| |
Uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.
(Vervolg van bl. 628 des voorigen Jaars.)
De Vreemdelingen, die zich nevens ons in de Baai van Castries bevonden, waarvan wy beloofd heb- | |
| |
ben nader te zullen spreeken, hadden onze nieuwsgierigheid gaande gemaakt, zo wel als hun Land der Bitchys, zuidwaards van de Baai van Castries gelegen. Wy stelden alle onze vermogens te werk om hun vraagen te doen, ten aanziene van 't geen het Aardrykskundige huns Lands betrof. Wy schetsten op een stuk papiers de kust van Tartaryen, Segalien-Rivier, en het Eiland van dien naam, 't welk zy ook Tchoka noemden, tegen over dezelfde kust, en wy lieten eene opening tusschen beiden. Zy namen de pen uit onze hand, en hegtten door een streep het Eiland aan het Vasteland; vervolgens haalden zy hunne Canoe op het zand, en gaven ons te verstaan, dat zy, naa de rivier afgevaaren te zyn, in deezer voege hun Canoe op de Zandbark gehaald hadden, die het Eiland aan het Vasteland hegt; daarop plukten zy van den bodem der Zee eenig Wier, van welk ik vermeld heb, als den bodem van deeze Golf vullende; zy lagen dit Wier op het strand neder, daarmede willende aanduiden, dat 'er ook van dit Wier gevonden wordt op de bank, door hun overgetoogen.
Dit berigt, door deeze Vreemdelingen gegeeven, die van de Rivier Segalien afgekomen waren, en 't geen zo zeer strookte met het geen wy gezien hadden, zints wy, op zes vademen waters, bleeven liggen, liet ons geen twyfel over. Om dit berigt te doen zamenstemmen met het berigt ons door de Inwoonderen van de Baai de Langle gegeeven, is alleen noodig, dat 'er, by hoog water, aan zommige gedeelten van de Bank, openingen blyven, met drie of vier voeten waters; een diepte, meer dan genoeg om met hunne Canoes te kunnen vlotten.
Naardemaal dit, egter, eene zeer belangryke zaak was, nooit vóór my uitgemaakt, vervoegde ik my 's volgenden daags na 't strand, en wy hadden een nader onderhoud door tekenen met die vreemdelingen; de uitslag was dezelfde. Eindelyk gaf de Heer de langle, nevens my, last aan den Heer lavaux, die eene wondere vaardigheid bezat om vreemde spraaken uit te drukken en te verstaan, om nieuwe naspeuringen te doen. Hy vondt de Bitchys; ik gaf toen het plan op, door my gemaakt, om myne lange boot tot in het diepste van de Golf te laaten opvaaren, 't welk niet wel een grooter afstand kon weezen van de Baai van Castries,
| |
| |
dan tien of twaalf mylen. Behalven dat dit plan met groote ongelegenheden in de uitvoering zou vergezeld gegaan hebben, maakte de minste opkoeling van den wind uit het Zuiden eene zeer hooge Zee in het diepste van dit Kanaal; zo dat een onoverdekt vaartuig groot gevaar loopt om overloopen te worden van de golven, die dikwyls breeken als op een droogte. Daarenboven maakte de aanhoudenheid der Zuidlyke winden, en de geduurige nevels, den tyd van de wederkomst der lange boot zeer onzeker, en wy hadden geen oogenblik te missen.
In stede, derhalven, van de lange boot uit te zenden, tot het ophelderen van een aardrykskundig verschil, waarover niet wel langer twyfel kon overblyven, stelde ik voor, onze werkzaamheid te verdubbelen om eindelyk uit deeze Golf te geraaken, waarin wy drie maanden gezeild, en welke wy bykans overal bezogt, in allerlei rigtingen doorkruist en gepeild hadden, zo om onze eigene veiligheid, als om den aardrykskundigen alles te geeven wat zy konden verlangen. Het dieplood alleen kon onze gids weezen, in 't midden van de nevels, die ons zo langen tyd omringden: zulks hadt egter ons geduld niet afgemat, en wy lieten geen punt van de beide kusten onbezogt.
Daar bleef nu nog maar één belangryk punt meer om op te klaaren voor ons over; dat van den Zuidlyken uithoek van Segalien-Eiland, welken wy alleen verkend hadden zo verre als de Baai de Langle op 47o, 49′; en ik beken, dat ik, naar alle waarschynlykheid, dit niet aan anderen zou overgelaaten hebben, indien het mogelyk geweest ware, deeze Straat uit te zeilen, terwyl het saisoen verliep, en ik niet onkundig was van de groote bezwaarlykheid om tweehonderd mylen in den wind op te werken, in een zo naauw kanaal, vol mist, en waar de Zuidlyke winden nimmer meer veranderden dan twee streeken ten Oosten of ten Westen. Ik wist wel, uit het Reisverhaal van de Kastricum, dat de Hollanders aldaar Noordlyke winden hadden aangetroffen in Oogstmaand; dan hier staat aan te merken, dat zy zeilden aan den Oostkant van hun vermeende Jesso; dat wy, in tegendeel, ons beperkt vonden tusschen twee landen, welker uiteinden lagen in de Mouson Zeeën, en dat deeze Mouson heerscht op de Kusten van China en Corea tot in Wynmaand.
| |
| |
Het scheen ons toe, dat niets den wind van den eens genomen streek zou kunnen doen veranderen; dit deedt my te sterker verlangen om ons vertrek te verhaasten, en ik had den tyd daartoe onveranderlyk bepaald op den tweeden van Oogstmaand. De tyd, welke nog overschoot, werd besteed om eenig gedeelte van de Baai op te neemen, alsmede verscheidene der Eilanden, waardoor dezelve gevormd wordt. Onze Natuurkundigen deeden uitstappen na alle de punten der kust, waar zy veronderstelden voldoening voor hunne nieuwsgierigheid te zullen vinden. De Heer lamanon zelfs, die langen tyd ziek geweest was, en wiens herstelling traaglyk toeging, wenschte zeer ons te vergezellen. De Lavas en andere Volcanische stoffen, waaruit wy vernamen dat deeze Eilanden bestonden, gedoogden niet, dat hy zyne zwakheid in aanmerking nam. Hy, zo wel als de Abbé monges en Vader receveur ontdekten, dat het grootste gedeelte der zelfstandigheden omstreeks de Baai en de Eilanden, die 'er den ingang van uitmaaken, roode Lava waren, vast of met porien; graauwe Basalten van allerlei gedaanten, die door het vuur niet scheenen aangedaan te weezen, maar de stoffe verschaft hadden van de Lavas en Basalten, die gesmolten waren in deeze stookplaats: onder deeze Volcanische stoffen, welker uitbarsting men veronderstelde zeer langen tyd geleden te zyn, werden verscheide crystallisatien gevonden. Zy konden de Monden of Craters van deeze Volcanos niet ontdekken. Het zou een verblyf van verscheide weeken vereischt hebben, om de spooren, welke daartoe leidden, na te speuren en te volgen. - De Heer de la martiniere bezogt, met zyne gewoone werkzaamheid, de kanten der rivieren, en andere plaatzen, om nieuwe Planten te ontdekken; dan hy vondt alleen dezelfde soorten als hy ontmoet hadt in de Baaien de Ternai en de Suffren. De groei was 'er bykans in denzelfden staat, als waarin men denzelven te
Parys ziet, omtrent het midden van Bloeimaand.
Onze Schelpkundigen waren gelukkiger. Zy vonden by uitstek dunne Oesterschelpen, zeer fraai wynverwig en zwart van kleur; doch zo vast aan de rotzen verkleefd, dat het veel moeite kostte, dezelve los te maaken. De schelpen waren zo dun, dat het zeer bezwaarlyk viel, dezelve heel te bewaaren. Wy haalden des- | |
| |
gelyks met de dregge eenige Schelpvisschen op, van eene schoone kleur, en verscheide andere gemeenere.
Onze Jaagers schooten veele Waterhoenderen, eenige Wilde Ganzen, Cormorants, Guillemots, alsmede een kleine Vliegenvanger, hemelsblaauw van kleur, tot hiertoe onbeschreeven; doch alle deeze soorten waren vry schaars. De natuur van alle leevende weezens schynt, in deeze bykans altoos bevroozene lugtstreeken, in eenen staat van gevoelloosheid. Cormorants en andere Vogels, die onder een gelukkiger lugtstreek gezellig leeven, woonen hier eenzaam op de toppen der rotzen. Eene droeve en naargeestige eenzaamheid schynt langs het geheele Zeestrand te heerschen, en in de Bosschen, waarin alleen gehoord wordt het krassen van de Raavens, en die alleen ter woonplaats strekken aan den Witkoppigen Arend, en andere Roofvogels. De Zwaluw en de Zand-Zwaluw zyn de eenige Vogels, die zich in hun eigen land schynen te bevinden; nesten en vlugten van deeze ziet men in alle rotzen langs het strand. Ik houd het daarvoor, dat de Sohoorsteen- of Huis-Zwaluw en de Zand-Zwaluw de Vogels zyn, die zich het meest over den geheelen aardbol verspreid vinden; dewyl ik een of ander deezer Vogelsoorten heb aangetroffen in elk Land, waar ik den voet zette.
Schoon ik hier geene put deed delven, heb ik grond van sterk vermoeden, dat de aarde, geduurende den Zomer, tot eene zekere diepte bevroozen blyft; dewyl het water, ter plaatze waar wy 't zelve haalden, nooit meer dan drie en een halve graad boven het vriespunt tekende, en het water in de stroomen, door een Thermometer beproefd, nooit meer dan vier graaden boven het gemelde punt rees. De kwik bleef egter, in de open lugt, op vyftien graaden. Deeze kortstondige hette dringt niet ver door; dezelve verhaast alleen den groei, welke in minder dan drie maanden geschiedt; dezelve roept eene verbaazende menigte van muggen, vliegen, en andere lastig vallende Insecten, te voorschyn.
De Inboorelingen kweeken geen Planten aan; nogthans schynen zy zeer gesteld op voortbrengzelen van het groeijend Ryk. Het graan van de Mantchous, 't welk zeer veel gelykt op onze Gierst, is een hunner lekkernyen. Zy verzamelen zorgvuldig verscheide in 't wilde groeijende wortelen, welke zy, tot wintervoor- | |
| |
raad, droogen; onder andere den wortel van de Geele Lelie, of Sarasanne. Hun vlytbetoon en natuurlyke gesteltenisse zeer veel minder zynde dan die der Inwoonderen van Segalien-Eiland, maaken zy geen werk altoos van weeven, en zyn alleen gekleed met de geringste soort van Chineesche stoffe, en met de huiden van eenige Land- en Zeedieren. Onze Tuinman, Mr. collignon, doodde een Rob. Hy vondt dit Dier slaapende op het strand, en dezelve verschilde in geenerlei opzigt van die aan de Hudsons Baai en de kust van Labrador. Deeze ontmoeting ging vergezeld, of werd gevolgd, door een voor hem ongelukkig geval. Een regenbui overviel hem in het bosch, waar hy eenige Europische zaaden zaaide. Hy wilde vuur ontsteeken om zich te droogen, en maakte ten dien einde zeer onvoorzigtig gebruik van buskruid. Het vuur sloeg in de kruidhoorn, welke hy in zyne hand hieldt; de slag brak het been van zyn duim, en de wonde werd zo gevaarlyk, dat hy aan de kunde van Mr. rollin, onzen Chirurgyn, de behoudenis van zyn arm verschuldigd was.
Ik neem deeze gelegenheid waar, om te vermelden, dat Mr. rollin, zyne bezorgdheid over al het Scheepsvolk laatende gaan, byzonder lette op de zodanigen, die de grootste maate van gezondheid genooten. Hy hadt by veelen de verschynzels van scorbut ontdekt, blykbaar aan het gezwollen tandvleesch en de dikke beenen. Die ongesteltenis zou veelligt aanleiding gegeeven hebben om hier langer te toeven; maar wy hadden geen tyd om ons aan de Baai van Castries op te houden: wy vleiden ons, dat de by ons gebruiklyke middelen tegen die kwaale de zich eerst opdoende beginzels zouden verdryven, en ons vergunnen, de verfrissing van ons Scheepsvolk aan wal uit te stellen tot een beter gelegenheid.
Daags naa dat wy, alsmede de Heer de langle met zyn Schip, te Maouna gekomen waren, den 11 van Wintermaand 1787, kundigde de opkomende zon eenen schoonen dag aan. Ik besloot 'er my van te bedienen, om het Land te leeren kennen, de Inwoonders waar te neemen in hunne eigene verblyven, water te haalen, en heen te zeilen; de voorzigtigheid verboodt my, een tweeden nagt door te brengen aan die ankerplaats, welke
| |
| |
de Heer de langle desgelyks te gevaarlyk tot een lang vertoeven oordeelde.
Wy kwamen daarop overeen, dat wy in den naamiddag zouden vertrekken, en dien morgen, welke zeer schoon was, besteeden om Verkens en vrugten in te handelen. Zo ras de dageraad aanbrak, omringden de Eilanders de beide Schepen met tweehonderd Canoes, gevuld met verscheidenerlei soorten van voorraad, welke zy alleen wilden verruilen voor koraalen, in hun oog diamanten van het eerste water. Onze bylen, onze stoffen, en alle onze andere artikelen van Koophandel, werden door hun versmaad. Terwyl een gedeelte des Scheepsvolks bezig was met hun in orde te houden, en met hun te handelen, bragt het andere de ledige vaten in de booten, om ze met water te gaan vullen. Onze twee Boots, gewapend, en onder het gebied van de Heeren de clonard en colinet, en die van de Astrolabe onder de Heeren de monti en bellegarde, gingen met dat oogmerk, 's morgens ten vyf uuren, na de Baai, tot omtrent ééne myl afstands; het was eenigzins tegenwind, 't geen wy voor goed hielden, als gelegenheid geevende om met een ruimen wind na boord te komen. - Ik volgde kort op de Heeren clonard en monti in myne Pinas, en landde met hun ten zelfden tyde.
Ongelukkig hadt de Heer de langle beslooten, in zyn Jol een tochtje te doen na eene andere Kreek, omtrent ééne myl van onze waterplaats af gelegen. Dit speelreisje, van 't welk hy wederkeerde, verrukt over de schoonheid van een Dorp door hem gezien, was, gelyk wy vervolgens zien zullen, de oorzaak van ons ongeluk. De Kreek, werwaards de groote Boots voeren, was breed en gemaklyk. Deeze beide en de andere Boots bleeven, op den afstand van een pistoolschoot van den wal, by 't laagste water. Het water, 't geen wy hier vonden, was helder en gemaklyk te bekomen. De Heeren de clonard en de monti hielden de best mogelyke orde. Een linie Soldaaten stondt tusschen den oever en de Indiaanen, wier aantal omtrent tweehonderd bedroeg, Vrouwen en Kinderen medegerekend. Wy haalden deeze Eilanders over, om allen te gaan zitten onder de Cacau-boomen, slegts op een kleinen afstand van onze Boots. Elk hunner hadt by zich Vogels,
| |
| |
Zwynen, Pappegaayen, Duiven, of Vrugten, en allen wilden de medegebragte Waar te gelyk verkoopen. Dit baarde eenige verwarring.
De Vrouwen, en onder deeze eenige vry schoone, booden haare gunsten, zo wel als haare vogels en fruit, aan allen, die koraalen te verhandelen hadden; en welhaast beproefden zy het, door de linie der Soldaaten heen te dringen, die daaraan een zwakken wederstand booden. Europeaanen, die eene Reis rondsom de Wereld gedaan hebben, en inzonderheid Franschen, hebben geen wapenen om dergelyke aanvallen af te weeren. De schoone Wildinnen vonden dus weinig moeite om door de gelederen heen te breeken. Hierop volgden de Mannen, en de verwarring werd vry algemeen; wanneer Indiaanen, die wy voor Volkshoofden hadden aangezien, zich vertoonden, met stokken in de hand; zy herstelden de orde; elk ging na zyn post, en onze handel ving op nieuw aan, tot groot genoegen van koopers en verkoopers.
Intusschen was 'er in onze lange boot iets voorgevallen, 't welk eene daad van vyandlykheid mogt heeten, en welke ik wilde stuiten zonder bloed te vergieten. Een Indiaan was op den steeven geklommen, had een hamer genomen, en gedreigd, daarmede verscheide slagen te geeven op de armen en den rug van een onzer matroozen. Ik belastte vier onzer sterkste knaapen, hem aan te grypen en in zee te werpen; dit werd onverwyld volvoerd. De andere Eilanders het gedrag huns Landgenoots schynende af te keuren, was die ontmoeting van geen gevolg altoos. - Misschien zou een voorbeeld van gestrengheid noodzaaklyk geweest zyn, om dit Volk vreeze aan te jaagen, door hun te toonen, hoe veel meer onze Vuurwapenen betekenden dan hunne lichaamssterkte; want zy hadden de lengte van vyf voeten en tien duimen, en hunne lichaamen waren zeer sterk gespierd; dit gaf hun een denkbeeld van hunne meerderheid, zodat wy geenzins vervaarlyk in hunne oogen scheenen; doch zeer weinig tyds hebbende om my by hun op te houden, dagt het my best, den man, die ons beledigd hadt, niet zwaarder, dan op de gemelde wyze, te straffen. Dan, om hun eenig denkbeeld te geeven van ons meerder vermogen, hield ik my te vrede met drie Duiven te koopen, dezelve in de lugt op
| |
| |
te laaten, en in tegenwoordigheid der menigte te doen schieten.
Terwyl dit alles met de grootste bedaardheid geschiedde, en onze Vaten met water gevuld werden, oordeelde ik het te mogen waagen, den afstand van zeshonderd voeten dieper landwaards in te gaan, om een fraai Dorp te bezigtigen, gelegen in het midden van een Bosch, of liever van een Tuin: alle de boomen waren met vrugten belaaden. De huizen stonden op den omtrek van een cirkel gebouwd, van omtrent honderd-en-vyftig roeden diameter: het binnenste vormde eene opene plaats, met het schoonste groen gedekt, en beschaduwd door boomen, die eene aangenaame koelte gaven. Vrouwen, Kinderen en Grysaarts vergezelden my, en noodigden my in hunne huizen in te gaan. Zy spreidden de schoonste en friste matten op den vloer, bestaande uit kleine uitgeleezene steentjes, en omtrent twee voeten boven den grond verheeven, om tegen de vogtigheid beschut te weezen. Ik ging in de fraaiste deezer hutten, waarschynlyk een Opperhoofd toebehoorende. Groot was myne verwondering, dezelve een kabinet te vinden van latwerk, zo wel gemaakt als een in de ommestreeken van Parys. De ervaarenste bouwkundige hadt geen beter bogt kunnen geeven aan de einden van de ellipsen, die het gebouw bepaalden; terwyl een ry pylaaren, vyf voeten van elkander af staande, eene volkomene colonnade rondsom het geheel vormde. De pylaars waren gemaakt van boomstammen, net bewerkt; tusschen deeze lagen fyne matten, met veel naauwkeurigheids in dier voege op elkander gelegd als de schubben van een visch; met koorden konden deeze opgehaald en nedergelaaten worden, gelyk onze Venetiaansche zonneschermen. Het overige van het huis was gedekt met bladen van den Cacao-palmboom.
Dit verrukkelyk land vereenigt de voordeelen van een grond, vrugtbaar zonder aankweeking, en van eene lugtstreek, die het draagen van klederen geheel overtollig maakt. De boomen, die de broodvrugt voortbrengen, de Cacao-noot, de Banana, de Guava, en de Oranjeboom, verschaffen aan dit gelukkig volk een overvloed van gezond voedzel; terwyl de Vogels, Zwynen en Honden, die van het overschot deezer
| |
| |
vrugten leeven, hun eene aangenaame verscheidenheid van vleesch verschaffen. Zy waren zo ryk, en hadden zo weinig behoeften, dat zy onze yzeren werktuigen versmaadden, onze stoffen tot kleeding niet wilden hebben, en alleen na onze koraalen vroegen. Overvloed hebbende van weezenlyke zegeningen, verlangden zy alleen na overtolligheden.
Zy hadden op onze marktplaats meer dan honderd wilde Duiven verkogt, die alleen uit de hand wilden eeten, een aantal van de schoonste Tortelduiven, en Pappegaayen, alle even tam. Wiens verbeelding kan het denkbeeld van geluk afscheiden van eene zo betooverende plaats? Deeze Eilanders, zeiden wy, herhaalde keeren, tot elkander, zyn ongetwyfeld de gelukkigste Inwoonders op deezen aardbodem. Omringd door hunne Vrouwen en Kinderen, slyten zy hier vreedzaame dagen in onschuld en rust; geene zorg stoort hun, dan die om hunne Vogels en Dieren op te kweeken, en, gelyk de eerste menschen, zonder arbeid, de vrugten te vergaderen, welke boven hunne hoofden groeijen.
Wy vonden ons in onze meening bedroogen. Dit aangenaam verblyf was de wooning der onschuld in geenen deele. Wy zagen, wel is waar, geene wapenen; maar de lichaamen deezer Indiaanen, met lidtekenen als overdekt, weezen uit, dat zy zich menigmaal in Oorlog bevonden, of onderling vogten; terwyl hunne gelaatstrekken eene woestheid aankundigden, die niet te bespeuren was in de aangezigten der Vrouwen. De natuur hadt ongetwyfeld dit character op hunne aangezigten gedrukt, om daardoor te toonen, dat de Half-wilde mensch, leevende in een staat van regeeringloosheid, een snooder weezen is, dan de verscheurendste onder de Dieren.
Het eerste bezoek ging toe zonder eenig geschil, in staat om aanleiding te geeven tot onaangenaame gevolgen. Ik ontdekte nogthans, dat 'er tusschen byzondere persoonen geschillen plaats gegreepen hadden; doch deeze waren zeer voorzigtig bygelegd. Steenen hadt men geworpen na Mr. rollin, onzen Chirurgyn-major; en een Indiaan hadt, terwyl hy zich geliet den zabel van den Heer de monneron te bewonderen, gepoogd denzelven hem afhandig te maaken; doch bevindende dat hy de scheede alleen in zyne hand hieldt,
| |
| |
was hy op het gezigt van het bloote wapen heen gevloden. Ik nam in 't algemeen waar, dat deeze Indiaanen vry onrustig waren, en weinig onderhoorig aan hunne Hoofden; doch, daar ik ten oogmerk had, hun in den naamiddag te verlaaten, wenschte ik myzelven geluk, dat ik geen gewigt gehangen had aan de kleine gevallen van belediging, ons ontmoet.
Omtrent den middag keerde ik na boord; kort agter my volgden de lange boots. Ik had moeite om aan boord te komen; beide de Fregatten lagen omringd door Canoes, en onze markt was zo vol als immer. Na wal gaande had ik het bevel over de Boussole opgedraagen aan den Heer boutin, en het aan hem overgelaaten, zodanig eene schikking te volgen, als hy raadzaamst zou oordeelen, in weinig Eilanders aan boord toe te laaten, of hun zulks volstrekt te weigeren; dat hy zich hierin naar de toedragt der zaaken kon schikken. Op het kwartierdek vond ik zeven of agt Indiaanen; de oudste deezer werd my voorgesteld als een Opperhoofd. De Heer boutin verhaalde my, dat hy het aan boord komen deezer lieden niet zou hebben kunnen beletten, dan door op hun te schieten; dat zy, by hunne aankomst, gelachen hadden op de gedaane bedreigingen, vol vertrouwen op hunne meerdere lichaamskragten; zy dreeven den spot met de uitgezette wagten. Myne welbekende beginzels van gemaatigdheid weetende, hadt hy geen toevlugt willen neemen tot geweldige maatregelen, die egter de eenige waren, in staat om hun in ontzag te houden. Hy voegde 'er by, dat, zints het Opperhoofd by de overigen gekomen was, deezen rustiger en min onbeschoft geworden waren.
Ik deed dit Opperhoofd eene menigte van geschenken, en betoonde hem alle blyken van goedwilligheid; doch, wenschende hem teffens een hoog denkbeeld in te boezemen van onze magt, beval ik verscheide proeven te geeven van onze Vuurwapenen. Dan dit hadt op hem zo weinig indruks, dat hy scheen te denken, dat ons schietgeweer alleen diende om Vogels te dooden.
Onze Boots kwamen nu aan, belaaden met water, en ik maakte allen toestel om weg te komen, en voordeel te doen met een zagt koeltje uit den wal, 't welk ons hoope gaf om eenigen tyd ruimen wind te hebben.
| |
| |
De Heer de langle keerde, op dat pas, terug van zyn bezoek-tochtje, en vermeldde, dat hy gekomen was aan een schoone haven voor scheepsbooten, gelegen aan den voet van een aangenaam Dorp, en by een waterval, die het schoonste water uitstortte. Aan boord van zyn eigen Schip gaande, hadt hy last gegeeven om alles tot het vertrek gereed te maaken; de noodzaaklykheid hiervan voelde hy zo zeer als ik; dan hy drong ten sterksten aan, dat wy op den afstand van een myl van de kust zouden af- en aanhouden, en dat wy dan nog eenige laadingen der lange boots met water zouden inneemen, eer wy geheelenal dit Eiland verlieten. - Te vergeefs stelde ik hem voor, dat wy 'er geen het minste gebrek aan hadden. Hy hadt het plan van cook omhelsd, en oordeelde, dat versch aan boord genomen water duizendmaalen beter was dan hetgeen wy hadden; en dewyl eenigen van zyn Scheepsvolk tekens van schurft hadden, dagt hy, dat wy verschuldigd waren, hun alle mogelyke verligting toe te brengen. Daarenboven kon geen Eiland met dit vergeleeken worden in overvloed van leeftocht. De twee Fregatten hadden reeds aan boord genomen meer dan vyfhonderd Zwynen, een aantal Vogelen, eene menigte van Vrugten; en alle deeze belangryke verfrissingen hadden ons slegts eenige glazen koraalen gekost.
Ik gevoelde de waarheid deezer bedenkingen; maar een heimlyk voorgevoel belette my, hierin terstond toe te stemmen. Ik hield hem voor, dat ik de Inwoonders te onrustig van aart oordeelde, om onze Boots aan land te vertrouwen, wanneer zy door het vuur onzer Schepen niet konden gedekt worden. Ik merkte aan, dat onze gemaatigdheid alleen gediend hadt, om Lieden, die op niets dan onze lichaamlyke sterkte rekenden, welke zeker voor de hunne moest onderdoen, te verstouten. - Niets, egter, kon het besluit van den Heer de langle doen wankelen. Hy verklaarde my, dat myn tegenstand my verantwoordelyk stelde wegens den voortgang der gemelde kwaale, die zich in eene schroomlyke gedaante begon te vertoonen; en dat, daarenboven, de Haven, van welke hy gesprooken hadt, onvergelyklyk veel gemaklyker was dan onze andere waterplaats. - Eindelyk verzogt hy my verlof om zich te stellen aan het hoofd der eerste party, my verzekerende, dat hy binnen drie uuren met de Boots vol water zou wederkee- | |
| |
ren. De Heer de langle was een man van een gezond oordeel, en van zo veel bekwaamheids, dat deeze overweegingen, meer dan eenige andere beweegreden, my overhaalden om zyn zin te doen. Ik beloofde hem, dat wy den nagt zouden af- en aanhouden, en in den morgen de twee lange Boots en twee Barken, gewapend zo als hy noodig zou keuren, zouden afzenden, on dat alles onder zyn bevel zou geschieden.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|