Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 53] | |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Verklaaring der zeden-wet van Jooden en Christenen.
| |
IIIGebod zegt jehovah: Gy zult den naam, enz. eigenlyk staat 'er: Draagt (אשת) den naam van den jehovah uwen God niet ligtvaardiglyk. - De Wetgever zegt hier misschien, dat de Israëlleren zich niet moesten gelykstellen met de AEgyptenaars, onder welken een ieder zich naar eene byzondere Godheid noemde, en dus den naam droeg van dien God, dien hy verëerde (de één immers was een Verëerer van deeze, de andere van die Godheid); by dien God, dien zy vereerden, zweerden zy ligtvaardiglyk; zoo moest Israël niet handelen; dat volk moest zich met de AEgyptenaars niet gelykstellen, en dus den naam van den jehovah niet ligtvaardiglyk draagen, niet onbedachtzaam by zynen naam zweeren. De heer zou het niet ongemerkt, niet ongestraft, laten voorbygaan, als een Israëliet zich aan zulk eene misdaad schuldig maakte. - De Israëlleren moesten met de daad toonen, dat zy Verëerers van jehovah waren; God zou niet dulden, niet ongestraft dulden, dat zy dien naam ligtvaardiglyk | |
[p. 54] | |
droegen. In dit Gebod wordt dan dit bevolen: Mogt Israël geen' anderen God dienen dan den Heere, of zich aan geene afgodery schuldig maaken, dan moest het ook niet roemen, dat het Gods volk, dat Hem diende, was, indien het zich aan overtreding van de twee eerste Geboden schuldig maakte. Zulk eene onwaarheid zou God niet ongestraft aanzien. | |
IV.Hier wordt, myns bedunkens, geboden, dat Israël het voorbeeld der AEgyptenaaren niet moest volgen. Deeze vierden byzondere dagen ter eere hunner Goden, doch zy verzuimden den Sabbath. De Israëllers waren in AEgypten gedwongen geweest, om den Sabbath te ontheiligen; zy moesten immers alle dagen, zonder eenige uitzondering, met kinderen en vee aan den tichelöven arbeiden; zy hadden dus, schoon gedwongen, den Sabbath, die reeds voor de wetgeeving op Sinaï plaats had, niet gevierd, zoo als het behoorde; daaröm zegt jehovah: ‘Herinnert u, denkt altyd, dat Gy den Sabbath met uwe kinderen, dienstboden, vee, zelfs met den vreemdeling, die in uwe poorten is, dat is: uwe slaven(*), moet heiligen, (heilig, eerbiedig moet vieren); Gy moet U van allen arbeid onthouden, om U die weldaad te herinneren, dat Gy, in AEgypten altyd tot slaafschen arbeid gedwongen (deut. V:15), zonder den Sabbath te kunnen vieren, door my verlost zyt. - Ziet op my, die uw God ben, wien Gy met allen eerbied moet dienen (volgends het 1, 2 en 3 Gebod.) - Ik heb ook van myn werk gerust, en omdat Gy aan die beide zaken (uwe uitleiding uit AEgypten en de schepping, waaruit blykt, dat ik de Opperste en Eenige God ben) zoudt gedenken, daarom heb ik deezen dag ter rust voor U verkoozen; hem daartoe afgezonderd, en denzelven verheven (דרב) boven andere dagen.’ - Dan hangen, neemen wy hier deeze verklaaring aan, de vier eerste Geboden zeer schoon aan elkanderen; dan vloeit alles zeer juist uit elkanderen voord; want moesten de Israëlleren den jehovah alléén dienen, geene andere Goden nevens Hem verëren, en zich niet ligtvaardiglyk, als zy Hem niet | |
[p. 55] | |
eerden gelyk Hy eischte, als Dienaars van den eenigen waaren God aanmerken, dan volgde ook hieruit zeer natuurlyk, dat zy ook zyne Sabbathen moesten onderhouden. | |
V.Het is zoo duidelyk niet, of dit Gebod ziet op AEgyptische gewoonten, of die van andere volken. 'Er zyn 'er, die stellen, dat de AEgyptenaars niet verpligt waren, om hunnen Ouderen eenigen bystand of hulp te bewyzen; anderen houden weder het tegengestelde staande. Deeze beroepen zich op een gebed der oude AEgyptenaars na hunnen dood(*), waarin gezegd wordt: ‘Ik heb de oorzaaken van myn leven (myne Ouders) altyd de schuldige eer en gehoorzaamheid beweezen.’ - Maar - is dat gebed niet van eenen veel lateren oorsprong dan de tyden van moses? - - Hoe het zy, dit is zeker, dat de Israëlleren hier gewaarschuwd worden tegen de gewoonten van die Volken, die weinigen of geenen eerbied aan hunne Ouderen betoonden: en daaröm belooft God hun, om hen tot eerbied en liefde voor hunne Ouderen op te wekken, een lang leven, zelfs in dat land, dat hy hun geeven zoude, in Kanaän. - Het leven is allerwenschlykst voor ieder sterfling; en hoe gepast was dus deeze belofte, om Israël tot dien pligt aan te spooren! het moest immers ook natuurlyk volgen uit het eeren der Ouderen. - Eerden de Israëlleren hunne Ouderen, verzorgden zy hun al het noodige, vooräl in hunnen ouderdom, maakten zy daardoor hun het leven aangenaam; dit moest natuurlyk het leven hunner Ouderen verlengen; de volgende geslachten konden ook even hetzelfde van hunne kinderen verwachten; die ook aan hun al het noodige in hunnen ouderdom zouden verzorgen, en hierdoor zouden hunne dagen (hun leven) verlengd worden in dat land, dat jehovah God hun geeven zoude. - Derhalven was een lang leven geen voorrecht in AEgypten alleen, maar ook in Kanaän zou men lang leven, wanneer elk kind zyne Ouderen, op alle mooglyke wyzen, eerde. | |
[p. 56] | |
VI.De zelfswraak, en hieruit volgende doodslag, ging by zeer veele volken, en waarschynlyk ook by de AEgyptenaaren, in zwang. Hiertegen wordt Israël gewaarschuwd. Wy zien dit ook bevestigd lev. XIX:18. - Pleit dit nog niet sterker voor ons gevoelen, omdat 'er lev. XVIII:3 gezegd wordt: ‘Gy zult niet doen naar de werken des AEgyptischen lands?’ Want na dat de Wetgever dit gezegd had, laat Hy onmiddellyk lev. XVIII:6. lev. XIX, enz. veele slechtigheden volgen, waaraan zich de AEgyptenaars en andere volken schuldig maakten. | |
VII.Niets was gewooner by de meeste oude volken dan hoerery, echtbreuk en overspel. De Israëlleren mogten derhalven zich niet aan dezelve schuldig maaken, en hierin de AEgyptenaars naarvolgen, lev. XVIII:3. | |
VIII.De AEgyptenaars worden van martialis bedriegers genoemd; en zou men hierönder ook niet de dievery en het steelen mogen en kunnen tellen? Veele soorten zelfs van dievery waren ten minsten (zo wy de Ouden geloof zullen geeven) by de AEgyptenaars niet alleen niet verboden, maar zelfs geöorlofd. Wordt dit aan de Israëlleren in dit Gebod niet volstrekt verboden? Ziet dit dus niet op de AEgyptische zeden, vooral als wy hier mede vergelyken lev. XVIII:3 en XIX:13? | |
IX.De AEgyptenaars wierden oulings, vooräl van de Romeinen, voor trouwlozen gehouden, ten minsten worden zy dus van seneca genoemd. Dit getuigenis doet hier wel niets af, wyl het van te laaten tyd is; echter ziet men 'er eenigzins uit, dat de Romeinen weinig achting hadden voor de AEgyptische braafheid. - Ik stem gaarne toe, dat een Volk ten tyde van moses zeer braaf kan geweest zyn, en na verloop van omtrent 2000 jaaren geweldig van zyne oude braafheid kan zyn afgeweeken, zoo dat het getuigenis van seneca hier niets voor myn gevoelen bewyst; ik moet, derhalven, om te | |
[p. 57] | |
toonen, dat het negende Gebod ook op de zeden der AEgyptenaars ziet, naar sterkere bewyzen omzien, en meen dezelve gevonden te hebben lev. XIX:15, 16, vergeleeken met lev. XVIII:3. - Ik kan hier nog iets byvoegen, naamlyk het gezegde van den Assyrischen Koning tot hiskia (II koning. XVIII:21. Jes. XXXVI:6); wy zien in hetzelve de trouwloosheid van den AEgyptischen Koning zeer juist afgetekend. Want ofschoon dit van lateren tyd is, zoo zien wy echter in hetzelve een bewys, dat men, ten minsten in hiskia's tyd, ook weinig op de toezegging van hulp des AEgyptischen Konings kon staatmaaken. | |
X.Uit de voorige Geboden moest dus voordvloeiën, dat de Israëlleren hunne begeerte niet mogten uitstrekken naar de Echtgenoote, de bezittingen, enz. van hunnen naasten. - Alle Geboden, het tiende alleen, misschien, uitgezonderd, zagen op het uitwendige, zeide ik; maar - zou ook dit Gebod hier toe niet kunnen gebragt worden, als men het neemt in dien zin, dat zy hunne begeerten niet met woorden mogten openbaaren, of te kennen geeven? want het woord דכח, exod. XX:17 en deut. V:18 door begeeren vertaald, kan, zo ik niet verkeerd oordeel, ook genomen worden voor: eene begeerte met woorden uit te drukken; zie spreuk. I:22. Ook het woord חוא deut V. door gelusten vertolkt, geeft dikwyls te kennen, dat iemand zyne begeerte door woorden uitdrukt; zoo wordt het gebezigd num. XI:4 en 34. II sam. XXIII:15.
Ieder oordeele nu onpartydig, of myne gegeevene verklaaring van de Wet der Zeden op eenigen grond ruste; doch men denke tevens, dat ik deeze verklaaring niet voor de eenige waare wil gehouden hebben, en dat ik derhalven van oordeel ben, dat ik in dezelve niet gefeild heb - ô neen! maar ik wilde door dezelve alleen toonen, dat men somtyds al te ver afwykt van den tyd en de omstandigheden, waarin iets geschreeven is, en dat men dikwyls de zeden en gewoonten der oude volken uit het oog verliest. Men heeft de oude AEgyptenaars altyd beschouwd als een braaf en deugdzaam | |
[p. 58] | |
volk, welks zedenkunde allervoortreflykst was. Maar ik vraag eenvouwig: Kan by een volk, welks Godsdienst in de allerdomste afgodery bestaat, wel veel gezonde zedenkunde heerschen? Het schynt by my eene uitgemaakte zaak te weezen: hoe dwaazer de Godsdienst van een volk is, hoe rampzaliger het met het beöeffenen van allerlei deugden onder hetzelve moet gelegen zyn. - - Het getuigenis van plutarchus en anderen, die zeggen, dat 'er in den AEgyptischen Godsdienst niets is, dat tegen de reden strydt, dat fabelachtig of bygeloovig is, doet by my niets af: want de Ouden beöordeelden zeer dikwyls den Godsdienst der volken, naar maate zy gunstig of ongunstig omtrent dezelve gezind waren. Keizer hadriaan noemde de Christenen, uit haat: AEgyptische Paapen, en Verëerers van Serapis; hy denkt ook in het geheel niet gunstig omtrent de AEgyptenaaren(*). - Hoe veel staat kan men derhalven op zulke getuigenissen maaken! Heeft iemand eenige bedenkingen tegen myne verklaaring, hy brenge my dezelve, door middel van dit Maandwerk, bescheiden onder het oog, en hy kan verzekerd weezen, dat my dit zeer aangenaam zyn zal; want dwaalen is menschlyk. Om my echter in eenigen twist over dit myn schryven in te laaten, is geheel myn voornemen niet; ik ben een vyand van alle twistschriften.
s. hanewinckel, V.D. Min. te Oostgraftdyk, in Noordholland. |
|