| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Redenvoering over den pligt der ryken.
Naar het Engelsch van Dr. William Enfield.
Ik weet Overvloed te hebben!
paulus, Phil. IV:12.
Gelukkig, in de daad, was Apostel paulus, die met waarheid deeze verklaaring, ten aanziene van zichzelven, mogt afleggen! Voor de eer des Christendoms - voor de zaak der Menschlykheid, ware het hoogst wenschlyk, dat allen, die Overvloed hebben, dezelfde taal konden voeren. Wy zouden dan niet zien, dat de zodanigen, die betuigen van jesus geleerd te hebben, dat Hy nederig en zagtmoedig van harte was, en dat zy hun hart moeten stellen op de dingen, die boven zyn, op hunne armer Broederen met trots en versmaading het oog nedersloegen, - niet hooren, dat zy in de sterkte huns Rykdoms roemden, alsof zy hoopten voor altoos hier te zullen leeven, en het verderf niet te zullen aanschouwen. - Wy zouden dan de weldaaden der Voorzienigheid, ons ten vermaak en voordeel geschonken, door onmaatigheid, spil- en doorbrengzugt, niet misbruikt en met voeten getrapt vinden. - Wy zouden dan niet zien, hongerigen en verlegenen, wagtende aan de deuren des overvloeds, en eindelyk heengezonden, zonder zo veel als de kruimen, die van de tafel vallen, te erlangen. - Wy zouden dan niet zien, dat eerlyke nyverheid onder den last van druk geboogen ging. - Wy zouden dan niet zien, dat nederige en zedige verdienste in een vergeeten hoek verschooven zat, zonder belooning, zonder aanmoediging, zonder onderstand. - Zodanige vertooningen zouden ons oog niet treffen, indien de gelukkige Kunst, welke het Christendom leer- | |
| |
aart, en welke de groote Verkondiger van 't zelve, paulus, geleerd hadt, algemeen gekend en te werk gesteld wierd; indien allen, die door den Hemel met Middelen gezegend zyn, wisten Overvloed te hebben.
Misschien zyn 'er weinigen, die nederigheids en zedigheids genoeg bezitten, om zich als onkundig in deeze weetenschap te beschouwen, of te vermoeden, dat zy, in een luisterryker en overvloediger leevensstand geplaatst, niet in staat zouden weezen om zich daarin met eene voeglyke waardigheid te vertoonen, en de pligten, daaraan verbonden, met lof en gelukkig te volbrengen. Wy zullen, geloof ik, zeldzaam iemand ontmoeten, of hy zou gaarne zyne deugd op die proeve gesteld zien, of die, ten deezen aanziene, een ruimen leevensstand met eenig wantrouwen zou aanvaarden.
Het is, nogthans, zeer verre van eene zo gemaklyke zaak te zyn, als men in 't algemeen onderstelt, onze onschuld te bewaaren te midden van de valstrikken des Voorspoeds, en te beantwoorden aan alle de eischen, welke eer, goeddaadigheid, deugd en Godsdienst op ons hebben, in eenen aanzienlyken leevenskring. Onze Zaligmaaker heeft ons eene treffende afbeelding gegeeven van de bezwaarlykheden, die een staat van wereldlyken overvloed vergezellen, en ons geleeraard, de uiterste om- en voorzigtigheid te gebruiken in zulke leevensomstandigheden; zeggende, het is gemaklyker voor een kemel, door het oog van eene naald te gaan, dan voor een Ryken om in te gaan in het Koningryk der Hemelen. - Zy, derhalven, die, door gunst der Hemelsche Voorzienigheid, niet alleen het noodige ten leevensonderhoud hebben, maar ook veele van de aangenaamheden en verkwikkingen deezes leevens te hunner beschikkinge, en die, volgens hunnen leevensrang, welke dezelve ook moge weezen, in overvloed leeven, (want alle de zodanigen mogen gezegd worden Overvloed te hebben) zullen my wel willen toestaan, hun voor oogen te houden, op welk eene wyze zy, te midden van hunnen Overvloed, moeten verkeeren.
In de eerste plaatze. Zy, die weeten Overvloed te hebben, zullen niet toelaaten, dat de aanwas van hunnen Rykdom hun vervulle met Trotschheid en Zelfsgenoegzaamheid; niet hooger van zichzelven denken, dan zy behooren te denken. - Het is een merkteken van een bekrompen en laagen geest, als iemand zich boven maate
| |
| |
verheft op den aanwas van zyn tydlyk vermogen; alsof alle weezenlyke verdienste bestond in het bezit van veel Gouds of Zilvers; of, als leverde het welslaagen in zyne zaaken een vastgaand bewys op van eene byzondere gunst en goedkeuring des Hemels. Een verstandig man weet, en een braaf man gevoelt, dat - hoe zeer hy ook gestreeld, geëerd en gevleid wordt door zyne minderen in vermogen - hoe zeer de pragt zyner kleeding, toestel en uitwendige vertooning, de oogen der menigte doet scheemeren, en hem het voorwerp maakt van hunne bewondering en toejuiching - hy geene weezenlyke verdienste heeft, dan wegens het geen in zyn hart huisvest, en onverminderd zou blyven, als hy van al dien uitwendigen tooi ontbloot en met gescheurde kleederen omhangen was; - dat by de weinige welverlichten en de zaaken onderscheidenden - in het oog van zyne eigene onpartydige opmerking, en bovenal in dat van den regtvaardigen Regter der Menschen, alle de bekleedzels van Rykdom en Grootheid minder zyn dan niets en ydelheid. Hy ziet, dat, met betrekking tot de Eere en Schatten deezer Wereld, alles allen wedervaart; dat de regtvaardigen en godloozen aan een zelfde lot zyn blootgesteld. Indien hy, derhalven, ryk en de eere van zyn huis groot wordt, bezielt hem geene ydele opgeblaazenheid, zich verbeeldende dat hy iets is, wanneer hy niets is. Hy draagt alle de byhangzels en cieraaden van zyn meer verheeven Staat zedig en met welgevalligheid, en verciert dezelve met de schoonste paarl, die immer iemand kan vercieren - Nederigheid.
Verder. De zodanigen, die weeten Overvloed te hebben, zullen nimmer gedoogen, dat de Rykdom al te zeer hunne genegenheden inneeme, of te hooge verwagtingen doe vormen van het geluk daaruit te wagten. Vermeerderen hunne Rykaommen, zy zetten 'er het hart niet op. Zy zeggen niet tot het Goud, gy zyt myn hoope - of tot het fyn Goud, gy zyt de rotssteen van myn vertrouwen. - Niets is 'er, waarvan wy zo veelvuldige en overtuigende proeven bezitten, als van de ongenoegzaamheid des Rykdoms om ons gelukkig te maaken. Dagelyks zien wy, dat geene Bezittingen deezer wereld de fronzels der zorgen van het voorhoofd kunnen doen verdwynen, gemak aan een door pynen gefolterd lichaam schenken, of de smerten van eenen gewonden geest heelen. - Dikmaals zien wy de zodanigen, die het vly- | |
| |
tigst en gelukkigst geweest zyn in het bejag van Rykdom, binnen korten tyd beroofd van hunne sterk nagejaagde en hooggeschatte bezittingen. En wy hebben de volstrektste zekerheid, dat, hoe gelukkig wy ook mogen geweest zyn in het verkrygen en het bestendig bezitten van schatten, de dag welhaast zal aanbreeken, op welken wy al den verzamelden schat zullen moeten agterlaaten. Het is, overzulks, eene Les zo wel van Wysheid als van Godsvrugt, dat zy, die Ryk zyn naar deeze wereld, geen betrouwen moeten stellen op de onzakerheid des Ryksdoms; maar op den leevenden god, die alles ryklyk verleent om te genieten.
De zodanigen, die weeten Overvloed te hebben, zullen desgelyks zorgvuldig weezen, om de zegeningen der Voorzienigheid geregeld en met Maatigheid te gebruiken. - De Algoede heeft, in de daad, het feest der Natuure niet voor ons bereid, op dat wy, gelyk het geval was van den Fabelbeker van tantalus, ons geprikkeld zouden voelen door eene staag werkende begeerte tot genot, zonder ons te veroorlooven, hetzelve te neemen. Hy maakt onze tafel ons niet ten valstrik, door de middelen tot genot ons te laaten geworden, alleen om te beproeven, of wy ons van het gebruik zouden kunnen onthouden. Onze wyze en goede Hemelsche Vader is onbekwaam tot zodanig eene handelwyze; en verre zy het van zyn Geslachte, Hem dus dwaaslyk te beschuldigen! Wat onze Maaker ons schenkt, mogen - behooren wy te gebruiken. Alle de geneugten te smaaken, welke ieder voorwerp, elk schepzel, rondsom ons, ons kan verleenen, is overeenkomstig met den wil van hem, die ze alle verleende. - Dan, dat men tevens bedenke, hoe het onze Wysheid en ons Belang, en gevolglyk onze Pligt is, de aanprikkeling van lust en drift niet blindeling op te volgen; maar onze Rede te gebruiken, in ons te bestuuren tot zulk een genot van de goede dingen deezes leevens, als, over het geheel genomen, ons het meeste voordeel schenkt. Een aandagtige waarneeming van deezen grondregel zal ons weldra overtuigen, dat alle die buitenspoorige dierlyke genietingen, welke onze Gezondheid ondermynen, ons Verstand verzwakken, ons Character bederven, of ons ontzetten van de gelegenheid om onze bezittingen ten nutte van anderen te gebruiken, dwaas zyn, en teffens misdaadig. - Dit gaat even zeer door,
| |
| |
ten opzigte van die buitenspoorigheden, welke uit trotschheid, weelde en eerzugt ontstaan. Dat niet onderscheidend en blind ontzag, 't welk het menschdom gewoon geworden is te betoonen aan het uitwendig voorkomen, en die begeerte om voor iemand van betekenis in de wereld aangezien te worden, zo eigen aan het menschlyk hart, hebben dikwyls zwakke zielen aangezet tot het staan na dingen boven hun bereik, door een toestel ter vertoonmaaking aan te neemen, tot welks volduuring zy geen middelen of beleids genoeg bezaten; hierdoor zichzelven beroovende van die geneugten, welke zy onschuldig en voorzigtig zouden hebben kunnen genieten, en daarenboven zich dompelende in onuitkomelyk jammer. De zodanigen, die aan deeze belachlyke en schadelyke gesteltenisse botvieren, zyn zo verre van geleerd te hebben, Overvloed te bezitten, als de zulken, die de zegeningen des Hemels misbruiken, en hunne goederen op de uitbundigste en spoorlooste wyze doorbrengen. - Dan de Man, die weet Overvloed te hebben, zal zorgvuldig deeze dwaalingen vermyden, en zynen Overvloed gebruiken op zulk eene wyze, als dient om zynen geest te verleevendigen, en hem geschikt te maaken tot het volbrengen der pligten van de Zamenleeving, en het smaaken van derzelver genot. - Het zal hem aanspooren om hartgrondiger dank toe te brengen aan den Oorsprong alles goeds voor zyne weldaaden. Door deeze middelen zal hy teffens uit zyne Bezittingen de vermaaken der zinnen en het genot der genoegelyke zamenwooning - van weldaadigheid en van Godsvrugt ontleenen.
Laaten wy vervolgens het oog slaan op de Pligten der zodanigen, die weeten Overvloed te hebben, ten aanziene van het Opperweezen, den Vader der Genade, en den Schenker van alle goede gaven.
Het gevoel, 't welk boven alle andere ongetwyfeld moet heerschen in de harten van allen, die Overvloed hebben, is Godsdienstige Dankbaarheid. De armste en ellendigste onder de Kinderen der Menschen zyn niet zonder genoegzaamen grond tot Dankbetooning. Hoe redelyk is het, derhalven, dat zy, die niet alleen de noodwendigheden deezes leevens bezitten, maar ook de gemakken en geneugten van 't zelve, overvloeijen van Liefde en Dankbaarheid jegens den Oorsprong van alle hunne Genietingen! De minste opmerking moet ons over- | |
| |
tuigen, dat wy niets bezitten, dan het geen wy ontvangen hebben, - dat, indien 'er iets is, 't welk ons van onze medemenschen onderscheidt, god het is, die deeze onderscheiding gemaakt heeft, - dat eene grootere maat van genietingen ons roept tot een hooger maate van dankbaarheid en het aanheffen van vrolyke lofzangen.
Indien wy, derhalven, in aanmerking neemen de byzondere drangredenen tot Dankbaarheid en Godsvrugt, ontstaande uit een Leevensstand met ruimen Overvloed gezegend, zullen wy eigenaartig verwagten de schitterendste voorbeelden van Godsvrugt aan te treffen onder de zodanigen, die zich in de verheevenste en ruimste leevensomstandigheden bevinden. En nogthans, helaas! hoe veelvuldig zyn de gevallen, die deeze regtmaatige verwagting met luider keele tegenspreeken! Hoe menigmaalen zien wy, dat de Menschen, wanneer zy geëeten hebben en verzadigd zyn, groote huizen gebouwd en dezelve bewoond hebben, god vergeeten, die hun gemaakt heeft, en de rotssteen huns heils versmaaden! Hoe dikmaals vergeeten zy, die in den dag des noods de armen ten Hemel smeekende ophieven, den Almagtigen in den dag des voorspoeds! - Speuren wy de reden na, waarom de schatting van Godsdienstige Dankerkentenisse, welke wy zo onbetwistbaar verschuldigd zyn, en die het Godvrugtig hart zo natuurlyk en gemaklyk om te betaalen vindt, aan het beste aller Weezens, zo menigmaalen terug gehouden wordt door de zodanigen, van welken men zulks vooral zou mogen verwagten; wy zullen ontwaaren, dat trotschheid, waan, onbedagtzaamheid, en de zorgvuldigheden deezes leevens, alle zamenwerken om dit heilloos en onnatuurlyk gevolg te doen gebooren worden. De verzoekingen, om het Opperweezen in vergetelnisse te stellen, die met den Voorspoed gepaard gaan, zyn, in de daad, zo veelvuldig en sterk, dat zy, die de braafheid hebben om het vast besluit tot tegenstand te houden, en in dien staat een voegelyk bezef bewaaren van de Voorzienigheid en het Godlyk Bestuur, met het hoogste regt gezegd mogen worden, te weeten Overvloed te hebben.
De Godsvrugt vordert desgelyks, dat zy, die Overvloed hebben, zichzelven moeten aanmerken als door god met belangryke Talenten beschonken, van welke zy rekenschap zullen moeten geeven, en verpligt om als goe- | |
| |
de Huisbezorgers met de veelvuldige gunstbetooningen der Voorzienigheid te handelen. - Het is eene wyze schikking des Hemels, dat een Mensch niet voor zichzelven alleen moet leeven, maar het zyne behoort toe te brengen ten algemeenen beste. Zy, derhalven, aan welken god eene ruime maate van de goederen deezer Wereld geschonken heeft, behooren in aanmerking te neemen, dat zy verantwoordelyk zyn aan hunnen Heer, wegens het vertrouwen, door Hem in hun gesteld; en dat zy geen grond kunnen hebben om diens goedkeuring te verwagten, indien zy de Talenten, hun verleend, enkel ten hunnen eigen gebruike bekeeren, - indien zy verwaarloozen zich te benaarstigen in het dienstdoen aan hunne Medemenschen, naar gelange van de vermogens en de gelegenheden, welke hun hooger rang en ruimer middelen hun aanbieden. Het is een grondregel der Regtvaardigheid: Van hem, wien veel gegeeven is, zal veel geëischt worden. - Maar de byzondere vordering in deugd, welke men, met reden, van de zodanigen, die Overvloed hebben, mag wagten, zal in een helderer daglicht komen, als wy der zodanigen pligt overweegen, ten opzigte van hunne Medemenschen.
Althans zy, die weeten Overvloed te hebben, zullen ongetwyfeld vermyden allen trotsch, beledigend en onderdrukkend gedrag, ten opzigte van hunne minderen. Hoogmoed en onkunde mogen zomtyds de Ryken en Grooten aanleiding geeven, om de algemeene betrekking, welke 'er tusschen Mensch en Mensch bestaat, te vergeeten, daar zy allen éénen Vader hebben, en hunne armer Broeders met smaad en kleinagting te behandelen, alsof zy weezens waren van eenen minderen rang. Ja, hunne zielen mogen tot zo verre verbasterd en bedorven zyn, - zo geheel ontbloot van allen gevoel van menschlykheid en medelyden, dat zy zich in staat bevinden om die lasten te verzwaaren, welke de inspraak der Natuure hun hadt moeten doen verligten, en zo veel mogelyk af te neemen. Dan zodanig eene geaartheid en gedrag strekt ten onwraakbaaren bewyze, of dat dusdanig een Man uit eenen laagen staat tot Rykdom en Magt is opgeklommen, welken hy niet weet op eene voeglyke wyze te bekleeden; of dat hy onder de overheersching gebukt gaat van die laage en zelfzoekende driften, welke tot schande en oneere strekken van den verheeven rang, waarin hy gebooren werd. Allen, die
| |
| |
waare Grootheid van ziel bezitten, zullen alle Menschen met zichzelven gelyk agten, en een leevendig bezef omdraagen, dat een arm man zo veel waare goedheid van hart en uitsteekenheid van Character kan bezitten, en zo hoog staan in de goedkeuring van dat Weezen, 't welk niet oordeelt naar 't geen voor oogen is, maar een regtmaatig oordeel velt, als de zodanigen, die in de wereld het grootste figuur maaken. Zy zullen zo verre weezen van de armen en nooddruftigen te versmaaden, dat zy alles, wat in hun vermogen is, zullen aanwenden, om derzelver toestand draagelyk en gemaklyk te maaken, door hun met zagtheid, vriendlykheid en meewaarigheid te behandelen. Zy zullen niet alleen zich zorgvuldig wagten voor allen misbruik van hunne magt, om hunne minderen te beledigen, maar 'er ook vermaak in vinden, om den overvloed, welken zy genieten, aan te wenden tot verligting en bystand van den behoeftigen en noodlydenden.
Indien wy niet verder zien dan ons eigen belang, en alleen onderzoeken, welk het voorzigtigst en voordeeligst gebruik is, 't welk wy van de Rykdommen deezer wereld kunnen maaken, zullen wy ontdekken, dat geen mensch weet Overvloed te hebben, dan hy, die deezen Overvloed aanwendt ten besten zyner Medemenschen. - Ten bewyze hiervan mogen wy ons beroepen op de ondervinding der menschlievenden en medelydenden. Gy, wier harten altoos open, wier handen altoos gereed zyn om werken van liefde en barmhartigheid te betoonen; die te raadehouding en voorzigtigheid tot helpsters neemt in het betoon van liefdewerken; zeg - of het vermaak, 't welk gy gevoeld hebt, wanneer gy de armen en behoeftigen van uwe deur verkwikt en vertroost heenen zondt, - wanneer gy het duister verblyf van nederige behoefte en stillen kommer opzogt, en daar een tydig en onverzogt gunstbewys mededeelde, - wanneer gy een tederhartig medelyden gevoelde met, en edelmoedigen bystand boodt aan menschen, in onvermydelyken druk gedompeld, - wanneer gy het uwe hebt toegebragt om eerlyk vlytbetoon aan te moedigen en te ondersteunen, - of, wanneer gy de zaak der beledigden, der verdrukten, of van den wees en de weduwe, op u genomen en verdeedigd hebt; - zeg, of het vermaak, 't welk gy gevoelde in zulke daaden van liefde, niet wyd en verre overtrof alle de ge- | |
| |
noegdoeningen van eerzugt en hoogmoed, van weelde en brooddronkenheid, van uitgelaatenheid en overdaad? - Heeft niet het volbrengen van menschlievende en edelmoedige daaden uwe harten vervuld met eene onuitspreeklyke voldoening en vermaak? - Ja, mag ik my verder zelfs niet beroepen op den man, die zich door zelfzoekende en gierige beginzelen laat beheerschen, en die, over 't algemeen genomen, blind is voor de rampen en doof voor de klagten en verzoeken zyner medemenschen, of, wanneer medelyden en liefde in eene voorbygaande vlaage zyn hart beroerden, en hem bewoogen tot eenige buitengewoone daad van edelmoedigheid, hy niet beter
over zichzelven is voldaan geweeset - en over den dag, welken hy, op eene zich dus onderscheidende wyze, liefderyker dan anders hadt doorgebragt - dan by eenige andere gelegenheid?
Veronderstelt uzelven beroofd van alle uwe tegenwoordige bezittingen, en gedompeld in eenen staat van afhanglykheid, van behoefte en ellende; welk eene soort van bedenkingen zoudt gy wenschen te maaken, by zulk een wissellot? Zouden zy niet hierop nederkomen: Als een oore my hoorde, zo hieldt ze my gelukzalig; als my een ooge zag, zo getuigde ze van my: want ik bevrydde den elendigen, die riep, den wees en die geen helper hadt. De zegen des geenen, die verlooren ging, kwam op my, en het hart der weduwe deed ik vrolyk zingen. Den blinden was ik tot oogen, en den kreupelen was ik tot voeten. Ik was den nooddruftigen een vader, en het geschil, dat ik niet wist, onderzogt ik. - Verbeeldt uzelven in de tegenwoordigheid van god, den Regter over allen, om de eindelyke vergelding uwer daaden te ontvangen; zoudt gy, in dien toestand, u niet verheugen op de bedenking, dat gy ryk geweest zyt in goede werken, gereed om mede te deelen aan de behoeftigen, en goeden voorraad voor uzelven wegleggende, als een grondslag voor het toekomende, op dat gy het eeuwig leeven moogt ontvangen? - Zoudt gy het geen onuitspreekelyk hoog geluk rekenen, eene reeks menschlievende en weldaadige bedryven, door u verrigt jegens uwe arme en behoeftige medeschepzelen op aarde, aan het licht gebragt te zien, en goedgekeurd door uwen Regter, om toegelaaten te worden in het eeuwigduurend verblyf der Braaven en Goeden, die rusten van hunnen arbeid, en wier werken hun navolgen? - Indien
| |
| |
gy dan Overvloed hebt, geeft aalmoessen; zo zult gy eenen goeden schat voor uzelven opleggen tegen den dag der behoefte!
In 't algemeen, de som van onzen Pligt, in eenen staat van Voorspoed en Overvloed, komt hierop neder: Dat wy nederig en gemaatigd zyn - niet vertrouwen op den wankelen Rykdom - de Schatten met dankbaarheid ontvangen als de giften des Hemels, en 'er gebruik van maaken als Talenten aan onze zorge toevertrouwd door den Heer van alles - afstand doen van trotschheid, onregtvaardigheid en verdrukking - vermaak scheppen in alles goeds te doen, 't welk in onze magt staat. - Indien wy deeze regels aandagtig waarneemen, mogen wy met regt de taal van Apostel paulus de onze maaken: Ik weet Overvloed te hebben! - En wanneer wy hier naamaals zullen worden opgeroepen, om rekenschap te doen van de aan ons toevertrouwde goederen, zal deeze goedkeuring ons deel weezen: Wel gy goede en getrouwe Dienstknegt, gaat in in de vreugde uws Heeren!
|
|