| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Leerredenen over de Godlykheid der H. Schrift, door J.H. van den Doorslag, Predikant te Dordrecht. Iste Deel. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon, 1801. In gr. 8vo. 393 bl., behalven het Voorwerk van XVI bl.
Elk warm beminnaar en voorstander van Godsdienst en Kristendom bedroeft zich niet weinig, over de steeds toenemende ligtzinnigheid en koelheid omtrent de beste bronnen van rust en troost en allerlei tydelyk en eeuwigduurend geluk, en over den hoogen trap van onbeschaamdheid en stoutheid, waarmede men den toeleg, om het Kristendom overal in onbruik en verachting te brengen, meer en meer openbaar maakt, en, al wat dienen kan, om onvaste gemoederen van hetzelve afkeerig, of althans daaromtrent onverschillig te maaken, met volle handen uitstrooit en verspreidt. Het verwekt, by deze treurige gewaarwording, des te meer genoegen, wanneer men bekwaame Mannen, uit verschillende Genootschappen der Kristenen, van tyd tot tyd, met gepaste vrymoedigheid, het hunne ziet bydraagen, tot bevestiging en verdediging van den besten Godsdienst, en voor elk, die waarheid zoekt en mint, den weg openen tot onpartydig en bedaard onderzoek van de onbedriegelyke gronden, waarop het Kristendom welgevestigd staat, ten einde hetzelve met redelyke overtuiging en hartelyke belangneeming te omhelzen, en 'er getrouw aan te blyven.
De Eerw. van den doorslag vond zich ook opgewekt, om, met zoodanig oogmerk, de bewyzen voor de Godlykheid der Heilige Schrift, in eenige Leerredenen, klaar en duidelyk open te leggen; en de Gemeente van Dordrecht heeft dezelven met zoo veel toejuiching en genoegen aangehoord, dat de Leeraar het herhaald aanzoek en sterk verlangen, om dezelven, door den druk, tot algemeener en duurzaamer nut te schikken, niet heeft kunnen wederstaan. ‘Het moeit my
| |
| |
wel,’ zegt hy in het Voorbericht, ‘dat het groot aantal van gedrukte Predikatieën nog vermeerderd zal worden, door dezen, van welken ik bekennen moet, dat zy in styl, in manier van behandeling, en in weezenlyke waarde, onder de geringere soort te tellen zyn; maar het is echter, dunkt my, eenige verschooning voor het uitgeeven van Leerredenen van mindere en meerdere waarde: dat het Godsdienstig deel onzer Geloofsgenooten den meesten smaak schynt te hebben in zoodanige manier van leeren en stigten, welke op de leest van Predikatieën geschoeid is. Gelyk men dan veele gewigtige gedeelten der Kristelyke Geloofs- en Zedenleer, in onze dagen, by wyze van Leerredenen in druk uitgeeft, zoo kan het niet vreemd zyn, dat ook dit onderwerp van de Godlykheid der heilige Schrift op dienzelven trant in het licht verschyne.’ Wy gelooven niet, dat bevoegde oordeelers dezelven onder de geringere soort van Leerredenen zullen tellen, en maaken, wat ons aangaat, geene zwaarigheid, om dezelven onder de besten, die, sedert eenigen tyd, uit den schoot der Gereformeerde Kerk zyn voortgekomen, te rangschikken. De styl is mannelyk, onderhoudend en overreedend, en de geheele betoogtrant in de daad verstandig en belangryk.
's Mans oogmerk is niet zoo zeer, om zich met de wederlegging van de tegenwerpingen en bedenkingen der Ongeloovigen op te houden, als wel, om zyne Kristelyke Toehoorders, ook den minkundigen derzelven, op eene stellige wyze de waarheid te leeren. Tot dat einde heeft hy zich van den gewoonen bewystrant en orde bediend; van naamelyk eerst de geloofwaardigheid van eenige voornaame Bybelgebeurtenissen, - vervolgends de innerlyke voortreffelykheid van de Leere, in den Bybel geöpenbaard, aan te toonen; daarna de uitwendige proeven van Godlyk gezag, uit de Voorzeggingen en uit de Wonderwerken ontleend, op te geeven; en voorts van de verzameling dier Bybelboeken, en derzelver onvervalschte echtheid, te spreeken. Dit betoog van de onvervalschte echtheid der Bybelboeken, dat toch naderhand geduurig aangenomen en ten grond gelegd heeft moeten worden, zouden wy liever vooraan geplaatst hebben.
Dit eerste Deel bevat veertien Leerredenen. In de eerste, over 2 Tim. III:16, die tot voorbereiding
| |
| |
heeft moeten dienen, tot het geen de Leeraar had voorgenomen te behandelen, geeft hy, na eene korte verklaaring der woorden te hebben laaten voorafgaan, eene nadere opening van zyn voorneemen, en tracht zyne Toehoorders te overtuigen van de noodzaakelykheid, om de bewysgronden te weeten, waarop de Godlykheid van het Kristendom rust; vooral in den tyd, dien wy beleeven: 't geen besloten wordt met eene gepaste aanwyzing van de wyze, waarop men het onderzoek naar de gronden, voor de Godlykheid der Schrift, met eigen belangstelling, behoort in te richten; welke hierop neêrkomen: ‘1. Ons oogmerk, in de behandeling van dit stuk, moet zuiver zyn. 2. Wy moeten zelve een verstandig en naarstig gebruik maaken van de Heilige Schrift. 3. Ons doel, in de verdediging van den Bybel, zal best bereikt worden, wanneer wy onze weezenlyke belangen regt ter harte neemen, - wanneer het ons ernst is, om zalig te worden.’ De verder behandelde onderwerpen, in dit Boekdeel, zyn: De roeping van Abraham; de wetgeeving op Sinaï; de verkiezing van eenen Koning; de scheuring der twee Ryken; de wegvoering naar Babel; de wederkeering uit Babel; de gepaste tyd van Jesus komst in de wereld; de geloofwaardigheid en het karacter der Apostelen; de bekeering van Paulus; de Euangelieprediking aan de Heidenen; en, de voortreffelykheid der Bybelleer, in drie Leerredenen.
Men kan, langs verschillende wegen, tot hetzelfde hoofddoel geraaken; en in zoo verre pryzen wy het ontwerp, hetwelk zich de Eerw. van den doorslag, ter bereiking van zyn bepaald oogmerk, de bevordering van overtuiging, aangaande het Godlyk gezag des Bybels, heeft voorgesteld; hoewel wy, voor ons, liever eene andere wyze en orde van behandeling zouden verkozen hebben. Hy neemt, van 't begin af, zonder bewys, deze vooronderstelling aan: dat de hoofdzaak van den geopenbaarden Godsdienst de aanwyzing is van den Gode- betaamenden weg, om zondaars zalig te maaken; en dat, byaldien de Bybel waarlyk van God is, alles daarop moet uitloopen, en alwat 'er in verhaald, geleerd of voorzegd wordt, daartoe moet medewerken. En op dien grondslag wordt een begin gemaakt van de geschiedkundige beschouwing van Abrams roeping, en deze gebeurtenis, en zoo ook, vervolgends, andere groote gebeurtenissen, beschouwd, als beäntwoordende
| |
| |
aan 't Godlyk plan, om zondaars te zaligen, en uit dat oogpunt in verband geplaatst met de volgende geschiedenis van den Godsdienst, en daaruit derzelver geloofwaardigheid afgeleid en bevestigd. Wy zouden, om zoo eene gewigtige stelling, met grond, te kunnen aanneemen, een begin gemaakt hebben, met de overweeging van den inhoud en de voortreffelykheid der Bybelleere, en wel byzonder van de Leer van Jesus en de Apostelen; om dan vervolgends na te spooren, hoe de Bybelsche geschiedenissen daarmede in verband staan. Liever, nogthans, zouden wy, zoo vroeg, van het leerstellige in 't geheel geen gewag gemaakt, en 't geschiedkundig onderzoek, na een voorafgaand betoog van de echtheid en ongeschondenheid der gewyde Schriften, terstond aangevangen hebben met de beschouwing van de geschiedenis van Jesus en de Apostelen, en van derzelver voorbeeldig gedrag en by uitneemendheid roemwaardig karacter. Daarop zou dan eene duidelyke voordracht, van 't geen zy zelven verklaaren waare Godsdienstleer uit te maaken, kunnen volgen. En daarna zou men dan kunnen voortgaan tot het onderzoek naar de wyze, waarop zy hunne Leeringen in verband geplaatst hebben met den inhoud der Mosaïsche, en andere by de Jooden voor Godlyk erkende Schriften, en met de oude geschiedenis van dit Volk, die daarin nog voorhanden is. Bedriegen wy ons niet, dan zou de overweeging der geschiedenis van Abraham, van de Sinaïtische wetgeeving, en andere laatere gebeurtenissen, uit dat oogpunt, in eene omgekeerde orde, beschouwd, met meer belangneeming aangehoord, en ook aan de vastigheid der overtuiging van den Godlyken oorsprong der Kristelyke Leere meer bevorderlyk geworden zyn.
De Eerw. Schryver houde ons deze aanmerking ten goede. Zy geschiedt geenzins uit vitlust; en men zou dezelve geheel tegen ons oogmerk uitleggen, als men 'er uit wilde afleiden, dat wy den betoogtrant, in dit Werk gevolgd, ten eenemaal onvoldoende, en niet geschikt oordeelden tot bevordering van redelyke overtuiging. Wy herhaalen het, men kan, langs verschillende wegen, tot hetzelfde doel geraaken. En, zoo ver wy uit dit eerste Deel kunnen oordeelen, is van den doorslag in zyn oogmerk wel geslaagd. Maar hy zou, onzes inziens, by sommige Toehoorders, en nu nog meer, met de uitgave dezer Leerredenen, by
| |
| |
nadenkende Leezers, nog beter geslaagd zyn, zo hy zyne denkbeelden eenigzins anders geleid had. Wy durven vaststellen, dat een Man van zoo veel oefening en gezond verstand, als deze Leerredenen kenmerken, te over zou in staat geweest zyn, om een bundel van Verhandelingen, of ook wel Leerredenen, in den gezegden trant, voortreffelyk uit te werken.
Men moet ze nu neemen, zoo als ze zyn. In tien Leerredenen is het eerste hoofddeel van de aangevangene taak, 't welk een betoog van de waarheid en zekerheid der Bybelsche Geschiedenissen, zoo van het Oude als Nieuwe Verbond, moest bevatten, in diervoege afgehandeld, dat eerst eenige vooral aanmerkelyke geschiedenissen des Ouden Verbonds, die wy boven reeds opgenoemd hebben, zyn in overweeging genomen, waarin de Leeraar de duidelykste voetstappen meent aangetroffen te hebben van Gods verheven oogmerk, om de kennis van den eenen waaren God, van den Verlosser van zondaaren, en van den weg tot zaligheid, onder het Joodsche Volk te bewaaren, van trap tot trap op te helderen, en, door middel van dit Volk, over het geheele menschdom uit te breiden.
‘Thands zouden wy,’ zegt hy, dit afgedaan hebbende, in het begin der agtste Leerrede, ‘op denzelfden voet, de voornaamste geschiedenissen van het Nieuw Verbond behandelen moeten. En welke die zyn, kunt gy u ligtlyk herinneren, M.T.! het is de geboorte van Jezus - zyn dood - zyne opstanding - zyne hemelvaart - en de uitstorting van den Heiligen Geest op het Pinxterfeest, waarin dit groot oogmerk van God zeer helder en heerlyk doorstraalt. Doch, daar deze geschiedenissen jaarlyks verklaard, en derzelver geloofwaardigheid als dan opzetlyk bewezen wordt, willen wy dit niet herhaalen, maar liever als bewezen vooronderstellen. Om evenwel niet alles voorby te gaan, wat tot de geschiedenissen van het Nieuw Verbond behoort, zullen wy onze aandacht tot een' en andere byzonderheid uit die geschiedenissen bepaalen; tot zulke byzonderheden naamlyk, waarin wy dezelfde spooren vinden van Gods wysheid en goedheid, om zyne zaligmaakende genade aan het menschdom te openbaaren en te verheerlyken. Van dien aart, dunkt my, is 1) de ongemeen gepaste tyd, in welken de Verlosser Jezus Kristus ter wereld kwam. 2) De aanstelling der Apos- | |
| |
telen, hun karakter, en bekwaamheid tot dat werk. 3) Byzonder die van den Apostel Paulus. En 4) de prediking tot de Heidenen, nadat de Jooden het Euangelie verworpen hadden.’ En na deze byzonderheden, ten bewyze der geschiedkundige waarheid van het Nieuwe Verbond, ook ontwikkeld te hebben, wordt, in de twaalfde, deze overgang gemaakt tot het betoog van de voortreffelykheid der Bybelleere: ‘De Bybel, zagen wy, beschryft ons zulke gebeurtenissen, aan welker waarheid niet te twyfelen valt, en waar in niet duister een zeker plan doorstraalde, om het menschdom al meer en meer te verlichten, in de regte kennis van God en van den waaren weg tot gelukzaligheid. Maar dienen deze gebeurtenissen dus, om de kennis van God, en van den waaren Godsdienst, voord te planten, dan valt de
vraag: Of de Bybel ons waarlyk zulk eene leere bekend maakt, dewelke op eene klaare, naar 's menschen toestand geëvenredigde, en Gode waardige wyze, den mensch eenen vasten en zekeren weg tot waare gelukzaligheid aanwyst? Deze vraage gaan wy nu onderzoeken. Wy gaan zien, dat de leere der zaligheid, welke den geheelen Bybel door verspreid is, in de daad, aan het oogmerk eener Godlyke Openbaring volkoomen beantwoordt; zoo dat 'er nergens in de wereld eenig Godsdienstig onderwys te vinden is, hetwelk by het zaligmaakend onderwys van den Bybel kan vergeleken worden. En dit hoofdstuk afgehandeld hebbende, zullen wy die proeven gaan beschouwen, waar mede het Godlyk gezag dezer leere buiten alle tegenspraak gesteld is; de voorzeggingen naamlyk, en de wonderwerken, waar mede deze leere bevestigd is.
Aangaande de leere dan van den Bybel, zullen wy de volgende stellingen, tot een onderwerp van eenige Leerredenen, neemen:
1) Het geen men door den natuurlyken Godsdienst zeer duister en gebrekkig weet, dat is in den Bybel zeer klaar en volledig te vinden.
2) De Bybel ontdekt ons eenige belangryke waarheden, waar van het redelicht niets vertoont, gelyk b.v. den oorsprong van de wereld, en van het zedelyk kwaad - de zekerheid van de opstanding der dooden, en eene aanstaande albeslisschende vergelding.
3) De Bybel openbaart zulke waarheden, dewelke
| |
| |
ons begrip te boven gaan, en egter tot ons geluk nodig zyn te weeten. En hier zullen wy gelegenheid hebben, van de verborgenheden te spreeken.
4) De Bybel alleen verzekert den mensch van de vergiffenis der zonden, en van alle heil, door de verdiensten van den Middelaar, en dat op eene manier, waar door God het meest verheerlykt, en de rust en troost der zielen het meest bevorderd worden.
5) Eindelyk: de Bybel schryft de allervoortreflykste zedenleer voor; en beweert, dat, zonder derzelver beöefening, niemand zalig worden kan.’
De eerste stelling is het onderwerp van de twaalfde, de tweede van de dertiende en veertiende Leerrede. Men overziet, door deze korte opgave, den voornaamen inhoud van dit Boekdeel, en het geheele beloop der aangevatte vervolgstoffe. By eene volgende gelegenheid zullen wy, mogelyk, den schryftrant des verdienstelylyken Kerkleeraars ook nog wel eenigzins nader leeren kennen. Ons uittrekzel is nu alreeds te uitvoerig geworden, om 'er meer by te voegen. |
|