Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 538] | |
Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana; door den Capitain John Gabriel Stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. IVde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 308 bl.Slegts een klein gedeelte van dit IVde Deel der Reize van stedman(*) betreft die Reize. De twee nog overige Hoofdstukken, hier voorkomende, loopen tot bl. 68. Het eerste behelst (behalven eenige byzonderheden, den beruchten Neger graman quacy betreffende, die hier voorkomt als de Ontdekker van het Quassie- of Quacy-hout, naar hem genoemd, 't welk, eenige jaaren geleden, als een gelykkragtig Koortsmiddel met de Kina werd aangemerkt, schoon naderhand als veel min sterk beschouwd; die zich berugt maakte, door zyne Zending na 's Gravenhage aan den Prins van oranje, van wien hy zonderlinge gunstbetooningen ontving) de beschryving van eene Koffy-plantagie, vergezeld van een ontwerp ter verbetering van de Volkplanting van Surinamen. Verscheide Soorten van Visschen komen hier voor, afgewisseld door trekken van wreedheid omtrent de Slaaven, en een daar tegen overgesteld voorbeeld van menschlievenheid; - de laatste ontmoetingen op Surinamen, vóór zyn vertrek, en het hartroerend afscheid van zyne joanna. Het laatste Hoofdstuk vermeldt de Afreize na Holland, met de ontmoetingen op dezelve, en de vermelding van eenige Zee-dieren en Visschen, op den Tocht ontmoet. In Texel aangekomen, kwamen zy over het Pampus te Amsterdam. Het Pampus wordt door stedman beschreeven ‘als een zeer groote Zandbank, met water overdekt, niet verre van Amsterdam af gelegen, en aan deeze Stad tot een natuurlyken wal ter beschutting tegen alle buitenlandsche vyanden dienende.’ - Van daar ging hy met het overige krygsvolk te scheep na 's Hertogenbosch. In het vermelden van het vaaren derwaards is zeker een schryf- of drukfout; immers men vaart niet over Saardam, Haarlem en ter Goude der- | |
[p. 539] | |
waards - Saardam moet baarblyklyk Spaarendam weezen. Het Vice-Gouverneurschap over de Berbices, hem aangeboden, aanvaardde hy niet, dewyl hy met Bewindhebberen over de voorwaarden het niet eens kon worden. De Colonel fourgeoud, die in deeze Reize zo groot eene rol speelt, stierf in 's Haage, kort naa zyne wederkomst in Holland. De veranderingen in het Gouverneurschap van Surinamen zints dien tyd vermeldende, gewaagt hy met grooten lof van den Heer frederici, te meermaalen in dit Reisverhaal vermeld, als in den Jaare 1792 tot Gouverneur van die Volkplanting benoemd; dezelfde, die thans in een en ander Nieuwspapier voorkomt als de Verkooper dier Volkplanting aan de Engelschen. By het naturaliseeren der Schotsche Brigade, ter gelegenheid van den Oorlog met Groot-Brittanje, nam hy afscheid van den dienst deezes Lands; nevens veelen niet verkiezende tegen zyn Koning en Land te dienen. De Prins van oranje gaf hem, by het afscheid, den rang van Lieutenant Colonel; in welken rang hy vervolgens halve Soldy ontving. Hy besluit het Reisverhaal met den dood zyner zo dikwyls gedagte joanna, en het hem toeschikken van het Zoontje, by haar verwekt, ook reeds in den Zeedienst overleden. Agter de Fransche Vertaaling waren twee Aanhangzels gevoegd; en met groot regt heeft men de Nederduitsche Vertaaling ook daarmede verrykt. Het eerste behelst vier Brieven van den Burger lescallier, Oud Bestuurder van Guiana, aan den Burger buisson, Boekhandelaar. De Schryver spreekt met lof van stedman, met behoorlyke uitzondering op diens gedrag, en toont zich bereidvaardig, om gemelden Boekhandelaar eenige nadere byzonderheden, raakende de verdere gedeelten van Hollandsch en Fransch Guiana, door hem bewoond en doorkruist, mede te deelen. Dan het was veertien jaaren geleden, dat hy de eene, en elf dat hy de andere deezer Volkplantingen gezien hadt, toen hy zyn Brief, aan gemelden Boekhandelaar gerigt, den 1 Fructidor, 't VIde Jaar der Republiek, dagtekende. Hy deelt, om een nuttig Aanhangzel op het Werk van stedman te maaken, by wyze van Briefwisseling tusschen een Hollandsch en Fransch Ingezeten, zyne aanmerkingen mede, omtrent het bebouwen der laage landen, geduurende zyn verblyf in dee- | |
[p. 540] | |
ze Volkplantingen opgezameld. - Hoogst belangryk mogen wy deeze IV Brieven noemen; de opgave van derzelver inhoud zou deeze uitspraak wettigen, dan ons te lang ophouden. De byeentrekking van 't geen de Briefschryver over de Slaaverny gezegd heeft schryven wy af: ‘De Slaaverny is eene verkeerde en onrechtvaardige inrichting, die allen nayver en vlyt uitdooft. De Volkplantingen kunnen zeer wel zonder slaaven bebouwd worden. Wy hebben het voorbeeld van veele Landstreeken der Indiaanen en anderen, op dezelfde breedte als wy woonende, alwaar vrye Volken aan den landbouw arbeiden, en alle zoorten van werk, waartoe vlyt vereischt wordt, bloeijen. Het is derhalven te wenschen, dat men die Volkplantingen, welke nog onder het juk der Slaavernye zuchten, tot den gelukkiger staat der Vryheid terug brenge; maar het is staatkundig, het is menschlievend, om deeze verandering trapsgewyze en met omzichtigheid te bewerken. Men moet aan deeze Omwenteling verscheiden jaaren besteeden; het is noodig, dat de beschikkingen der Planters en eigenaars overeenstemmen en zamenwerken met de daaden van het hoog gezag van het Moederland; en dat zy beiden, door de voorbeelden van tweedragt en wanorde, die op andere plaatzen zoo veele onheilen berokkend hebben, voorgelicht, hun goed oogmerk door redelyke en vreedzaame middelen bereiken, in plaats van een stelzel van onderdrukking en onrechtvaardigheid, het welk nooit lang duuren kan, met overyling en verbaazende verscheuringen om verre te werpen.’ Het tweede Aanhangzel behelst eene beschryving der Volkplanting van Cayenne. In het I H. treffen wy eene breede Aardrykskundige Beschryving aan van Fransch Guiana. Het II handelt van de Lugtsgesteldheid aldaar. Het III bestaat in eene Geschiedkundige Opgave betrekkelyk Fransch Guiana, doormengd met veele staatkundige opmerkingen. Het IV geeft ons de Bevolking van Fransch Guiana op. Het V levert ons eene schets van de Zeden en Gewoonten der Indiaanen. In dit H. vindt men niet weinig ophelderings, dit stuk betreffende; en zal men met verbaazing leezen, welke harde proeven men te ondergaan hebbe, om een Legerhoofd te worden; dit heeft, behalven het moedbetoon, en het verduuren van leed, aan dien post vast, nog iets, waarop het | |
[p. 541] | |
steunt. - Doch de wyze om Artzen te maaken komt ons alleszins vreemd voor. Wy kunnen niet nalaaten, dit af te schryven: onze Kweekelingen in die kunst op de Academien mogen zich by de leezing verheugen. ‘Die de voornaame eerepost van Arts begeert, brengt eerst omtrent tien jaaren door by eenen ouden Arts, of Piaie, wien hy verpligt is ten dienste te staan, deszelfs onderrigtingen ontfangende. Deeze oude Arts geeft acht, of hy de noodige vereischten heeft: hy moet boven de twintig jaaren oud zyn. - Wanneer de tyd der beproevinge gekomen is, doet men den aanstaanden Arts vasten, met meerder gestrengheid zelfs, dan omtrent den Capitain plaats hadt. De oude Piaies, of Artsen, verzamelen zich by elkander, en sluiten zich met hem in eene hut op, om hem de voornaamste geheimen van hunne kunst, in bezweeringen bestaande, te leeren. In plaats van hem te geesselen, [dit is by de vorming van een Legerhoofd in gebruik] laat men hem dansen; doch met zoo weinig tusschenpoozing, dat, gemerkt den staat van zwakte, waarin hy zich reeds bevindt, hy spoedig in bezwyming nedervalt. Dan doet men hem ook gordels en halsbanden aan, vol met groote zwarte mieren. Om hem met de geweldigste middelen gemeenzaam te maaken, steekt men hem vervolgens eene soort van trechter in den mond, waardoor men hem eene groote menigte van Tabak-sap doet inzwelgen. Zulk een vreemd geneesmiddel veroorzaakt hem ontlastingen, die zelfs tot bloedstortingen overslaan, en verscheide dagen duuren. Wanneer deeze laatste beproeving is afgeloopen, verklaart men hem Piaie of Arts, en dat hy met het vermogen om alle soorten van ziekten te geneezen bekleed is. Om echter die beproeving te doen aanhouden, moet hy drie jaaren lang vasten, daarin bestaande, dat hy het eerste jaar niets anders eet dan gierst en cassave; het tweede jaar eenige vrugten met deeze zelfde soort van brood; en het derde jaar dat hy zig vergenoegt met daarby eenig klein gevogelte te voegen. Maar de meeste gestrengheid bestaat in het onthouden van sterke dranken. Geen Piaies of Artsen hebben het recht om hunne kunst te oefenen, dan naa deeze loopbaan van beproevingen te hebben afgeloopen.’ Moet men zich verbaazen over deeze Bevordering tot | |
[p. 542] | |
Arts; men zal het niet minder doen, over de uitoefening hunner kunst, vervolgens beschreeven, grootendeels bestaande in sterk op de verbeelding te werken, den Duivel in 't spel te brengen, en de inhaaligheid te voldoen ten koste der lyderen. ‘Hoe belachlyk,’ voegt 'er de Schryver by, ‘ook de voorschriften deezer Artsen zyn mogen, zy worden altyd naar de letter volvoerd. Van hun eerste bezoek af schryven zy een gestreng vasten aan den Zieken en alle zyne naastbestaanden voor.’ - Gelukkig nog mag men de zodanigen achten, die in handen vallen van Artzen, die, op de verbeelding werkende, daardoor wonderbaarlyke geneezingen verrigten, in vergelyking van geneezingen ook hier vermeld, als, dat de Othomacos ‘de Zieken aanhoudend met koud water besproeijen, eene manier, die hun spoedig van kant helpt; terwyl de Quabas en Chiricos dezelven tot aan den hals in geweekte kley of water dompelen, om hun van de koorts te geneezen; en, schoon men hun doorgaans dood vindt, wanneer men hun 'er wil uithaalen, blyven zy niettemin by dit gebruik, hoe ongerymd en gevaarlyk het ook zyn moge.’ Het VI H. brengt onder 't ooge de Behandelingen, welken de Indiaanen in Fransch Guiana ondergaan hebben. Hier bedient zich de Schryver van de waarneemingen des Oud Gouverneurs lescallier, den Schryver van de voorgemelde Brieven, om de middelen tot het tegengaan dier verkeerd- en ontmenschtheden aan te wyzen. Hy brengt voorbeelden van welbehandelde Indiaanen by, die zeer ter aanmoediging van eene zagte en menschlievende behandeling strekken, welke men met genoegen zal leezen. Onder andere vermeldt hy van de Indiaanen aan de Rivier Aprouago, ‘dat zy, ten getale van twaalf honderd gebruik gemaakt hebbende van de volkomene vryheid, die hun, met opheffing van alle diensten, was te rug gegeeven, reeds regelmaatig aangelegde Catoen- en Koffyplantagien hadden tot hun eigen onderhoud; terwyl eene aanmerkelyke verhuizing van Indiaanen, uit de binnenlanden, door het zagter Regeeringsbestuur, het welk ten aanzien van deeze Volken meer en meer wordt in agt genomen, uitgelokt, het getal der inwooners in den omtrek der Rivier Aprouago vermeerderde.’ - Dit Hoofdstuk bestaat voornaamlyk in eene voor- | |
[p. 543] | |
dragt der Middelen om de Indiaanen voor de Volkplanting nuttig te maaken; Middelen, door Menschlievenheid en gezonde Staatkunde voorgeschreeven. Het laatste of VII H. geeft verslag van de Hooge en Laage Landen - Timmerhout - Voortbrengzels van Fransch Guiana, en de Leevensmiddelen, tot de tafel dienende. Uit alles blykt, dat het daar zeer wel te leeven is; doch veel aangenaamer op de Plantagien, dan te Cayenne zelve. Dit tweede Aanhangzel, gevoegd by een onlangs uitgekomen Stukje over Cayenne(*), zal ons, ten opzigte van kunde aan die Volkplanting, weinig ter nadere begeerte overlaaten; en ons hartlyk doen wenschen, dat eene Volkplanting, met zo veele voordeelen door de Natuur zelve beschonken, voorspoedig zy, wanneer vreedzaamere omstandigheden gedoogen zullen, dat de Regeering en byzondere Persoonen 'er zich mede bezig houden. - Behalven twee Plaaten, verciert eene Kaart van een gedeelte van Fransch Guiana dit Deel, zo gewigtige toevoegzels behelzende op de Reize van stedman. |