemaklyk kon gebeuren) zeker geen één Man 'er het leeven af zou brengen; dewyl de boomen, aan den zeekant zeer digt staande, de Indiaanen tegen het vuur onzer snaphaanen zouden dekken, en de aan land gezette Manschap blootstellen aan een hagelbui van steenen, des te bezwaarlyker te vermyden, dewyl dezelve met zulk eene handigheid, juistheid en kragt geworpen werden, dat ze bykans hetzelfde deeden als onze kogels, en boven dezelve het voordeel hadden van met een grooter snelheid de een den ander te volgen. - De Heer de vaujuas was van hetzelfde begrip; doch ik wilde 'er niet toe verstaan, vóór dat ik verzekerd was van de onmogelykheid om binnen het bereik van ons geschut van het Dorp te ankeren.
Twee dagen was ik bezig met tegenwind na de Baai te zeilen. Ik zag toen de wrakken van onze lange Boots
| |
| |
op het strand, en rondsom dezelve een onnoemelyk getal Indiaanen. Ongelooflyk moge het schynen, dat, geduurende deezen tyd, vyf of zes Canoes van strand kwamen, om Zwynen, Duiven en Cocusnooten te koop aan te bieden. Ik was telken reize genoodzaakt myn' toorn in te binden, om geen' last te geeven tot het in den grond schieten dier Canoes. De Indiaanen, niet weetende dat wy vuurwapenen hadden, die verder reikten dan onze snaphaanen, bleeven, zonder eenige de minste vreeze te betoonen, op een snaphaanschoot afstands van de Schepen, en boden met veel vertoon van gerustheid hunne eetwaaren aan. Onze houding was geenzins uitnoodigende om te naderen, en op deeze wyze bragten zy een geheel uur door, in den naamiddag van den twaalfden van Wintermaand. Hunne aanbiedingen om ruiling te doen werden gevolgd van uitjouwing, en eerlang ontwaarde ik, dat verscheide andere Canoes uit de Baai kwamen, om zich by deeze te voegen. Dewyl zy geen begrip hadden van den afstand, op welken ons geschut reikte, en alles aanduidde dat ik my welhaast zou genoodzaakt zien om van myn beginzel van gemaatigdheid af te wyken, beval ik dat een kanonschoot op het midden van die Canoes zou gedaan worden. Met de grootste vaardigheid en stiptheid werden myne bevelen volvoerd. De kogel viel by de Canoes neder; onmiddelyk roeiden zy met allen haast na land, en die kort te vooren van den oever waren afgestooken, keerden desgelyks weder.
Met moeite scheurde ik my af van eene plaats, zo heilloos, en liet 'er de Lyken van onze vermoorde Tochtgenooten. In den Heer de langle verloor ik een oud Vriend, een Man van veel verstand, van groot oordeel, en van kunde, een der beste Officieren in Franschen Zeedienst. Zyne menschlievenheid was oorzaak van zynen dood. Hadt hy van zich kunnen verkrygen om op de Indiaanen te vuuren, toen zy in 't water stapten om zyne Vaartuigen te omringen, hy zou zyn eigen leeven bewaard hebben, alsmede dat van den Heer de lamanon, en dat der andere slachtoffers van der Indiaanen woede. Daarenboven waren 'er twintig persoonen, tot de beide Fregatten behoorende, zwaar gewond. Dit voorval beroofde ons, voor een tyd, van twee-en-dertig handen en twee lange Boots, de eenige, welke wy hadden, in staat tot het bergen van een ge- | |
| |
noegzaam aantal Gewapenden by het doen eener landinge.
Deeze overleggingen bestuurden myn volgend gedrag. De minste nadeelige gebeurtenis zou my in de noodzaaklykheid gebragt hebben om één der Fregatten te verbranden, ten einde het andere te bemannen. Ik had, wel is waar, het noodige tot het vervaardigen van een nieuwe lange Boot aan boord; doch ik kon het niet ineen zetten, zonder eene haven aan te doen. Indien ik, om myne wraak te koelen, alleen gewenscht had eenige weinige Indiaanen te dooden, ik was in de gelegenheid geweest om een honderd Canoes, meer dan vyfhonderd Persoonen voerende, in den grond te booren en te vernielen; maar ik vreesde te zullen mistasten in de keuze myner slachtoffers, en de stem myns geweetens spaarde hun het leeven.
De zodanigen, die by dit verhaal zich het leevenseinde van Capitein cook herinneren, moeten bedenken, dat zyne Schepen geankerd lagen in de Baai van Karakakooa; dat derzelver geschut hun meester van die Baai maakte; dat zy de Indiaanen de wet konden stellen, door de bedreiging van hunne Canoes te vernielen, die aan den waterkant lagen, zo wel als de Dorpen aan die kust. Wy, in tegendeel, bevonden ons op zee, verder dan een kanonschoot van het Eiland verwyderd, verpligt ons van de kust af te houden, waar eene stilte de deerlykste gevolgen naa zich zou hebben kunnen sleepen. Een zwaare stroom dreef ons gestadig na riffen, aan welker buitenkant wy zouden hebben kunnen ankeren, maar met yzeren ketenen; maar dan nog zouden wy het Dorp niet hebben kunnen beschieten: behalven dat de zee zo hoog liep, dat onze kabels gevaar liepen om by de kluizen af te breeken, en daardoor ons aan het grootste gevaar bloot te stellen.
Ik maakte alle berekeningen op de mogelykheid, eer ik dit heilloos Eiland verliet; in 't einde was ik ten vollen overtuigd, dat het ankeren geheel niet kon gelukken, en dus eene landing, niet ondersteund door de Fregatten, eene allerdolste roekloosheid zou geweest zyn. Het welslaagen zelfs zou geen nut hebben kunnen aanbrengen, verzekerd dat geen enkel man leevende in de handen der Indiaanen zou gebleeven zyn, en dat onze Boots, welke wy zouden hebben kunnen gebrui- | |
| |
ken, aan den grond geraakt en vernield zouden geworden zyn.
In gevolge hiervan wendde ik, op den veertienden van Wintermaand, na een derde Eiland, in 't gezigt gelegen, West ten Noorden, door den Heer de bougainville alleen van den mast gezien, door slegt weder afgedreeven zynde. Dit Eiland is van Maouna afgescheiden door een kanaal, slegts negen mylen wyd. De Indiaanen hadden ons de naamen van tien Eilanden opgegeeven, en derzelver ligging op een stuk papiers in 't ruwe geschetst. Schoon men niet zeer veel af kan gaan op hetgeen zy tekenden, komt het my zeer waarschynlyk voor, dat de Bewoonders van deeze onderscheide Eilanden met elkander eenige gemeenschap hebben, en als in een verbond staan.
De verdere ontdekkingen, welke wy gedaan hebben, laaten geen twyfel over, dat deeze Archipel grooter is dan die der Societeit-Eilanden, even zeer bevolkt is, en in spysvoorraad op te leveren voor dezelve niet behoeft te wyken. Het is zelfs waarschynlyk, dat 'er zeer goede havenplaatzen gevonden worden; maar, geen lange Boot meer hebbende, en de verbitterdheid van myn Scheepsvolk kennende, besloot ik niet te ankeren voor dat ik in Botany-Baai kwam, in Nieuw-Holland, waar ik my voorstelde, myne lange Boot, die ik in gereedheid aan boord had, in elkander te zetten. - Niettemin was het myn oogmerk, om de Aardrykskunde uit te breiden, de onderscheide Eilanden, welke ik mogt ontmoeten, te bezoeken, derzelver Lengte en Breedte met naauwkeurigheid te bepaalen. Ik hoopte desgelyks in staat te zullen weezen om met de Bewoonders handel te dryven, op een korten afstand van de kust liggende. - Gaarne laat ik aan anderen over, de Geschiedenis van zulke barbaarsche Natien te beschryven. Een verblyf van vier-en-twintig uuren, en een verhaal onzer ongelukken, is te over voldoende om haare wreedaartigheid te doen kennen, en haare kunsten, alsmede de voortbrengzels van een der schoonste plekken op den aardbodem.
(Het Vervolg en Slot in onze eerstkomende.) |
|