Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis der Vereenigde Nederlanden; nevens de voornaamste Gebeurtenissen in Europa. Door C. Zillesen. IIIde Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 378 bl.Eene algemeene aanmerking, door ons op de twee voorgaande Deelen deezes Werks gemaakt(*), hier in bestaande, dat de Schryver, te meermaalen, voor | |
[p. 604] | |
zo langen tyd, de Vereenigde Nederlanden uit het ooge verliest, dat men twyfelt of die landen, meer dan andere, bepaald bedoeld worden, klemt omtrent dit Deel veel minder, dan ten opzigte van de voorige. Eigenaartig moest hy nader by huis blyven, daar om en in hetzelve zo veel opmerkenswaardigs voorviel, als ons zyn Geschiedblad in deezen ontvouwt. - De tusschengevlogten aanmerkingen van den Burger zillesen, welke voorheen desgelyks onze opmerking trokken, zyn min uitvoerig in het tegenwoordig Deel, doch van denzelfden stempel. In vier Hoofdstukken is dit Deel gesplitst. Het neemt een aanvang met het VII H. bevattende Het voorgevallene naa de overgave van Brussel en de bemagtiging van 's Bosch. Het VIII schetst don inwondigen staat der Republiek, en Krygsverrigtingen, tot de Inneeming van Nyinegen. Het IX stelt ons voor oogen de Gebeurtenissen tot de Inneeming van Utrecht, en Holland. Het X beschryft de Omwenteling in Gelderland, en in de verdere overige gedeelten onzer Republiek. - Deeze Opschriften duiden een tydperk in de Vaderlandsche Geschiedenisse aan, zo vol woelings en ommezwaais, dat elk, dezelve leezende, en zillesens uitvoerigen trant van verhaalen kennende, een breed verslag van gewigtige Gebeurtenissen mag verwagten; en zal hy zich daarin niet bedroogen vinden. Noodloos zou het weezen, hier in byzonderheden te treeden. In 't algemeen mogen wy opmerken, dat de Schryver, die bekend staat met de Uitgeweekenen in één lot gedeeld, en veel gemeenschaps met hun gehad te hebben, blykens het door hem voor het zyne erkende Werk, Philaletes Batavus(*), veele byzonderheden, hun betreffende, bybrengt, elders vergeefs gezogt, of niet in diervoege te vinden; 't welk een licht verspreidt op eene menigte van voorvallen. Zo, by voorbeeld, vermeldt hy, met den aanvang van het VIII Hoofdst. ‘Door de zegevierende wapenen der Franschen in Belgiën rees de moed der Republikeinen in de Vereenigde Gewesten zodanig, dat zy zich in geheime Committés vereenigden, en men correspondeerde onderling, tot bewerking van eenen algemeenen nationaalen opstand; dan dewyl daartoe eene meerdere verlichting voor den gemeenen man noodig | |
[p. 605] | |
was, rigtte men heimlyke Drukkeryen op (want de Vryheid der Drukpers was verboden), waarvan de lettervrugten in Volksgezelschappen geleezen, en aan derzelver Leden medegedeeld werden. Dit geschiedde met zo veel behoedzaamheid, dat hunne vyanden nooit den oorsprong daarvan konden ontdekken. Uit deeze Committés, of Volksgezelschappen, werden 'er twee centraale Committés verkoozen, een voor de buitenlandsche en een voor de binnenlandsche correspondentie: door de heimlyke werkingen van deeze Committés werden veele finantieele operatien der toenmaalige regeering verlamd, en daardoor het vermogen hunner vyanden verzwakt. Ook leerde men de hoofden der overheerschende Party kennen, welker werkzaamheden op allerlei wyzen verydeld werden. Na eenigen tyd op die wyze werkzaam te zyn geweest, beslooten deeze twee Committés om eene heimlyke centraale Vergadering van alle de Committés te beleggen, en daar op te besluiten: 1o. Of men de Revolutie zou kunnen beginnen en staande houden? 2o. Waar dezelve zou behooren te beginnen? Omtrent het eerste werden de zwaarigheden zo groot bevonden, tot de daadlyke uitvoering, dat men geenzins besluiten kon die te onderneemen; maar men besloot te volharden in de onderling bepaalde werkzaamheden; terwyl men intusschen eene Commissie zou zenden aan de Fransche Volksrepresentanten, ten einde den tydlyken toestand der Gemeenebestgezinden te berigten. En omtrent het tweede Poinct werd Amsterdam ten middelpunt verkoozen. In Aug. 1794 zondt het Nationaal Committé naar de Representanten van het Noordlyk Leger, aan wien zy verslag deeden van den inwendigen staat der Republiek en hunne werkzaamheden. Zy werden aldaar door dezelven allervriendelykst ontvangen, het plan der militaire operatien ontworpen, naar het Fransche Gouvernement gezonden, en goedgekeurd, met mondelyke verzekering; de Staatkunde zal het overige uitvoeren. Het Patriottische Volk belooft trouw en bescherming aan de Patriottische Party.’ Hierop deelt zillesen een opmerklyken Brief van den Generaal en Chef pichegru aan den Generaal | |
[p. 606] | |
daendels mede, de kort aanstaande komst der Franschen en de Maatregelen hier te neemen inhoudende, gedagtekend 6 September. - ‘Groot,’ vervolgt de Geschiedschryver, ‘was de vreugde onder de Patriottische Party over deeze voor haar zo heugelyke tyding; zy verdubbelde haare werkzaamheden, ontwierp de daartoe noodige plannen, lag heimlyke wapen-magazynen aan, rustte eene kleine zeemagt uit, om vooral Amsterdam te beveiligen, en voor eene aanzienlyke somme gelds kogt men 40,000 Jooden om, die voorheen de belangen van Oranje toegedaan waren, en zelfs verkreegen de Patriotten veelen van 's Lands militairen op hunne hand. Men spaarde geene schatten ter ontdekkinge der verstandhoudinge der zamenverbonden dwingelanden, en zette, hoewel te vergeefs, de landlieden op, om zich tegen het formeeren der Inundatien te verzetten, teffens zorgende, dat, by de komst der Franschen, 'er in Utrecht en andere plaatsen geen gebrek aan behoeften en noodwendigheden zoude weezen. Maar alle deeze middelen konden zo geheim niet worden daargesteld, dat zy het waakzaam oog der Regenten van dien tyd ontglipten.’ Het verbod der Leesgezelschappen en Societeiten vermeld hebbende, verklaart hy: ‘De werkzaamheid van het toenmaalig bestuur, en de vertraaging van de komst der Franschen, deedt alle de schoone vooruitzigten der Patriotten in rook verdwynen; en meer dan de helft der geallieerde Armée [dit is zeker wat vergrootend uitgedrukt] nam de wyk van de grenzen naar de binnensteden, om, zo als men het noemde, den euvelmoed der Patriotten te beteugelen.’ Zeer merkwaardig is een hier medegedeelde Brief uit Amsterdam, geschreeven den 20 October, aan de Representanten van het Fransche Volk by de Legers in het Noorden, toen het Nationaal Committé geen den minsten uitslag vernam, zelfs niet van deszelfs ten derden maale afgezondene Deputatie aan de Fransche Volksvertegenwoordigers. ‘Een Brief,’ waaromtrent zillesen aanmerkt, ‘dat dezelve gewis onwederspreekelyke waarheden behelsde; want door het lang vertoeven der Franschen hadt men binnenslands gelegenheid om zich te wapenen tegen alle onderneemingen der Patriotten, welker plan over te veel raaderen liep om niet ontdekt | |
[p. 607] | |
te worden, en dit gaf gelegenheid, dat de Regeering eenige wapen - magazynen van de Patriotten ontdekte en opligtte.’ Dan, laat ons voortgaan, met uit het IX Hoofdst. nog iets van de Revolutionaire Committés in ons Vaderland over te neemen. ‘Hoe zeer wel, binnen de Republiek, het bestier de grootste waakzaamheid gebruikte omtrent de Patriotten, zo correspondeerde men nogthans van alle plaatzen met elkander, en het Generaal Committé Revolutionair hadt met de Stedelyke Committés hunne onderling vastgestelde plannen, om, zo dra de Franschen tot een zeker punt naderden, in die Stad, daar zy het digtste by lagen, de Omwenteling te beginnen, en daarvan kennis te geeven aan de naastbygelegen Steden, om daar hunne mesures naar te neemen. Alles was voorbereid tot de Omwenteling, en het Committé Revolutionair te Amsterdam hadt zyne afgezondenen by het Fransche Leger, die dagelyks met de Generaals van hetzelve spraken, en binnen 's lands briefwisseling hielden, op zodanige geheime wyze, welke niet ligt te ontdekken was. Ieder Committé hadt ook, by voorzorge, de nieuwe Regeering benoemd, welke de plaats der oude moest vervangen.’ In het X Hoofdst. by den aanvang geeft de Burger zillesen de Stukken op, in het Revolutionair Committé te Amsterdam gereed gemaakt, ten einde de Omwenteling in alle Provincien, Steden en Plaatzen ordeulyk zou geschieden; waarvan men overal geen gebruik kon maaken, doch hier en elders, met zekere wyzigingen, volgde; gelyk het verhaal van zillesen uitwyst. De voltooijing der Omwentelinge beschreeven hebbende, voegt zillesen 'er, ten slot van dit Deel, nog eenige aanmerkingen nevens, van eenen algemeenen aart, de Omwenteling betreffende, terwyl hy nu en dan in het verhaal zelve eenige hadt ingevlogten van eenen berispenden aart, hoedanig ook deeze voor het meerendeel zyn: eenige steunen op goeden grond, andere dunken ons van een twyfelagtiger aart. Dan, wat anderen, wat wy des denken mogen, zillesen zegt 'er dit van: ‘Om met lof en roem te regeeren, in een tyd, nu het verval groot, de omstandigheden van Europa ongunstig, en het land in een oorlog ingewikkeld is, worden 'er meer dan dubbele vermogens van geest vereischt, en | |
[p. 608] | |
het is dus niet te verwonderen geweest, dat 'er by ons nieuw Bestuur, van 't welk veelal burgers in 't bewind kwamen, die geene ondervinding van Regeeringszaaken hadden, misslagen plaats greepen, die ik tot onzer leeringe in de volgende Deelen zal moeten aanstippen: want zo min een Vleijer des Volks willende zyn, als een pluimstryker van het Bewind, zo acht ik my verpligt, ongeveinsd en met bescheidenheid, de misslagen, die 'er telkens plaats gehad hebben, aan te wyzen, niet om daardoor het voor- of tegenwoordige Gouvernement in eene minachting te brengen: neen, dan werkte ik de dwingelanden en de vyanden der vryheid in de hand: maar een volk dat vry wil zyn en blyven moet altoos jalours en waakzaam op zyne rechten weezen; het zwygen, als men misslagen ziet, is eene misdaad, die men aan de majesteit des volks begaat.’ Wy kunnen niet nalaaten, ons een oogst van aanmerkingen te belooven, van geenen malschen aart, als wy de reeds gemaakte ons herinneren, en bedenken, wat zillesen by het opstellen van zyne Beschryving des Waternoods in 1799 wedervaaren(*), en op welk eene wyze eene en andere voorslag, door hem gedaan, van het Landsbestuur, blykens de Dagbladen, bejegend is. Dit IIIde Deel is opgecierd met het Pourtrait van den Luitenant Colonel krayenhoff, en de afbeelding van de Inkomst der Fransche Hussaaren te Amsterdam. |