Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorisch Tafereel der Agttiende Eeuw. Behelzende eene zaaklyke Beschryving van dit merkwaardig Tydvak, zoo met betrekking van alle Volken, als byzonder ons Vaderland - de toegenomen Beschaaving van het Menschdom - de rampen der Volken, veroorzaakt door de verschriklyke Oorlogen dezer Eeuw - de daar door gemaakte Staatsschulden der Gouvernementen, opeenstaapeling van ondraaglyke Lasten en Geldheffingen - gepaard met een voorbeeldelooze duurte der leevensmiddelen, groote armoede, en daar uit ontstaane Omwentelingen in veele Ryken en Staaten. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon, 1801. In gr. 8vo. 175 bl.Een zo uitgebreide en den inhoud met onderscheidene letteren aanduidende Tytel bespaart ons de moeite om den inhoud op te geeven, of ook aan te wyzen wat de Schryver meer byzonder bedoelt onder 't oog te brengen. - In de daad, op het Tydvak eener geheele Eeuwe terug ziende, kan men dezelve uit verscheide oogpunten beschouwen. Getuigen het Overzicht van de Staatkundige Geschiedenis der Agttiende Eeuw, door jacobus scheltema, en het Overzicht van de Letterkundige Geschiedenis van dat zelfde Tydperk, waarmede die zelfde Schryver het Mengelwerk onzer Vaderl. Letteroefeningen heeft opgecierd(*). De ongenoemde en ons onbekende Schetzer van het voor ons liggend Historisch Tafereel dier Eeuwe heeft, blykens de Tytel, een ander standpunt gekoozen, om eene Eeuw te beschouwen, welke hy in 't algemeen beschryft als ‘een Tydperk, waar in by veele volken de beschaaving, kennis, kunsten en weetenschappen, eene volkomenheid verkreegen, verre overtreffende al wat de oudheid en laatere tydvakken, dienaangaande, geleerd hebben - een Eeuw, welke de menschheid verëert, maar ook in veele daaden ontëert, en waar in gebeurtenissen zyn voorgevallen, welke de wysgeer en menschenvriend bewondert en tevens betreurt - eindelyk een Eeuw, die zoo ryk is geweest in verwisselende lotgevallen van voor- | |
[p. 581] | |
en tegenspoed by menschen en volken, dat 'er geen voorbeeld van in de geschiedenis der Menschheid te vinden is.’ Des Schryvers plan laat zich best uit deeze opgave kennen: ‘Om nu in dit ryke veld der gebeurtenissen op geen doolweg te geraaken, zal het noodig zyn, eerst onze aandacht te bepaalen tot de toegenomene beschaaving by oe meeste Volken in deeze Eeuw; om dat veele staatkundige bedryven, en zelfs oorlogen, vermeerdering van koophandel, en bevordering van industrie, ten doelwit hadden. Ja! nooit heeft men in voorige Eeuwen zoo veel werk gemaakt in staatkunde van de eigenbelangen der volken, als wel in de verloopen Agttiende Eeuw. - By myn tweede Poinct, zal ik den staat der voornaamste Mogendheden, en hunne hoofdbedoelingen by het begin der Agttiende Eeuw opgeeven, en wat tegenstand zy over en weder daar in ontmoet hebben. - En hier op zal ik dan, by myn derde Poinct, de daar uit ontstaane gebeurtenissen ontwinden, van het begin tot den afloop der Eeuw, met aanwyzing der daar uit ontstaane rampen voor het menschdom.’ Het eerst aangeweezen deel van 's Schryvers taak is bl. 10 reeds afgewerkt, en het tweede op even zo veel bladzyden te vinden. Wy behoeven, dit vermeld hebbende, niet te zeggen, dat het zeer op de oppervlakte zweeft; of liever, om by den Tytel van Tafereel te blyven, dat het alleen omtrekken zyn. Breeder uitgewerkt is het derde gedeelte. Wy treeden in geene opgave, en merken alleen op, dat de Schryver, overeenkomstig met eene bedenking in het Voorbericht, uit de Inleiding of Kort Begrip der Algemeene Geschiedenis, van wegen de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen uitgegeeven, ontleend, zich niet bepaalt tot eene bloote opgave der Gebeurtenissen, maar zich toelegt om de voornaamste oorzaaken en uitwerkzelen van het gewigtigst voorgevallene in de Agttiende Eeuw op te geeven. Hierin komt gevolglyk veel, 's welk niet louter Geschiedkundig is, of eene opgave van Gebeurtenissen bevat, en gevolglyk voor veelerhande wyzen van voorstellen en uitleggingen bloot staat. Wie, der Geschiedenissen kundig, en bewust hoe ligt des Schryvers denkbeelden en staatsbegrippen invloeijen op de beoordeeling der daaden en de wyze van voordragt, zal twyfelen, of ten deezen opzigte ontmoet men niet weinig, waarop aanmerkingen vallen - niet weinig, 't welk een andere hand, het Tafereel der Agttiende Eeuwe schetzende, anders zou gekleurd hebben? Onze Schryver komt in 't algemeen voor, als gunstig denkende over de Fransche Omwenteling; schoon hy verre is, dat hy de wandaaden, by de Fransche Omwenteling voorgevallen, zou willen voorspreeken. ‘Neen!’ schryft hy, en te recht, | |
[p. 582] | |
‘dezelve zullen altyd haatlyk zyn en blyven in de oogen van alle menschenvrienden; te meer, daar de ondervinding heeft doen zien, dat by alle omwentelingen, hoe zuiver in derzelver waare bedoelingen, 'er altyd gelukzoekers zich onder vermengen, die zich trachten te verryken ten koste der overheerschte party.’ Over den invloed van die Omwenteling, zich over ons Vaderland uitbreidende, laat hy zich geenzins gunstig en in deezer voege hooten: ‘In de Stedelyke Regeeringen wierd alles op den Franschen voet geregeld, zoo dat men, in plaats van Vroedschappen. Burgemeesteren of Schepenen, Municipaliteiten en Committés van allerhande benaamingen verkreeg. De Staatsvergadering in den Haag onderging geene mindere verandering; het ontbrak aldaar aan geene nieuwe Gecommitteerden, en in de Vergadering van Holland ontmoette men Gedeputeerden, zoo van de groote als de kleine Steden, en 't platte Land. Was onder het voorig Bewind de vertegenwoordiging onevenredig, zoo dat groote Steden geen meer stemrecht dan de kleine hadden, die onevenredigheid was in het begin der Omwenteling nog grootlyks verërgerd. Doch dit gaf geen gering voordeel aan de Hoofden der zedert eenigen tyd verdrukte Patriotten. Maar door de daarop gevolgde Fransche Requisitien, Inquartiering en Assignaten, welke de Stedelyke Bestuuren van de Burgers moesten inwisselen, geraakten meest alle Stedelyke en 's Lands kassen tot op den bodem uitgeput. Wenschlyk was het zeker voor de algemeene belangen van het Vaderland geweest, dat het algemeen Committé Revolutionair in tyds werkzaam was geweest, om by de Omwenteling een plan tot een één en onverdeeld Staatsbestuur in gereedheid te hebben gehad, en dat men dan daadlyk in werking had kunnen brengen.’ [Wy kunnen niet nalaaten, hier tusschen beiden te vraagen: Was zulks mogelyk?] - ‘Om juist het Fransch bewind in alles te volgen, heeft de ondervinding, zoo wel by hen als in ons Vaderland, geleerd, dat zulks niet voordeelig is uitgekomen; trouwens, de omwenteling der Volksbestuuren, zoo van den ouden als nieuwen tyd, geschiedde door menschen, welker eigenbelangen niet altoos met het algemeene geluk des Volks overeenkwamen. En daarom hebben de Omwentelingen, gelyk by de Franschen gebleeken is, weder haare omwentelingen noodig, om zich van het roest en schuim der Omwentelaars te ontdoen; en dan, en niet eer, kan eene Omwenteling gezegend voor een Volk worden. Daar men nu de Gewestlyke Staatsbestuuren, gelyk ook het Collegie van hun Hoog Mog. in weezen liet, bleeven ook in het weezenlyke der zaak de gebreken van het voorig Bondgenootschaplyk Beduur stand houden. Onevenredige Quo- | |
[p. 583] | |
tas, Gewestlyke wanbetaalingen, klagten over onmagt en geledene schaden, om daardoor zoo veel mogelyk de extraordinaire Petitiën te ontduiken, hadden by de Omwenteling zoo wel als voorheen plaats. In veele plaatzen werden alle Amptenaaren; die bekend stonden het voorig Bewind toegedaan te zyn, uit hunne posten gezet, en Patriotten in derzelver plaats aangesteld. Dat men plunderaars en vervolgers der Patriotten van 1787 hier mede strafte, was rechtvaardig; maar het strookte niet met de Leer der Vryheid, aan de Wetten gehoorzaamende Burgers, op wier gedrag niets te zeggen was, alléén over hunne vryheid van denkwyze, van hunne middelen van bestaan te berooven. Had men, in plaats van aan al dit uiterlyke te blyven hangen, zich met dat geene, welk oogenbliklyk herstel noodig had, werkzaam betoond, het zou geen minder voordeel aan ons Vaderland toegebragt hebben: maar daar wy in alles getrouwe navolgers der Franschen waren, werd de Republiek geheel door hunnen invloed geregeerd en bestuurd; en daar het commercieel belang van ons Land vorderde, om, indien mogelyk, ons buiten den oorlog te houden, zoo hadden de nieuw aangestelde Regenten vooral hunne zorge dienen te laaten gaan, dat wy met de Engelschen niet in oorlog kwamen, en alles vermyden wat daar toe aanleiding kon geeven: want de Franschen zouden immers voor geld, daar zy groot gebrek aan hadden, de Republiek de onzydigheid wel toegestaan hebben, indien zy verzekerd waren geweest van de instandhouding der nieuwe Regeeringsvorm, of dat, volgens de bedoeling der Patriotten van 1787, 's Volks invloed op het aanstellen hunner Regenten vastgesteld, en het misbruik van des Stadhouders invloed en gezag, door eene Instructie, beteugeld was geworden. De Stadhouder zou zich gaarne daar aan onderworpen hebben, en dan hadden de Engelschen geen reden meer tot een oorlog tegen ons Land.’ [Wy moeten hier weder vraagen: Was dit voorgestelde, in de toenmaalige omstandigheden, mogelyk?] ‘Ja! al had zulks de Republiek nog 100 Millioenen meer, dan de vervolgens gekogte Onafhangelykheid, gekost, zoo zou die onzydigheid eene zoodanige goudmyn voor onzen koophandel geworden zyn, dat zich dit verlies met woekerwinst hersteld kon hebben. De Koning van Pruissen, die kort naa onze Omwenteling vrede met de Franschen maakte, heeft door de onzydigheid zyn volk zoo gelukkig gemaakt, dat 'er schatten geld in zyn Ryk daar door gewonnen zyn; en onze onzydigheid in den Zevenjaarigen Oorlog was een spreekend voorbeeld van de voordeelen, die een handeldryvend Land uit de onzydigheid kan trekken. Maar neen! De Omwenteling werd voor zoo gezegend beschouwd, dat daar voor alles opgeofferd moest worden; intusschen dat | |
[p. 584] | |
de trouwlooze Brit gelegenheid verkreeg om zyn ouden Bondgenoot meest alle zyne buitenlandsche bezittingen af te neemen, de als vriend in zyne havens komende Schepen, en die hy op zee vond, weg te neemen, en voor goeden prys te verklaaren. Hoe zeer men, derhalven, een waare voorstander van eene geordende vryheid, op één- en ondeelbaarheid gegrond, mag zyn, zoo kan men nogthans alle de by en na de Omwenteling van 1795 voorgevallene misslagen niet goedkeuren; misslagen zoo groot, dat dezelve tot schande strekken van eene verlichte Natie.’ - Eenige bladzyden besteedt de Schryver, om, den loop der Landsgebeurtenissen vermeldende, die misslagen aan te wyzen. En wie zal ontkennen, dat 'er veele, zeer veele, begaan zyn? Doch ook wie zal met ons, even gelyk wy in het afgeschreevene gedeelte gedaan hebben, niet veelmaalen by zich zelven vraagen: Was het vermyden daarvan mogelyk? En zal hy niet verlegen staan, om de oorzaaken dier onmogelykheid te ontdekken, wanneer hy, ondanks de ons toegekende Onafhangelykheid, in aanmerking neemt de betrekking, waarin wy tot de Fransche Republiek stonden. Wy hebben, schoon taal en styl beter zouden kunnen weezen, dit Tafereel met doorgaand genoegen geleezen; en hoewel het zommigen moge voorkomen, dat de Schryver eene te groote ruimte, naar evenredigheid, genomen hebbe, om de voorvallen, zints het uitbarsten des Americaanschen Oorlogs, te vermelden, alsmede dat hy te breed stilstaat op 't geen ons Vaderland betreft, - zal zulks, over 't algemeen, wel verre van zynen arbeid min smaaklyk te maaken, dienen om denzelven goedkeurende Leezers te doen vinden. |
|